Maçonnieke encyclopedie-F.
De Maconnieke Encyclopedie zoekt
Een ogenblik !
FABRÉ
FAITH, HOPE AND CHARITY
Essence of these Virtues.
To Whom the Lesson Applies.
Ladder of Jacob.
FALCK
FAMILLIE-LOGES
FANATISMUS
FANTASIENAAM
FARROKH-KAHN
FEDERATIE
FEESTEN
FELICITÉ, FÉLICITAIRE
FENDEURS
FENOMENALISME
FENOMENOLOGIE
FENOMENOLOGISCH
FENOMENON
FERDINAND
~f. hertog van brunswijk
~f.lV
~f.VI
~f.VII
FERRER
FERRERS
FESSLER / FESSLER'S RECTIFIED RITE
Fabré, Bernhard Raymund.
Dokter in de medicijnen te Parijs, werd in 1804 benoemd tot Grootmeester van
de nieuwere Tempelheren in Frankrijk onder de naam: Bernardus Raimundus.
FAITH, HOPE AND CHARITY
Essence of these Virtues.
To Whom the Lesson Applies.
Ladder of Jacob.
FAITH.
The three theological virtues, which in one important Grade of Masonry are
confused unintelligently with the cardinal, are identical in the deeper sense of
their symbolism with the three great Pillars by which every Lodge is supported
emblematically, namely, Wisdom, Strength and Beauty. The quest of the Lost
Word is followed in one of the High Degrees within a spiritual area which is
delineated by these Pillars, and that which is hidden within them, leading to the
term of quest, is symbolical of these virtues, connoting their inward and
sacramental sense. In the proper understanding, that Faith which-according to St.
Paul-is the substance of things hoped for, is the state that is desired by the wise,
and seeing that Divine Faith can lead to Divine Attainment its profession with the
whole heart and the whole will is the greatest act of wisdom which can be
performed by man, because it leads into all truth and the great end of being. It is
obvious in like manner that Hope is the foundation and maintenance of spiritual
and moral strength, as it is also the spring of action. The aspirations of heart and
mind, the ambition which is seed of achievement, are in such close alliance
therewith that they appear almost its synonyms. In fine, Charity is that theological
virtue which is most directly in correspondence with Beauty, which is indeed its
nimbus and radiance. Charity, however, as it is understood and practised among
us belongs rather to the active side of good-will: it is also compassion, kindness
of heart, sympathy and whatsoever belongs to the workings of a generous nature.
These qualities at least are modes and aspects of its consecration; but it becomes
sanctified in the plenary sense when it is the activity of Love directed in paths of
service, such Love being rooted in God as at once its end and beginning. Of this
Love, Beauty is no longer the nimbus: the two have become one in very being.
These findings are the prolegomena of eternal life.
Essence of these Virtues.
But the heart of their subject lies in the hiddenness behind the forms of words and
the attempt to bring it into expression is its clothing in imperfect forms: the
essence of grace and truth escapes therein. Having written failure before and
behind these sentences, let me still attempt to say that Faith is the loyalty of the
human mind in adhesion to its own postulate concerning the truth of God, in
virtue of which the mind cannot be stultified in following the quest of God. Hope
is the anchor of the heart cast on the all-sufflciency of God, so to stand about us
on the path of quest that we on our own part shall not fail therein. Love is the
warrant of the quest; it is the search, the seeker and the term of search. It is that
which was from the beginning our spur and motive, is now an inward sustenance
which gives the power and the glory of going on, of being still upon the quest. So
also will it still support us through all fruition of attainment, world without end in
Love. It follows that Faith and Hope are swallowed up in Love, or that Love in its
deep unfolding is Faith, Hope and Charity: it is " Alpha and Omega, the beginning
and the end, the First and the Last, which was and is and is to come, the
Almighty." These dogmas are the exotics of eternal life; the others are as Blue
Masonry and these as the High Grades, as the head and crown of Masonry and
the ne plus ultra Degree. They are the products of that Higher Pantheism for
which God is all in all. If there be any one who can receive them among all the
holders and keepers of the Great Rites, he is Prince of the Royal Secret and for
him is laid up the couronne princiére des Roses-Croix.
To Whom the Lesson Applies.
This is how it stands with the deep unfolding of theological virtues for the
Wardens of those Mysteries which are sphered in an empyrean of sacraments
above the rank and file of Most Wise Sovereigns and Grand Inspectors-General.
It is " without detriment to ourselves and our connections," because it belongs to
another world of values, beyond the reach of rust and moth, where no thieves
break in and steal. It is that place in which he who giveth to the poor lendeth to
the Lord, and there the Lord repays him. There also the right hand knows not
what the left hand doeth, because the left dispenses on earth and the right
receives from above. After this manner does the epopt make the Sacred Sign of
Hathor.
Ladder of Jacob.
It will be seen in this high understanding that the theological virtues are, as the
Lectures tell us, like certain rungs on the Ladder of Jacob; that the Angels go up
and come down by these, in virtue of a general " bond of amity," which bond is
the hierarchic scale of correspondence between things above and below; between
faith in the Great Architect of the Universe and union of the soul with God at the
great height: between theVeil and the Holy of Holies; between the Volume of the
Sacred Law-as typifying the source of spiritual doctrine and precept, wheresoever
and whensoever it has been formulated, all the wide world over-and that Book
laid up in the heart, when the heart has opened its door to Him Who stands and
knocks. After such manner do Faith, Hope and Charity give " access to the
Throne of Grace"; we are " justified" thereby and therein, are " accepted and,
finally, received."
Falck (Anton Reinhard , baron van-)
Een van de grote mannen uit onze geschiedenis, die met van Brienen, van
Cramerus, van der Hoop, Gijsbert Karel van Hoogendorp , Leopold graaf van
Limburg-Stirum, van der Duyn van Maasdam en anderen zo krachtig optrad tot
herwinning onzer vrijheid en aan wiens doortastend handelen het vooral te
danken was dat de Prins van Oranje tot soevereine Vorst werd uitgeroepen.- Kort
na de oprichting van het Nerl. Gr. .0. .werd hij benoemd tot vertegenwoordiger
van de Gr. .Mr. .Nat. .in de Noordelijke of oud-Nederlandse provinciën, terwijl
hij later benoemd werd tot Ged. . Gr. .Mr. .N. . en wel in 1838, nadat die
betrekking van 1818 af aan onvervuld was gebleven. In 1839 werd hij -wegens
zijn vertrek naar Brussel, opgevolgd door Br. .J. Schouten.
Biografie:Ned. politicus, Geb.19.3.1777 Utrecht, Overl.15.3.1843 Brussel.
Falck
vestigde zich als advocaat te s-Gravenhage. In 1802 werd hij
gezantschapssecretaris te Madrid. Na zijn terugkeer had hij grote bewondering
voor koning Lodewijk Napoleon; hij was in verschillende functies aan
departementen werkzaam, maar nam ontslag, toen Nederland bij Frankrijk werd
ingelijfd. Hij vestigde zich toen als advocaat te Amsterdam en zijn enige
openbare functie was die van kapitein van de Nationale Garde. Als zodanig
hestelde hij de orde in de stad na de relletjes in nov. 1813 en nam hij weldra het
initiatief tot het bijeenroepen van een voorlopig bestuur. Dir nam aanvankelijk
een neutrale houding aan, maar aI spoedig knoopte het onderhandelingen aan met
Van Hogendorp. Zo werd Falck een van de voormannen van de Ned. bevrijding.
Willem l benoemde hem tot secretaris van Sraat; in 1818 kreeg hij de
portefeuilles van Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën in het Verenigd
Koninkrijk. ln 1824 werd Falck ambassadeur te Londen, waar hij in 1831 de
Ned. belangen ten aanzien van België behartigde. In 1832 trad hij wegens een
meningsverschil met koning Willem l af. Van 1839-43 was hij gezant te Brussel.
Uirgaven: Gedenkschriften, door Colebrander (1913), Ambtsbrieven en Brieven,
door O.W. Hora Siccama ( 1857, 1878). Litt. Th. Jorissen, A.R. Falck (1892); J.
de Pater, De familie Falck in de patriottentijd ( 1943).
Famillie-Loges
Mackey.
zie conferentie-Loges
Fanatismus, Mackey.
zie ook dweepzucht
Fanatisme [fr.], odweepzucht, felle, hartstochteljke ijver voor iets, gepaard met onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden.
Fantasienaam, m. (-namen), benaming die niet de gebruikelijke aanduiding is van een persoon, zaak of begrip, maar gefantaseerd, om er een zekere schijn aan te geven.
Farrokh-Kahn
Lennhoff
, Emir ul Malkh, Emir Perzisch gezant Geb.in 1814, werd als gezant aan `t Franse hof op 2 Sept. 1857 in de Loge "La sincére amitié" te Parijs aangenomen en tot "Vénérable d'honneur ad vitam" benoemd.
Federatie [
feesten
FEAST.
FEASTS OF THE ORDER.
, maç. . f. zijn deels regelmatig jaarlijks terugkerende, deels buitengewone. kijken we naar wat in de verschillende landen gebruikelijk is, dan behoren tot de eerste soort :
1. algemene bonds of ordefeesten (fr fêtes d'ordre, d. jahres feste, e. annual feast). bij het grote jaarfeest van de gr. . l. . van engeland houdt men zich voornamelijk bezig met de installatie van de verschillende beambten; de benoeming van de gr. . mr. . heeft enige dagen te voren plaats , opdat- gelijk anderson het uitdrukt - het feestelijk samen zijn niet door twistgesprekken zal verstoord worden. dit jaarfeest wordt gehouden op de eerste woensdag van 23 april, de dag van de heilige george, de schutspatroon van engeland. de gr. .l. . van schotland viert het 80 november op de st. andreas-dag. in alle overige landen, ook in n.amerika, zien de beide hoofdfeesten, van st. jan baptist 24 juni en st. jan evangelist 27 december.
2 feesten gevierd door een logebond of door gezamenlijke loges van een staat, als b.v. pruisen het protector feest.
3.feesten door iedere l. . afzonderlijk gevierd : stichtings feest, zuster loges enz. enz.
felicité, félicitaire, een geheim genootschap van mannen en vrouwen, dat in 1742 of '48 te parijs gesticht werd door een zekere de chambonnet en enige andere marine officieren. het had geen ander doel dan om gezellige samenkomsten te houden; het rituaal was met enige nabootsing van de vrijmij. .
- aan het zeewezen ontleend (vrgl.: argonautenorde). het doel van de reis was: het eiland der gelukzaligheid (félicite);
de reisgenoten waren in vier graden verdeeld, namelijk: scheepsjongen (mousse), patroon (patron), eskader commandant (chef d'escadre) en vice admiraal. bij de opname werd een gelofte van stilzwijgendheid afgelegd. was de cand. een man dan zwoer hij : "nooit zijn anker te zullen laten vallen, waar reeds een ander schip van de Orde ten anker lag"; een vrouw beloofde: nooit een vreemd vaartuig in haar haven toe te laten, zolang een schip van de orde lag geankerd".
Het ordeteken bestond uit een anker, dat aan drie groenzijden koorden gedragen werd; het paswoord was : schalóm lêka (vrede zij u). In 1748 kwam er een scheuring in dit gezelschap en werd een nieuwe Orde geboren , die der dames en heren van het anker (Ordre des chevaliers etde chevaliérs de l'Ancre).
Fendeurs (l'Ordre des -)
Mackey
FENDEURS, ORDER OF.
Lennhoff,
FENDEURS frans
De Orde van de Houthakkers. Weer een mannen- en vrouwenorde, in 1747 te Parijs gesticht door de Ridder de Beanchaine, een uiterst fanatiek man. Met de Vrijmij. . had ze gelukkig niets gemeen en werd in 1809 opgeheven of liever stierf van zelf uit.
Fenomenalisme [
fenomenologie [
in het moderne filosofische spraakgebruik wordt de benaming fenomenologie
speciaal verbonden met de door de duitse filosoof e. husserl geïnaugureerde
stroming. fenomenologie in deze zin wil de weg wijzen tot een vatten en
beschrijven van het onmiddellijk ervarene. fenomenologie is daarom allereerst
een methode (ter ontsluiting dus van de direct ervaring) en geen theorie; zij wil
juist het zicht op de `dingen `zelf vrijmaken, door de eliminering van alle
constructies en interpretaties die de zuivere ervaring vertekenen. fenomenologie
is dus radicaal empirisme, het tot spreken brengen van de dingen in hun in hun
onmiddelijke gegevenheid , die nog door geen theorie vervormd is. husserl wilde
langs deze weg toegang verkrijgen tot een domein van absoluut zekere en
evidente kennis en daarmee de grondslag leggen voor filosofie als strenge
wetenschap.
aan husserls uiteenzettingen over de fenomenologie zijn twee hoofdaspecten te
onderkennen: in de eerste plaats is het veld van de zuivere ervaring datgene wat
zich direct aan het bewustziin vertoont, de in de onmiddellijke beleving gegeven
'fenomenen'. daartoe voert husserl de zgn. fenomenologische reductie in, die een
'tussen haken brengen' is van de wereld in de natuurlijk-naïeve instelling: wij
schorten ons oordeel op ('epoche') met betrekking tot het al of niet zelfstandig
bestaan van de wereld der natuurlijke dingen, die bij de reductie enkel als
gegevenheid van het bewustzijn overblijft. het gaat de fenomenologie alleen om
de kwaliteit, de 'zin' en betekenis van datgene wat zich vertoont; de reductie
beoogt het isoleren van dit veld van betekenissen. in dit verband ook functioneert
een voor de fenomenologie fundamenteel begrip, nl. dat van de intentionaliteit.
daarmee is bedoeld dat bewustzijn wezenlijk altijd bewustzijn van iets,
gerichtheid op iets is (
het tweede hoofdaspect van husserls fenomenologie bestaat in de leer van de
wezensschouw. daarbij gaat het om het 'zien' van de dingen in hun zuivere
zoziin, om het in strenge algemeenheid vatten van het 'wat' van de fenomenen,
b.v. de essentie van 'rood', 'kleur', 'ding'. daartoe wordt gebruik gemaakt van de
zgn. eidetische variatie, waarbij men, uitgaande van de in eerste instantie gegeven
individuele belevingen, de eigenschappen van een zaak varieert tot men bepaalde
grenzen overschrijdt, die de wezenskenmerken van de zaak in kwestie markeren.
als eidetische wetenschap (
van zeer uiteenlopende gebieden van werkelijkheid zijn in fenomenologische
analyses de wezensstructuren beschreven. genoemd kunnen worden voor de
fenomenologie van de religie: g. van der lecuw, c.j. bleeker, m. eliade; van
psychologie en logica: a. pfander; van de wiskunde: o. becker; van de esthetica:
m. geiger, m. dufrenne; van de litteratuurwetenschap: r. ingarden, van het
(burgerlijk) recht: a. reinach; van de emoties: m. scheler, j . -p. sartre, s.
strasser - van de wilsuitingen: p. ricoeur. in dit bestek valt ook schelers
rehabilitatie van de materiele waarde-ethiek: er is een rijk van a priori bestaande
waarden, toegankelijk voor het waardevoelen. wanneer men zich bij een
dergelijk onderzoek naar wezenskenmerken laat leiden door het gangbare
spraakgebruik (zoals in de moraalwetenschap o.f. bollnow) dan nadert men zeer
dicht tot de werkwijze van die variant der analytische filosofie die als de filosofie
van de gewone taal bekend staat en zich ten doel stelt de verschillende vormen
van taalgebruik (b.v. het ethische) naar hun regels te beschrijven. in dat verband
wordt zelfs van linguïstische fenomenologie gesproken (austin).
de ontwikkeling van husserls eigen denken lag vooral in de lijn van het
eerstgenoemde aspect. de fenomenologische reductie had in een reflexieve
wending van de blik de wereld als correlaat van het bewustzijn aan het licht
gebracht; d.w.z. de wereld is geen somtotaal van zelfstandige dingen, maar
gestructureerd veld, waarbinnen de dingen aan het bewustzijn verschijnen. de
betekenisstructuur verwijst naar de zingevende acten van het intentionele
bewustzijn. door het toekennen van een primordiale status aan het bewustzijn
gaat husserls fenomenologie sterk idealistische trekken dragen. husserl spreekt
nu ook van transcendentaal bewustzijn, omdat het bewustzijn de voorwaarde
vormt voor de mogelijkheid van het verschiinen van iedere vorm van werkelijkheid . fenomenologie wordt zo bij husserl de structuurbeschrijving van het zingevend bewustzijn zelf in zijn verschillende vormen van activiteit, waarmee steeds bepaalde vormen van voorwerpelijkheid corresponderen. als meest fundamentele activiteit van het bewustzijn ziet husserl de tiidvorming als de schepping van het primalre kader waarbmnen werkehlkheid kan verschijnen.
bij laatstgeschetste gedachtengang van husserl, waarin hij door velen in het kamp van de fenomenologie, speciaal door de fenomenologen van de wezensschouw, niet werd gevolgd, knoopt een andere belangrijke tak van de fenomenologie aan, speciaal bij de conceptie aangaande de wereld, echter met verwerping van de idealistische tendensen. te noemen zijn in dit verband vooral heidegger, sartre en merleau-ponty. aangezien bij deze auteurs fenomenologisch gedachtengoed met motieven van de existentiefilosofie verbonden wordt, spreekt men ook van existentiele fenomenologie.
Heidegger stelt voor husserls transcendentale bewustzijn het concrete mens-zijn in de
plaats, dat naar zijn wezensstructuren, die de werkelijkheid ontsluiten,
beschreven wordt. als zodanig worden genoemd: de zorg, als primaire wijze van
in-betrekking-staan tot de dingen; de.tijdelijkheid; het met-anderen-zijn; de
wezenlijk stemmingsmatige gekleurdheid van de ervaringswereld enz.
Merleauponty legt speciaal de nadruk op de lichamelijkheid van de menselijke
existentie als poort tot de werkelijkheid: elke ervaring van de dingen is bepaald
door mijn lijfelijke zijnswijze. mijn lichaam is niet iets waartoe ik slechts in een
relatie van bezitten sta, maar ik ben het, het is niet eenvoudig een object onder
objecten, maar miin toegang tot de wereld. heel mijn ervaringsveld wordt door
mijn lichamelijk-zijn gestructureerd, de dingen vertonen zich in een perspectief
(boven-onder, links-rechts enz.) en met accenten, waarin mijn lijfelijk gesitueerd-
zijn zich spiegelt. daarmee wordt een bij de late husserl reeds aanwezig thema,
nl . dat van de 'levenswereld', verder uitgesponnen: de wetenschappen werpen
een kleed van ideeen over de werkelijkheid, maar blijven gebonden aan en
verwijzen naar de gegevens van de onmiddellijke ervaring, waarin het fundament
en de 'zin' van de wetenschap ligt. het is dus ontoelaatbaar de ideele constructies
van de wetenschappen, zoals veelal gebeurt, tot zelfstandige entiteiten buiten ons
te verheffen.
op verschillende terreinen van wetenschap heeft de fenomenologische methode
toepassing gevonden. daarbij gaat het doorgaans om een afweer tegenover het
vatten van de werkelijkheid in voorbarige schema's, om een respecteren van de
dingen in hun eigen ziinswijze en een zo onvooringenomen en adequaat mogelijke
beschrijving daarvan. in de psychopathologie wordt zo de fenomenologie
gehanteerd als methode ter beschrijving van de psychische toestanden zoals die
door de betrokkenen zelf beleefd worden en in het zich-inlevende-begrijpen
toegankelijk worden (k. jaspers, j.h. van den berg). speciaal de psychologie
heeft een veelheid van fenomenologische studies opgeleverd (in nederland: f.j.j.
buytendijk, j. linschoten e.a.). dikwijls nemen deze beschrijvingen de vorm aan
van een behoedzaam aftasten van het materiaal op zijn structuren, zijn ze dus een
vorm van wezensanalyse.
litt. a. reinach, was ist phanomenologie? (1951); s. strasser, fenomenologie
en empirische menskunde (1965); e. fink, studiën zur phanomenologie (1966);
o.d. duintjer, de vraag naar het transcendentale (1966); l. landgrebe, der weg
der phanomenologie (1969); e. fink e.a., phanomenologie, lebendig oder tot?
(1969); r. bakker, gesch. van het fenomenologisch denken (3e dr. 1969); r.
bruzina, logos and eidos (1971); w. luypen, nieuwe inleiding tot de existentiele
fenomenologie (2e dr. 1971); c.a. van peursen, fenomenologie en analytische
filosofie (1972); f. kersten en r. zaner, phenomenology (1973).
fenomenologisch [
fenomenon [gr., het zich vertonende, verschijnende; verschijnsel], o., een in de filosofie zeer vaak gebruikte term, waaraan diverse betekenissen worden
gegeven:
1. oorspronkelijk het gegevene zoals het zich in onze ervaring manifesteert; het is de zin die aan fenomenon wordt toegekend in de wiisgerige strekking die zich als fenomenologie (dus: wetenschap van het fenomenon) aangeeft;
2. wat zich manifesteert als verschijning voor iets anders dat niet manifest is: de rode wangen voor de koorts;
3. iets wat de schijn heeft iets anders te zijn dan wat het werkelijk is.
ferdinand
~f. hertog van brunswijk
~f.lV
~f.VI
~f.VII
Mackey X.
~f. hertog van brunswijk
Ferdinand-Tekst Frans
, geboren op 11 jan.
1721, overleden 3 juli 1792. veldheer en v. .m. ..
In 1772 tot grootmeester gekozen door de “strikte observantie”op hun convent in keulen
~f.lV
koning van de beide siciliën , geb. 12 jan.1701, derde zoon van koning karel VIII
van spanje. reeds gedurende zijn minderjarigheid werden alle maç. . bijeenkomsten
verboden en streng gestraft. op aandrang van zijn gemalin, karolina van oostenrijk,
werd echter, bij edict van 28 jan. 1788, het verbod van de vrijmij. . opgeheven en de
loges eenvoudig onder het oppertoezicht van de giunta di stato geplaatst.
~f.VI , koning van spanje, ( 1746-59) , 3e zoon van philip v. tengevolge van de bul van benedictus xiv en op aandrang van den inquisiteur torrubia verbood hij op 2 juli 1751 de vrijmij. . tot een antodafé van de vrijmetselaren, wat torrubia verlangd had -durfde hij echter niet over te gaan.
~f.VII, koning-van spanje(14 0ct. 1784-29/08/1833) , zoon van koning karel iv. in 1814 aan de regering gekomen, voerde hij de inquisitie weer in en verbood de 2e mei van dat jaar de maç. .. bijeenkomsten. tengevolge hiervan werden verschillende broeders gevangen genomen. eerst in 1820 werden velen van hen weer in vrijheid gesteld. in 1824 werd het verbod tegen de orde hernieuwd. de leden moesten zich binnen 80 dagen als zodanig bekend maken en hun diploma's en alle papieren de orde betreffende afgeven; bij weigering werden ze van hoogverraad beschuldigd en gevonnist. tengevolge daarvan werden op 9 september van dat jaar te grenada zeven van de aanzienlijkste personen, na eerst gruwelijke martelingen te hebben doorstaan , ter
dood gebracht.
Farrokh-Kahnferrer
~ferrer guardia francisco
Lennhoff
spaans anargist en v. .m. .,(10. 01.1850 alella (terechtgesteld) 13. 10. 1909
barcelona). ferrer guardia werd als een van de leiders van het oproer dat in in
barcelona uitbrak, ter dood veroordeeld. zijn executie verwekte vooral bij zijn
geestesgenoten in heel europa een grote verontwaardiging. te brussel werd een
gedenkteken opgericht
ferrers, washington sherley, graaf van - ,
grootmeester van de gr. .l. . van engeland bij de modern maçons van 1762-1763.
fessler / fessler's rectified rite (ignatius aurelius)
Mackey
FESSLER, RITE OF.
FEßLER, IGNAZ AURELIUS
FEßLERSCHE LEHRART,
werkelijk een van de beroemdste mannen uit de geschiedenis van de orde, een
ernstig wijsgeer als weinig anderen, waarachtig hervormer op maç. . gebied , een
man wiens maç. . geschriften ook heden nog gelezen en herlezen behoorden te
worden en ook heden ons ten gids kunnen zijn. hij werd op 18 mei 1786 te
czurendorff in hongarije geboren. zijn eerste onderwijs ontving hij van zijn moeder,
die een dweepzieken vereerster was van ignatius van loyola, maar, ondanks dit, toch
zeer verdraagzaam was jegens anders denkenden. het voortdurend lezen van de
geschiedenissen van de heiligen en de mystieke levensopvatting van zijn moeder
maakten hem spoedig tot een jeugdige dweper, die weldra waande visioenen en
openbaringen te hebben, maar gaf hem ook een onwrikbare eerbied voor het heilige
en verhevene. zeven jaren oud geworden, werd hij naar 't gymnasium te raab
gezonden , waar zijn vader zich gevestigd had en ontving daar het eerste onderwijs in
het latijn. na geruime tijd daar vertoefd te hebben en bovendien degelijk
privaatonderwijs te hebben ontvangen, kwam hij in de hoogste grammaticale klasse
van het jezuïetencollege te presburg, dat onder bestuur van pater szluha stond. zijn
dweepzieke richting werd daar nog versterkt door de boeken die zijn leermeester
hem gaf, als het boekje van thomas a'kempis , "de imitatione Christi", de
"Meditationes" van augustinus enz. nadat hij een jaar lang de romeinse schrijvers,
vooral seneca , met alle ernst had bestudeerd en een drama, "Saul" getiteld,
vervaardigd had , keerde hij in september 1771 naar raab terug. daar zette hij zijn
studiën van de ouden en ook van de kerkvaders ijverig voort en een jaar later werd
hij door zijn leermeester, de jezuït antonius maucini, waardig gekeurd, een lofrede
op den heilige ignatius te houden.
- zijn verzoek om in de orde der jezuïten te worden opgenomen werd afgewezen, maar op 9 juli 1778 werd hij als novitius aangenomen in de orde van de kapucijners ; een jaar later werd hij voor goed in die orde ingewijd. de martelaren van de ouden dag trokken hem bijzonder aan en in het
klooster besuyiö opgenomen, deed hij zich zelf allerlei kwellingen en martelingen
aan. toch naderde hij, onbewust, een keerpunt in zijn leven. behalve de geschriften
van de mystiek las en herlas hij ook fleury's verhandelingen over kerkgeschiedenis.
de rust van zijn gemoed werd verstoord, de hemel van zijn mystiek meer en meer
bewolkt. dan in dit, dan in dat andere klooster van zijn orde vertoevend, las en
herlas hij het nieuwe testament, de werken van seneca, die van de griekse
scholastieken van de middeleeuwen enz. maar zijn geestelijke meesters kregen
achterdocht. in het bij wenen gelegen klooster schwectat, waar hij theologie en
casustiek bestuderen wilde, bewaakte men hem als een gevangene en verbood men
hem het lezen van boeken die hij van een geleerde benedictijner te leen gekregen
had. wederom naar verschillende andere kloosters gebracht, werd hij toch in 1779
tot subdiaken gewijd, na reeds de priesterwijding ontvangen te hebben. hoewel de
twijfel hand over hand bij hem toenam, wijdde hij zich toch met al zijn kracht aan
zijn ambt, en las hij met reel stichting telkens de mis, waarin hij "een hulde offer aan
de eeuwig zorgende natuur" zag. in
1781 werd hij, tot voltooiing van zijn studie, naar wenen overgeplaatst en daar drong zich, en telkens met meer kracht, de vraag bij hem op, of 't niet zijn plicht was de banden te breken die hem aan het priesterschap bonden. hij had de kloosters in al haar ellende en onzedelijkheid leren kennen en de
keizer daarvan in kennis gesteld daar stond, gelijk te verwachten was, de gehele
priesterschap tegen hem op. maar keizer jozef wist haar aanvallen af te weren door
hem in 1784 tot gewoon hoogleraar van de oosterse-talen en van de hermeneutiek
van het oude testament te lemberg te benoemen, waar hij tevens in de loge
"Phönix zur runden Tafel" in de orde van de vv. .mm. . werd opgenomen. langer
lid van de capucijner-orde te blijven was hem natuurlijk onmogelijk en gaarne gaf
men hem zijn ontslag. de twijfel die hem meer en meer beheerste werd voor een deel
weer weggenomen door zijn studie van spinoza, maar de theologie van de
katholieke kerk had voor goed zijn liefde verloren en 't werd zijn verlangen zich
meer en meer geheel aan de studie van de letteren te wijden. weldra verscheen zijn
drama "Sidney", een treurspel in vijf bedrijven, dat de voorlooper moest zijn van een
groter werk "Marcus Aurelius". de woede van de geestelijkheid tegen hem werd zo
groot dat hij zijn leven niet meer zeker was en op 2 februari vluchtte hij uit lemberg
en kwam op de 6e te breslau aan. in juli werd hij door de vorst van
schöndich-carolach te wallisfurth tot gouverneur van zijn kinderen benoemd en
verliet hij breslau; welke betrekking hem tijd genoeg liet om zijn "Marcus Aurelius"
te voltooien.
Daar hij reeds voor lang met het Katholicisme gebroken had, liet hij zich
te Beinthem in de Luterse Kerk opnemen. Maar de betrekking bij de Vorst, hoe
eervol ook , bevredigde hem niet; hij verlangde naar een eigen tehuis. Zijn keuze viel
op een goed maar doodeenvoudig meisje, dat echter niet bij machte was Fesslers
streven en werken, ook maar in de verte, te begrijpen en te waardeeren. Dat
huwelijk, in 1792 gesloten, was niet gelukkig en in 1802 scheidden ze met
wederzijds goedvinden.
Gedurende die 10 jaren stonden intussen zijn studiën niet stil
en gaf hij verschilende historische en philisophische werken uit. Maar hij wilde ook
praktisch werkzaam zijn tot heil der menschheid.
Reeds als gouverneur bij de vorst
nam hij deel aan de Evergeten-Bond (z.d.) die gesticht was door eenige uitstekende
mannen, die niet langer vrede hadden met de Vrijmij. . van die tijd en daarom deze
niuwe vereniging in het leven wilden roepen. Toch kon hij in deze Bond geen vrede
vinden. Eenige leden wilden als half politieke partij optreden en F., die daarin de
aanstaande ondergang zag van deVrijmij. . wilde allereerst werken voor de zedelijke
vrijheid die,volgens hem, de grondslag was van de politieke en burgerlijke.
- Na zijn huwelijk te Berlijn gevestigd, richtte hij daar het gezelschap op van de vrienden van
de humaniteit. Aan allen die daartoe behooren wilden werden de strengste, bijna
dweepziek overdreven eisen gesteld. In '97 richtte hij daar een inrichting van
onderwijs en opvoeding op , die echter weldra te gronde ging en hem grote
finantieële schade berokkende. gelukkig werd hij weldra benoemd tot Consulent bij
het nieuw- oost-en zuid-Pruissisch departement, zodat hij in zijn dringendste
levensbehoeften kon voorzien. Daar zijn ambt hem veel vrije tijd overliet kon hij zich
nu - meer dan tevoren - aan de taak van de Vrijmij. . wijden. IJverig beoefende hij
haar geschiedenis en bezocht daartoe op een reis naar Wenen, verschillende
Werkpll. ..
Een gevolg daarvan was 't uitgeven van een bouwst. . "Wat de Loges zijn
en wat zij wezen moeten" en het oprichten van een nieuwe Loge te Lemberg, door
een zekere Br. .Biedermann, die werken zou volgens een geheel en nauw keurig
herzien systeem en waaruit alles geweerd zou worden wat een nauwkeurig
onderzoek niet doorstaan kan.
Weer te Berlijn aangekomen, weigerde F.werkend lid van deze Loge te blijven, daar het Berlijnse Loge wezen hem tegen de borst stuitte.
Echter liet hij zich overhalen aan de arbeid van de Loge "Royal York" deel te nemen.
Maar ook daar was zo oneindig veel dat hem tegen de borst stuitte, zoveel
onwaarheid, "geheimnis-kramerij ," onderlinge bewondering enz. enz. , zodat hij
bijna besloot zich geheel en al aan de Vrijmij. . te ontrekken. Daar werd hij uitgenodigd de Ritualen en de drie SS. .graden omtewerken, de Hogere graden te
herzien en een wetboek te concipieeren.
Hij nam die opdracht aan en bearbeidde een constitutie, die op 8 Aug. 1797 voor de tijd van drie jaren werd aangenomen. Algemene bijval vond echter, gelijk te verwachten was - deze arbeid niet, vooral
omdat hij de Hogere graden heftig bestreed als zjjnde in strijd methet waarachtige
wezen van de Vrijmij. .. Anderen waardeerden echter wat hij deed.
Evenwel : hij vond voortdurend geen vrede in de Loges van zijn dagen. De duizenden
kleingeestigheden waarop hij iedere dag stuitte, bewogen hem zijn ambt als redenaar
neer te leggen. Allerlei beschuldigingen werden nu tegen hem ingebracht en de 9 Mei
1802 besloot Fessler zijn maç. . ambt neer te leggen en het lidmaatschap van de
Loge op te zeggen. In zijn hart bleef hij echter Vrijmetselaar.
In zijn afscheidsbrief aan de Loge " Urania" schreef hij o.a. :"Ik geef aan alle goede en ware
Vrijmetselaren gaarne de verzekering van mijne onveranderde achting en
onwankelbare broederliefde, omdat een onoplosbare band mij voor altijd aan hen
bindt. Terverpozing op reis gaande leerde hij de grootste Vrijmetselaars van die
dagen kennen, als Klopstock, Claudius, Resewitz, Gleim, Campe, Wieland, Jean
Paul, Schlegel, Tiech, Herder en anderen Bij Herder vertoefde hij het liefst, en ook te
Dresden, waar hij voor hart en verstand bevrediging vond.
-In zijn denken kwam bij hem nu weer twijfelen aan Kant's stelsel, en om nu erstig aan zijn eigen vorming te arbeiden, vertrok hij met zijn tweede vrouw _ Karoline Wegeli van Berlijn, in Juni
1803, naar het buitengoed Kleinwall bij Berlijn. Dit buiten was echter veel te duur
door hem gekocht, finantieële zorgen drukten hem hem en 't was gelukkig dat zijn
vrienden hem een huis te Bukow aanboden, dat hij op 11 Juni 1808 betrok. Maar hoe
ook door zorgen gebogen, zijn litteraire werkzaamheid leed er niet onder en een
breede reeks geschriften van zijn hand zag voor en na het licht. In het jaar 1809
schenen betere dagen voor F.- te zullen aanbreken. Onder de gunstigste voorwaarden
werd hij aan de Universiteit te Petersburg tot Hoogleeraar Oostersetalen benoemd en
ook de Koningin van Pruissen liet hem door Humboldt de eervolste betrekkingen
aanbieden. Hij nam echter de benoeming in Rusland aan en op 18 Februari 1810
hield hij zijn eerste college.
Maar ook hier lieten de priesters hem geen rust Hij werd van atheïsme beschuldigd en het eindeloos rechten en zich verdedigen moe , legde hij zijn ambt als hoogleraar neer en ging hij, met een voldoende pensioen begiftigd, naar Wolsk, in het district Saratow , om aan 't hoofd te staan van een Instituut dat door von Slobin was opgericht.
Daar schreef hij een uitgebreide geschiedenis van Hongarije. Het Instituut werd echter opgeheven en in 1815 vertrok hij met zijn gezin naar Sarepta, waar hij zijn dochter verliezen moest. In 1820 werd hij door de keizer tot een nieuw ambt geroepen. In de stad Saratow was een evangelis consistorie
opgericht, waarvan hij tot opper bestuurder benoemd werd. Met onverzwakte en
jonge kracht begon hij de arbeid en wilde reformatorisch tewerk gaan; hij wilde het
zedelijk leven van degemeenten verbeteren, de liturgie bij de godsdienstoefeningen
veredelen en zo haar innerlijke vroomheid wekken. -Ook in zijn laatste levensjaren
bleef F. nog jong van kracht; lichaamsgebreken kende hij niet; zijn geest bleef helder
en niets was in staat zijn natuurlijke blij-moedigheid te verminderen.
Mogelijk vindt men een verklaring van zijn leven in , deze zijn eigen woorden : "Godsdienst,
wijsbegeerte en geschiedenis zijn de beste en trouwste loodsen van de ouderdom in
de haven van de eeuwigheid, deze drie leven, goed beschouwd, in de beste harmonie
en zijn allen van een en de zelfde geest doortrokken. In 1827 werd hij door de Czaar
uitgenoodigd zijn vast verblijf te Petersburg te vestigen, waaraan hij gehoor gaf. Op
15 Dec. 1889 overleed hij in de hoogen ouderdom van 82 jaren. Hoewel hij in de
laatste jaren veel ondervond, zijn vrouw en al zijn kinderen werden hem door de
dood ontrukt, verloor hij zijn kalmte en zielevrede tot op zijn laatte oogenblikken toe,
niet.
-Een opgave van zijn bijkans talloze werken, te geven is overbodig en ook
onmogelijk. Genoeg is te zeggen dat hij een van degrootste mannen van zijn tijd was;
een "ridder zonder vrees of blaam" waar het de kamp gold voor waarheid en recht,
onberispelijk, bijkans vlekkeloos was zijn leven. Nog een enkel woord over Fessler's
beschouwing over de Vrijmij. .. In tal van geschriften heeft hij zijn meening over het
wezen van de 0. .. uitgesproken. Zo vinden we van hem ook het volgende: "Wat is
de Vrijmij. ..? En wat beteekent ze voor de mensen ? Ze is voor hen het beste en
noodzakelijkste, wanneer haar wezen en streven uit het doel van de mensheid en van
de menschelijkheid gekend, afgeleid en nader omschreven kan worden. Het doel der
mensheid wordt bepaald door de redelijke natuur van de mens en wijst naar het
zedelijk goede heen.
Het doel van de menselijkheid vindt zijn grond in de mens zijn
zinnelijke natuur en rechtvaardigt het streven-naar geluk.
Het eerste is de grondslag
van het goede en berust op de erkenning van de onvoorwaardelijk gebiedende rede;
het laatste maakt de grondslag uit van de rechtvaardigheid en vordert de erkenning
van het gelijke recht van allen op geluk. Derhalve - wet en recbt, goedheid en
rechtvaardigheid zijn de onbedriegelijke kentekenen waaraan het wezen van de ware
Vrijmij. . herkend kan worden. Zo opgevat, kan ze de ernstigste denker bevredigen,
het koelste hart tot deelneming wekken en het warmste voor afdwaling behoeden.
- Het doel van de menslijkheid wordt slechts getroffen door de zuivere kennis van de
sociale behoeften; dat van de mensheid slechts door reine zedelijkheid: dit en
niets.anders wil deVrijmij. ., daardoor wil zij in de samenleving en in de staat de
mens tot mens verheffen. De ware Vrijmij. . te bewaren en voortteplanten is het doel
van de maçonnieke broederschap.
Nog duidelijker spreekt hij zich elders aldus uit:"De Vrijmij. . kan beschouwd worden of als iets innerlijks de mens immanent, of als iets uitwendigs dat zich in handelingen openbaart. - De Vrijmij. . als iets immonents beschouwd heeft niet een bepaald doel; ze is het op en voor zichzelf
goede; ze is dan het reine product van de harmonise vereniging van godsdienst, recht
en wet, van geloof, mening en gezindheid, van rede, denken en willen in de mens.
Vrijmij. .. in deze zin kan niet uitwendig en gemeenschappelijk beoefend worden,
door geen broederschap worden voortgeplant, door geen menselijke instelling
geleerd worden, maar moet worden aangekweekt in des mensen binnenste en daar tot
de hoogste ontwikkeling worden gebracht, d.w.z. ze moet onder alle omstandigheden
het geheele doen en laten van de mensen omvatten, ordenen, bezielen.
Ze is, in deze zin, iets idealisch, bovenzinnelijks, geen uiterlijk verschijnsel.
Ze is hethoogste doel dat elk V. .M. . beoogt; de beweegreden van elk van zijn daden.
Maar de Vrijmetselarij naar haar uitwendige zijde beschouwd, bestaat in; teeken,
zinnebeelden , ceremonieën en plechtige eden, die de broederschap van de
VV. .MM. . heeft geschapen om het wezen en streven van de Vrijmetselarij te
verzinnelijken en onveranderd aan het nageslacht over te leveren.
In de laatste zin is Vrijmetselarij een werkelijk positieve, in vorm onveranderlijke kunst, die niet
willekeurig mag gewijzigd worden, die als zodanig - gemeenschappelijk beoefend,
geleerd en voortgeplant wordt.
- Een vereniging van Vrijmetselaren, die zich aaneensluit tot gemeenschappelijke beoefening en voortplanting van deze kunst, heet Vrijmetselaarsbond of broederschap. Het doel van deze broederschap of van deze Bond is dus de gemeenschappelijke uitoefening, onderhouding en voortplanting van de Vrijmetselarij, in die kunstvorm waarin ze is overgeleverd geworden en voor
zoverre ze door uiterlijke gemeenschappelijke handelingen kan verzinnelijkt of
veraanschouwelijkt worden."
- Zuiverder definitie is wel niet denkbaar; hier vallen behoud van het nodige en rusteloze vooruitgang als in een brandpunt ineen. De Broederschap mag nu - volgens F.- in haar kunsthandelingen niets leggen wat niet op natuurlijke wijze, voortv1oeit uit de oude oud-Engelse gebruiken, al is het dat de
Vrijmij. .,naar haar innerlijk wezen beschouwd, zich telkens wijzigen zal naar de
steeds vooruitstrevende tijdgeest. Fessler voorzag het gevaar, dat men een naar hem
genoemd systeem zou annemen en verzette zich daartegen met alle kracht. "Om zulk
een systeem in 't leven te roepen, zegt hij "nam men uit de door mij ontworpen
Ritualen enige uit hun verband gerukte formules en zinsneden, om het maç. . publiek
daarmede te misleiden en fabriceerde zo een ding dat even zoveel op een systeem
gelijkt als de carriecatuur van de mens op zijn welgelijkend portret. Ik heb nooit een
maç. . systeem gehad en nooit een vervaardigd. Zelfs de uitdrukking: systeem van de
Vrijmij. . heeft voor mij geen zin of betekenis; er kan wel een Loge-systeem, maar
geen systeem van deVrijmij. . bestaan. Loge-verenigingen die in de beschouwing van
het wezen en de strekking van deVrijmij. . en over de wijze waarop ze moet
beoefend worden, het onderling eens zijn, en afwijken van de overgeleverde
symbolen van de Orde, vormen een Loge-systeem.
Toch spreekt men van een Fessler systeem en verstaat daaronder die opvatting en rituele inrichting die F.bij de Loge "RoyalYork" te Berlijn invoerde en ook door de L. . te Freiberg werd aangenomen. Ze was gegrond op het oud-Engelse Rit. ., erkende slechts de drie Johannes-graden voor
waarlijk maçonnieke en stelde in de plaats van de Hogere graden een
z.g.wetenschappelijken Bond. Nauwkeurig beschouwd, bestaat het bedoelde systeem
uit een hoogst poëtise, waarlijk diepzinnige vereniging van de Franse, Zinnendorffse
en Oud-Engelse gebruiken.