Maçonnieke encyclopedie-P.
De Maconnieke Encyclopedie zoekt
Een ogenblik !
PAAL
PAARD
PADDEN
PADDESTOELEN
PALM
PAN,
PANDORA,
PANTER,
PAPEGAAI
PARADIJS,
PARADIJSVOGEL,
paal
pijler - meestal een in de aarde geplante boomstam, in vele oude culturen symbool voor de wereldas, die ook wel als centrale berg of als boom in het middelpunt van de hele wereld wordt voorgesteld.
Oppervlakkig beschouwd worden heilige cultus-palen vaak als fallische symbolen geïnterpreteerd, wat echter slechts zelden valt aan te tonen. In eerste instantie zijn zulke houten zuilen tekens voor de verbinding tussen hemel en aarde, zoals bijvoorbeeld de Irminsul, het stamheiligdom van de Saksen dat Karel de Grote in 722 vemietigde.
Ook de in Midden-Europa bekende meiboom, een verwijzing naar de krachten van de ontwakende natuur die zich in de lente duidelijk manifesteren, mag niet eenvoudig als 'fallus-symbool' worden beschouwd, maar moet eerder worden gerelateerd aan de voorstelling van een 'wereldpijler', en het beklimmen ervan wijst op het streven naar 'hoger loon' (- boven/beneden).
Een omzetting van de cultuspijler in steen is de menhir in de cultuur van de megalietenbouwers, en ook de obelisk in Egypte ( - wereldas).
Pijlerachtige zuilen waren de verblijfplaats van zuil- of pilaarheiligen, die in een theatraal aandoend gebaar de verplichting op zich namen, ter ere van God hun standplaats niet te verlaten. De Heilige Simeon Stylites (omstr. 396-459 n.C.) zou zijn plaats op een vij ftien meter hoge zuil in de buurt van Antiochië veertig jaar hebben bezet en hem nooit hebben verlaten, hoewel de duivel, die zich in de gedaante van een geweldige slang vertoonde en de zuil omkronkelde, hem in verwarring probeerde te brengen. De symbolische verbinding slang-stafachtige pijler vindt men dus ook hier, net als bij de caduceus en de esculaapstaf (- caduceus; esculaap).
Zie ook: menhir; obelisk; wereldas
paard
symboolkundig, op een hoger niveau dan het rund (de stier), de belichaming van kracht en vitaliteit. Reeds in de grottenkunst van de IJstijd vormen wilde paarden en wilde runderen de belangrijkste motieven in de schilderkunst, en er wordt wel verondersteld dat men op grond van deze beide diersoorten tot een dualistisch programma bij de prehistorische schilders mag conduderen.
Het domesticeren van het paard had pas duizenden jaren later inOost-Europa of Centraal-Azië plaats, waarna nomadische rui-tervolkeren de volkeren in hetMiddellandse-Zeegebied dedenopschrikken. (- kentauren).
Als een oorspronkelijk griezeligdier werd het vaak met het do-denrijk in verband gebracht enaan gestorvenen geofferd, maarlater promoveerde het om zijnsnelheid en springvaardigheidook tot zonnesymbool of tottrekdier voor de hemelwagen(van Apollo, Mithras en Elia).
Vaak bleef de symbolische in-houd dubbelzinnig, zoals ener-zijds het stralend witte paardvan de 'Christus triumphator',anderzijds de rijdieren van de'Apocalyptische ruiters' in deOpenbaring van Johannes latenzien.
De kerkvaders schrijvenaan het paard hoogmoed en wel-lust toe (het dier zou begerighinniken als het een vrouw ziet);tegelijk echter treedt het op alszinnebeeld van de overwinning(bijvoorbeeld van de martelaarop de wereld). Op het positieveaspect is in de Oudheid al gean-ticipeerd met het gevleugelde paard Pegasus. In sprookjes treden paarden vaak op als waarzeggende, over toverkracht beschikkende wezens, die met menselijke stemmen spreken en aan de hun toevertrouwde mensen goede raad geven. Als heilige ruiters treden in de christelijke legende onder anderen op de drakedoder Sint Joris (Georgius), Sint Maarten die zijn mantel deelt, Sint Hubertus en de Heilige Eustachius. Op schilderijen van de kruisiging wijzen paarden als door Romeinen bereden dieren met hun van Christus afgewende hoofd op het ongeloof van deze berijders.
Paardeschedels op huisgevelshadden een ongeluk afwerende functie. Germaanse paardenoffers, gevolgd door het eten van paardevlees, leidden ertoe dat dit laatste na de kerstening taboe werd en dat bij veel mensen altijd enigszins is gebleven.
De psychologisch geörienteerde symboolkunde ziet in het paard een 'edel' en intelligent, maar als het in verwarring wordt gebracht ook schichtig wezen; als paard en ruiter worden het 'Es'(de driftsfeer) en het Ik opgevat.
Zie ook: eenhoorn; Pegasus;stier
padden
hebben als symbolischedieren een overwegend negatieve connotatie; vanwege hun weinig aanlokkelijke uiterlijken de bijtende vloeistoffen die ze afscheiden worden ze meestal als demonische wezens beschouwd, die bijvoorbeeld tot de huishouding van heksen behoren, als spijs bij heksenfeesten dienst doen of in de hel de verdoemden kwellen.
In het oude China was de (driebenige) pad een symbool van de maan; men nam aan dat hij bij maansverduisteringen de maan verslond. De pad wordt ook verder vanwege haar verborgen leven en voorkeur voor een vochtige omgeving met de 'lunaire wereld' in verband gebracht, in China met het yinprincipe.
In Europa was de pad sinds deOudheid enerzijds een verachtdier 'vol boze toverij', anderzijds echter ook een symbool voor de baarmoeder, en bij vrouwenziekten werden in bedevaartsoorden als votiefbeeldjes vaak paddeplastieken geofferd. In volkssagen vindt mende 'zondepad' als belichaming van niet verloste 'arme zielen'.
Iemand die een gelofte niet is nagekomen bijvoorbeeld, moetdit na zijn dood in de gedaantevan het geminachte dier alsnog doen. In andere sagen treedt de pad soms op als belichaming van moederlijk beschuttende huisgeesten, waarvoor men goed moet zorgen om hun zegen te verkrijgen. Ook vindt men depad in sagen niet zelden als schatbewaarster.
In de alchemistische beeldenwereld is de pad het symbool voor het waterig-aardse deel van de voor loutering bestemde oermaterie die met het vluchtige moet worden verbonden. ('De pad van de aarde met de adelaar verbinden' wordt ook uitgebeeld door gevleugelde padden). Een merkwaardige symboliek vindt men in de alchemistische allegorie van een pad die op de borst van een vrouw wordt gezet, waarbij de tekst van een kopergravure in het emblemata boek 'Atalanta fugiens'(1618) expliceert: 'Zet de pad op de borst van de vrouw om eraan te zuigen, zodat devrouw sterft, de pad wordt heel groot van de melk.' Deze bevreemdende voorstelling hangtsamen met de beschrijving van een (pseudo) chemisch proces, waarbij de oermaterie die opweg is naar de Steen der Wijzen, met 'maagdenmelk' (filosofische melk, maansap) moet worden doordrenkt om haar te'voeden'. Het 'kind' dat moet rijpen wordtzoals het commentaar vermeldtgezoogd door zijn moeder die daarbij het leven laat: dit wordt als'ablactatio' (spenen) aangeduid. De alchemistische symboliek is, zoals ook hier blijkt, viarationeel ontraadselen nauwelijks te begrijpen.
In het oude Mexico werd de aarde vaak voorgesteld als depad die er zijn hol in graaft.
Misschien is paddegif daar als bewustzijnsveranderend middel gebruikt.
Niet zelden is de pad net als de kikker vanwege haar opvallende gedaanteverwisseling met het ideeëncomplex dooden wedergeboorte in verband gebracht.
Zie ook: alchemistische symbolen; kikker; maan; melk
paddestoelen
zijn vaak gelukssymbolen, allereerst opvallendgenoeg de giftigevliegenzwammen, die bij Siberische volkeren vaak als hallucinogene drugs werden gebruikt. In Midden Europa is enige samenhang met dit feit nauwelijks aannemelijk, maar is het gelukskarakter eerder te danken aan de opvallende gedaante van de rode, witgestippelde hoed, die er 'vrolijk'uitziet. Vele paddestoelen (morieljes) kunnen vanwege hun fallische vorm in verband zijn gebracht met potentie en vruchtbaarheid; in een kringwoekerende paddestoelen werden als 'heksenkringen' betiteld, waarbij ze kennelijk werden beschouwd als plantaardige overblijfselen van de nachtelijke reidansen van heksen of elfen.
In het oude China was de paddestoel, ku of chih, een symbool van lang leven, ook betiteld als wonderpaddestoel, godenpaddestoel of onsterfelijkheidskruid. Op de Chinese 'Eilanden der zaligen' zou een uitgoud en zilver bestaand 'paddestoelpaleis' staan.
In het oude Mexico werd de hallucinogene Psilocybepaddestoel (teonan catl) in verluchte handschriften soms afgebeeldals attribuut van goden en werd hij zeker religieus gebruikt bij het zoeken naar visionaire ervaringen.
palm
(meestal hebben teksten en afbeeldingen betrekking opde dadelpalm). De joodschristelijke symboliek van de palm gaat in eerste instantie terug op psalm 92, vs 13: 'De rechtvaardige zal groeien alseen palmboom.' In de droge gebieden ten zuiden van de Middellandse Zee stond de dadelpalm om voor de hand liggende redenen in hoog aanzien. Het was een heilige boom, de zonnegod van Assur werd vaak boven de palmkroon afgebeeld. De Egyptenaren legden palmtakken op doodskisten en mummies, met palmtakken werd ook Jezus begroet bij zijn intocht in Jeruzalem. De 'zegepalm' van de martelaar en de groenende palm van het verhoopte paradijs aan het einde der tijden worden sedert het vroege christendom vaak afgebeeld, ook samen met lelie en wijnrank. De Griekse naam 'Phoenix' (Ned.feniks) wijst op een associatie met de zon en met Helios Apollo ( feniks). Ook de overwinningsgodin Niké (bij de Romeinen Victoria) werd vaak met een palmtak afgebeeld; in Egypte was de hemelgodin Hathor 'meesteres van de dadelpalmen'.
In het algemeen geldtde palm om haar slanke, rechtestam en weelderige kroon als een verwijzing naar opstijgen, zege en wedergeboorte.
Zie ook: boom
Pan,
Griekse herdersgod uit het bergland Arcadië van wiens naam het begrip 'paniek' is afgeleid (bij de Romeinen heet hij Faunus). Pan werd afgebeeld als een ruig wezen met bokkepoten en bokkehoorns en belichaamde het leven in berggrotten en weiden. In de voorstelling die de herders zich van hem maakten hechtte hij zozeer aan zijn siësta op het heetst van dedag, dat niemand hem dan durfde te storen. Wie dit toch deed kon er zeker van zijn dat hij plotseling luidruchtig verscheen, wat een verlammende schrik tot gevolg had. Dat zou ook de Perzen bij de slag van Marathon zijn overkomen, reden voor de Grieken om voor Pan uit dankbaarheid een tempel te bouwen op de Atheense Acropolis. Pans blaasinstrument, de panfluit, heet ook syrinxnaar een nimf die zich aan zijn wellustige achtervolging onttrok.
Om haar zoetestem niet te hoeven missen nadat ze zichzelf in een rietstengel had veranderd, bond Pan de holle scheuten daarvan aaneen en maakte hij er zijn eenvoudige muziekinstrument van.
Daar 'pan' ook 'alles' betekent, kwam de herdersgod op den duur te staan voor de alomvattende natuur. Plutarchus (46-I20 n.C.) vertelt dat er tijdensde regering van keizer Tiberius een schip langs het eiland Paxos voer en de opvarenden van de oever de roep hoorden : 'Als jullie in Epirus komen, verkondigtdaar dan: de grote Pan isdoodl'
Toen de zeelui dit hadden gedaan weerklonk er alomeen groot geweeklaag van dieren, bomen en rotsen. Dit werd zo geïnterpreteerd, dat er met het sterven van de oude, eenvoudige verering van de natuurgoden een nieuw tijdperk (dat van het christendom, waarin de orakels verstommen en de idolen, de 'afgodsbeelden', vallen) was begonnen.
In vele volkssagen vindt men onder andere namen het motief terug van de doodsmelding door een stem uit het woud. De oorsprong kan een door het seizoen bepaald cultisch feest voor een van de 'stervende en herrijzende goden' ( Adonis) zijn geweest.
Zie ook: bok; woud
Pandora
Cirlot
een mythische symbolische figuur voor de veronderstelde vrouwelijke herkomst van alle kwaad, omstreeks 700v.C. door Hesiodus verwoord in zijn 'Theogonie' en zijn 'Werken en Dagen'. Nadat Prometheus het lot van de vroege mensheid, onder meer door haar het vuur te schenken, had vergemakkelijkt (thyrsus), besloten de goden dat dit lot ook weer niet al te idyllisch mocht worden
.
De smid Hephaestus vormde een vrouwelijke gestalte waaraan adem werd ingeblazen door de vier winden.
Goden en godinnen verleenden haar schoonheid. Toen werd die verleidelijke gedaante naar de mensen gezonden. Hoewel Zeus haar tegelijk lui, boosaardig en dom had gemaakt, namde naïeve Epimetheus, de broervan Prometheus, haar graag totvrouw. Ze droeg een kruik eneen doos bij zich, waaruitprompt alle plagen te voorschijn kwamen die de mensheidkwellen: ouderdom, pijn, ziekteen krankzinnigheid. Slechts dehoop, die er eveneens in had gezeten, kon verhinderen dat demensen meteen de hand aanzichzelf sloegen. Pandora kaneen oude naam zi jn geweest vande alles schenkende 'MoederAarde', Gaia, maar zij werd later kennelijk het middelpuntvan een uiterst vrouwonvriendelijke mythe (Prometheus).
Als dochter van Pandora wordt Pyrrha genoemd, die (schrijft Hyginus) 'als eerste sterveling werd verwekt', dus niet door Hephaestus gevormd. In de Griekse zondvloedsage overleeft zij samen met haar gemaal Deukalion de grote watercatastrofe.
panter,
ooit een in heel Voor Azië en in delen van Noord Afrika voorkomend roofdier(pardalis, panthera, leopardalis), waarvan de wildheid en list, alsmedebij het wijfjede superieure strijdlust in antieke getuigenissen vaak worden vermeld. Tot de fabelachtige elementen in deze mededelingenbehoort het verhaal, dat de panter naar wijn zou smachten enmenselijke uitwerpselen nodigzou hebben om zich te beschermen tegen vergiftiging met akoniet (monnikskap).
Vele helden droegen panterhuiden (Orpheus, Jason, Antenor), en het dier behoort tot het gevolg van Dionysus, god van de roes, van de liefdesgodin Aphrodite, vande tovenares Circe en van de Kleinaziatische Cybele. In Rome werden panters sinds 186 v.C. uit Afrika geïmporteerd voor dierengevechten. In de vroegchristelijke 'Physiologus' tekst staat eigenaardig genoeg, dat de panter 'van alle dieren het vriendelijkste is, slechts de slang vijandig gezind ..
Er gaatvan zijn stem een zeer sterke, welriekende geur uit, de dierenvolgen de welriekendheid van de panterstem en komen heel dicht in zijn buurt.' Zo ook, staat er, heeft Jezus na zijn rust in het graf met luider stem het heil van de wereld verkondigd,'en hij is ons tot een volmaakte welriekendheid geworden, of we nu ver weg zijn of dichtbij. 'Zijn kleed is 'bont als dat van de panter', gesierd met maagdelijkheid, reinheid, erbarmen, geloof, deugd, eendracht, vrede, grootmoedigheid, en een vijand is hij van de afvallige slang. Ook de fabel dat de panter steeds drie dagen zou slapen nadat hij verzadigd in zijn grot was teruggekeerd, om pas dan zijn welriekende stem te doen galmen, maakte hem tot een symbool voor Christus.
In de verschillende versies van het 'Bestiarium', de middeleeuwse beschrijving der dieren, staat voorts nog dat alleen de draak bij het aanhoren van de stem van de panter van vrees zou worden vervuld en zich in grotten onder de grond zou verbergen, en 'daar verstart hij omdat hij de geur van de panter niet kan verdragen. Zo is ook Christus, de ware panter, uit de hemel neergedaald om ons uit demacht van de duivelse draak teredden ...
Hij daalt na zijndood af in de onderwereld, waar hij de grote draak inboeien slaat...' (Unterkircher).
Ambivalent is het oordeel over de panter in het oude China. Daar geldt hij in eerste instantie als een buitengewoon gevaarlijk, wreed wild dier, en zijn staart werd als veldteken op gevechtswagens geplant.
Op een mooie jonge vrouw kan de bijnaam 'bonte panter' van toepassing zijn als ze agressief is.
Panter en ekster samen op een afbeelding betekenen vanwege een op klankgelijkheid berustend woordspel de aankondiging van iets vreugdevols (pao:panter, maar ook verkondigen; hsi, ekster, maar ook vreugde).
De zwarte panter geldt als bijzonder gevaarlijk.
In de heraldiek van Europa werd de in de natuur niet bekende panter tot een curieus mengwezen met de trekken van leeuw, draak en stier, en zijn zoete adem wordt in de beschrijving van de 'Physiologus' met vlammen aangeduid. Vanaf de veertiende eeuw draagt hij aan zijn voorpoten adelaarsklauwen, en in de zestiende eeuw wordt hij afgebeeld met vlammen uit al zijn lichaamsopeningen.
In de Nieuwe Wereld wordt zijn plaats ingenomen door de sterkop hem lijkende jaguar, die bijvoorbeeld in het oude Mexico het symbolische dier was van een van de azteekse orden van strijders (Ocelotl), en ook het symbool van het veertiende vande twintig dagtekens. Bij de Maya's heet hij balam (dit is ook de bijnaam van de priesterwaarzegger) en hij wordt op aarden kruiken vaak met waterlelieranken afgebeeld. In de mythen van de Zuidamerikaanse stammen is hij vaak de beschermgeest van sjamanen; ook jaguartweelingen spelen in dit gebied een grote rol in de verhalen over de oertijd.
Zie ook: leeuw; tijger
papegaai
(Gr. psittakos). Hijwas als uit India geïmporteerddier al in de Oudheid bekend enwerd als taaInabootser beschermd. Voor Kallimachos(300240 v.C.) was hij het symbool van de geesteloos babbelende redenaar; een fabel vanAesopus stelt de vogel voor alseen rivaal van de wezel. Volgensde vroegchristelijke 'Physiologus' spreekt hij als een mens,waarbij de volgende les van deHeilige Basilius aanknoopt:'Volgt ook gij, mens, de stemna van de apostelen die Godhebben geprezen, en prij st Hemzelf. Volgt de levenswijze navan de gerechtigen, opdat het uwordt vergund hun van lichtstralende tronen te bereiken.'Een papegaaiesnavel gold alsamulet tegen koorts en demonen.
In het middeleeuwse 'Bestiarium' geldt de papegaai als een weerspannig dier: zijn kop is zo hard dat men de vogel met een ijzeren roede moet tuchtigen om hem tot leren te bewegen. Konrad van Würzburg meendedat zijn gevederte niet nat werd van regen en dat hij daarom eensymbool was van Maria, die onberoerd bleef door de erfzonde.Als de vogel op afbeeldingenvan het paradijs voorkomt, dan is het omdat men aannam dathij de naam Eva had leren uitspreken. De omkering daarvan, Ave, was de groet van de engelbij de Boodschap aan Maria, de van zonde bevrijdende pendant van oermoeder Eva. In China was de zuidelijke papegaai (yingwu) het symbool van het beminnelijk babbelende meisje van lichte zeden, maar ook het attribuut van de milde godin Kuan Yin (Jap. Kwannon), met een parel in zijn snavel.
Zie ook: vogel
paradijs,
het in de oertijd teruggeplaatste beeld van een gevaarloze tuin die was gewijd aan de zondeloze oermens. De uitdrukking duidt een omheind gebied aan, in het Oudperzisch een wildpark om de koning te plezieren. Het bijbelse paradijs bevat twee door God taboe gemaakte bomen die de oermens niet had mogen ontwijden. Inde mythische voortijd was het paradijs het middelpunt van de kosmos, gekenmerkt door de vier eraan ontstromende rivieren en vooral door de aanwezigheid van de schepper zelf.
Het 'Verloren Paradijs' werd het doel van de godgevallige mens, die het in de hemel terug hoopte te krijgen. In paradijsvoorstellingen van de islam worden daar de man ook seksuele genoegens geschonken. Onderpalmen en granaatappelbomen, geurende struiken en in lommerrijke bosjes verlustigen de gerechtvaardigden zich in de na het Laatste Oordeel herstelde tuin van de oertijd aan de vier rivieren, waarvan de ene helder levenswater, de tweede niet dronkenmakende wijn, de derde onbederfelijke melk en de laatste honing meevoert.
In de Europese Oudheid werd de voorstelling van de Elyseïsche Eilanden der zaligen, gelokaliseerd waar de zon ondergaat, goeddeels verdrongen door de voorstelling van een sombere onderwereld (Hades, Orcus). Keltische voorstellingen van het hiemamaals combineren het idee van 'eilanden van geluk' niet zelden met de voorstelling van een voor levenden ontoegankelijk geluksland onder de golven, dat qua zinnelijke genoegens te vergelijken is met het islamitische paradijs.
Zeevaarderssprookjes uit dit gebied vermelden bijvoorbeeld driemaal vijftig eilanden, waarop duizenden mooie vrouwenwachten, zoete muziek weerklinkt en waar valsheid, zorg, ziekte en dood onbekend zijn
.
Vier van deze eilanden zijn Mag Mell, de veel bloemigevlakte der geneugten, Mag Mon, de vlakte der spelen,Ciuïn, het milde land en lmchiuïn, het zeer milde land. Het eiland Emain heet ook Tir na'm Bän, het vrouwenland, waartalloze van liefde brandende vrouwen en meisjes wachten. Dit soort mythen had kennelijk de bedoeling, de mensen door de geluksverwachting van een paradijs dat op een groteske manier aan luilekkerland doet denken van hun doodsangst afte helpen
. Het oude Mexico kende het hiermee te vergelijken paradijs van de regengod Tlaloc, dat allereerst openstond voor verdronkenen.
Heel vaak vindt met het beeld van een terugkeer, na het eindeder tijden en het Laatste Oordeel, van de uitverkorenen naarde Gouden Eeuw van de zondeloze oertijd in de vorm van een prachtige tuin. Cultuurhistorisch beantwoordt dit symbolische beeld niet aan de werkelijkheid van de jager en verzamelaar in de prehistorische oertijd; het past eerder bij een tijdwaarin de plantenwereld werd gecultiveerd (vruchtboomcultuur)
.
Het in onze contreien gangbare beeld van de 'Hof van Eden' stamt uit het geografisch niet exact af te bakenen, grote gebied van de oude oriëntaalse culturen, waarbij men in de Middeleeuwen dacht dat het aards paradijs niet ver van het centrum van de wereld, Jeruzalem, gelegen kon zijn ( berg; omphalos; rots). Het werd naar het heette bewaakt door engelen met vlammende zwaarden of was aan het menselijk waarnemingsvermogen onttrokken een rijk van geluk dat slechts in de verte met de aardse topos tevergelijken viel, evenals het eiland Dilmun in de Soemerische mythologie, oppervlakkig gezien geïdentificeerd met de Bahreineilanden in de PerzischeGolf, maar op een ander niveau gelokaliseerd
.
Ook het 'Hemelse Jeruzalem' uit de Openbaring van Johannes beantwoordt op overeenkomstige wijze slechts als tastbaar archetype aan de aardse stad van dienaam.
In de gotiek werden de grote kathedralen ook als afbeeldingenvan het paradijs opgevat; daarom werd het hoofdportaal vaak toegerust met een reliëf van het Laatste Oordeel.
Esoterische zinnebeelden verwijderen zich van aardse voorstellingen en vatten de ideale toestand op als een in de geestdicht bij God zijn, wat in het boeddhisme leidt tot het nirwana, het opgaan van de persoonlijkheid in het bovenpersoonlijke van het absolute zijn (in het Westen vaak ten onrechte gesimplificeerd tot 'het Niets').
De wens om een paradijs voorde gerechtvaardigde heiligen niet als laatste en enig einddoel van een absoluut bestaan te hoeven zien, openbaart zich ook in een legende die wordt toegeschreven aan de soefilerares Rabi'a, gestorven in 810 n.C. Haar confraters hadden haar gevraagd waarom ze in haar ene hand een schaal volwater, in haar andere een schaal met vuur droeg. Haar antwoord zou hebben geluid: 'lk haast mij om het paradijs in brand te steken en de hel met water te overspoelen, opdat deze sluiers verdwijnen van de ogen van hen die op pelgrimstocht zijn naar God, en zij het doel erkennen; opdat de godsdienaren Hem kunnen zien, Hem, zonder enig voorwerp van hoop, noch reden tot angst.
De enige tijd later levende soefi Abud Yazid Bistami merkte naar aanleiding hiervan op: 'Het paradijs is de allerlaatste sluier, want de voor het paradijs uitverkorenen verblijven in het paradijs; en wie daarverblijft woont niet bij God. Hij is Hij, de Gesluierde.
Zie ook: Adam en Eva; Eilanden der zaligen; hemel; hiemamaals; rivier; tuin
paradijsvogel,
in barokke emblemataboeken opgevat als symbooi van onbezwaardheid, dicht bij God en ver van de wereld zijn en tegelijk als Mariasymbool, dankt zijn reputatie en zijn oude naam 'Paradisea apoda' (voetloze paradijsvogel) aan de gewoonte van de inboorlingen van NieuwGuinea en de Indonesische eilanden om de huid van gedode vogels met veren en al af te stropen en zo te roken, dat ze zonder botten en poten hun vorm behielden. Zo werden ze verkocht en vonden hun weg naar Europa, waar zeals 'Syiphen' (luchtgeesten) opzien baarden. Er werd vertelddat ze zich slechts met hemeldauw voedden ( feniks), hun leven lang bleven zweven, 'vanaf hun geboorte rein' waren en niets wisten van het leven opaarde. Ook in natuurhistorische werken uit de achttiende eeuw(Buffon 1775) bleef het fabeltje van de etherische godsvogel bewaard, tot in de negentiende eeuw het zo"logische onderzoek het mysterieus absurde symbool ontsluierde.
Zie ook: vogel