Maçonnieke encyclopedie
De Maconnieke Encyclopedie zoekt
Een ogenblik !
De verdere levensloop van Ramsay.
"Le Discours de Ramsay".
Een nieuwe oorsprong voor de vrijmetselarij.
Het begin van de "Schotse" graden.
De grote inflatie.
Pernety, Martines, Saint-Martin en Willermoz.
Een excentriek onder velen: Chevalier de Beauchaine.
Het latere leven van de hoge graden.
Waarom de hoge graden?
De verdere levensloop van Ramsay.
Ramsay stond in onderdanig contact met de opeenvolgende eerste ministers en kardinalen, Dubois (1656-1723) en de Fleury. Dit leverde hem in 1723 een onderscheiding op in de orde van Sint-Lazarus van to en af betitelde hij zich : le chevalier de Ramsay en een jaarpensioen van 2.000 pond, dat zijn leven wat comfortabeler maakte, maar hem tevens afhankelijk maakte van zijn Franse weldoeners.
Ramsay was een veelschrijver. Naast gedichten en filosofische werken in de geest van Fenelon en Madame Guyon schreef hij historische traktaten waarbij hem door Voltaire plagiaat werd verweten en een educatief werk "Les voyages de Cyrus", dat niet het niveau haalde van "Les voyages de Telemaque" van zijn leermeester Fenelon en door sommige critici als een ketters en delstisch werk werd bestempeld.
Ramsay's bekering was waarschijnlijk oprecht, ook al bleef ze dubbelzinnig. Ze was zeker nuttig om zich te laten accepteren door de talrijke katholieke Stuartgezinden en bij de katholieke Franse adel.
Hij moest toch leven. Het soort boeken dat hij publiceerde was niet van die aard dat hij ermee in zijn onderhoud kon voorzien en hij zou dan ook vele jaren werken als prive-leraar of rentmeester in dienst van grote adellijke families. Ramsay behoorde tot diegenen die te gehoorzamen hadden en die om te leven of zelfs te overleven hun lot volledig moesten verbinden aan enkele groten der aarde, bij wie ze in het gevlei moesten
komen en van wie ze functies, eretitels en vooral prebenden en pensioenen moesten zien te verkrijgen.
Katholicisme en Jacobitisme liepen voor een Brit en a fortiori voor een katholieke Schot bijna onvermijdelijk samen. Het is waarschijnlijk dat Ramsay de Stuarts getrouw steunde, ook al zijn er enkele tegenindicaties. In 1715 lijkt hij geen deel te hebben genomen aan de Stuartinvasie en van 1728 tot 1730 verbleef hij in Londen, waar hij naar eigen zeggen op een grote carrière hoopte.
Eerbetuigingen kreeg hij tijdens zijn Engels verblijf genoeg.
Hij werd lid van de "Gentlemen's Society" en van de "Royal Society of Sciences" en werd doctor honoris causa van de universiteit van Oxford. In 1730 werd hij vrijmetselaar in de "Horn Tavern Lodge", waar ook Montesquieu was ingewijd, waar de hertog van Richmond Meester was en waar de dominees Desaguliers en Anderson lid waren. Veel eer maar blijkbaar weinig perspectieven voor een goed betaalde baan, zodat Ramsay einde 1730 weer naar Frankrijk trok, waar hij opnieuw als prive-leraar werkte bij enkele grote families.
Op zijn vijftigste trouwde hij met een mademoiselle de Nairne. Toen hij in 1743 overleed met oud-grootmeester Derwentwater aan zijn zijde, werd gemeld dat hij "in geur van heiligheid en in de armen van zijn Schepper" de geest had gegeven.
Ramsay had niet enkel vrienden. De memorialist Matthieu Marais (1664-1737) verheugde er zich over dat Ramsay in 1730, na zijn terugkeer uit Engeland, zich tevergeefs kandidaat had gesteld voor de Academie Française. Een schotschrift, de "Ramsayde" van de hand van de satirische dichter Pierre Roy (1683-1764), beschreef hem als een intrigant, een kameleon, iemand die zijn bekering aan Fenelon "verkocht" had voor het verkrijgen van onderhoudsgeld, die een masker als enig gelaat had en die voor geld welk kamp ook zou gekozen maar ook verraden hebben.
Een van zijn landgenoten beschreef hem als een achtenswaardig man, die evenwel op de lachspieren werkte door zijn stijve manieren en zijn geaffecteerd etaleren van eruditie. Hij was een pedante Schot, zo besloot hij. En zijn logebroeder Montesquieu schreef over hem: "Hij was een flauwe man: altijd dezelfde vleierijen; hij was zoals het epitheton van Homeros, al zijn helden waren lichtvoetig". Het moet evenwel worden gezegd, dat Montesquieu in zijn "Pensees" over ongeveer niemand iets goeds wist.
In 1736 had Ramsay al een heel leven van metafysische onrust achter zich. Hij was nog altijd op zoek naar een vooraanstaande rol, die hem als profeet of apostel op de voorgrond kon brengen. Hij was ondertussen lid geworden van de Jakobitische loge van graaf Derwentwater en stilaan werd het voor hem een illuminatie: hij zou de profeet van de vrijmetselarij worden.
"Le Discours de Ramsay".
Weinig redevoeringen hebben zoveel inkt doen vloeien als die van Ramsay in zijn hoedanigheid van redenaar van de Stuartgezinde loge in
december 1737. Ze wordt beschouwd als het uitgangspunt voor de stormachtige ontwikkeling die de hoge-gradenvrijmetselarij heeft doorgemaakt.
Er is heel wat te zeggen over deze tekst. De christelijke inspiratie was duidelijk. Aan de drie graden gaf Ramsay een bijkomende naam en een specifiek doel.
De leerlingen of novicen moesten de morele deugden aanleren; de gezellen of professen de heroïsche deugden; de meesters of ingewijden de christelijke deugden.
De vrijmetselarij had als doel, zo zegde Ramsay, alle mannen met een verlichte geest, zachte zeden en een aangenaam humeur te verenigen, om samen de schone kunsten te beoefenen, evenals de grote principes van deugdzaamheid, wetenschap en godsdienst.
Het beoefenen van de wetenschap kreeg een bijzondere vermelding, doordat Ramsay zijn medebroeders opriep om mee te werken aan het totstandkomen van een Universele Encyclopedie van Kunsten en Wetenschappen, waarin alle kennis van de gehele mensheid terug te vinden zou zijn.
Dit was een interessant, maar geen origineel idee.
Ephraim Chambers ( + 1680-1740) had al in 1728 zijn belangrijke "Cyclopaedia or Universal Dictionary of Arts and Sciences" uitgegeven. In 1732 waren in Leipzig ook al de eerste delen van een "Vollstandiger Universal Lexicon" van Johannes von Ludewig ( 1665-1743) verschenen. De vrijmetselaars waren er trouwens niet tegen opgewassen zo'n formidabele taak op zich te nemen. De Franse "Encyclopedie" zou vanaf 1751 verschijnen, maar de invloed of medewerking vanuit de logekringen zou uiterst gering blijven. Zowel de uitgever Andre Le Breton (1708-1779) als de voornaamste auteurs Denis Diderot (1713-1784) en Jean d'Alembert (1717-1783) waren geen maçons. In de vrijmetselarij zouden er trouwens hevige bekampers van de "Encyclopedie" voorkomen, waarvan de vijand van Voltaire, Elie Freron (1719-1776), die na Ramsay Grootredenaar van de "Grande Loge" zou zijn, een van de voornaamste was.
Een nieuwe oorsprong voor de vrijmetselarij.
Van de "Discours" van Ramsay bestaan twee versies. In de eerste kwam een passage voor die in de tweede versie werd weggelaten en waarin hij de vrijmetselarij beschreef als de afstammeling van "de godsdienst van Noach", de universele godsdienst die bestond voor er afzonderlijke geloofsbelijdenissen tot stand kwamen en uitstak boven de dogma's, de verschillen en de tegenstellingen.
Hiermee verenigde Ramsay zich met de Andersoniaanse visie op de vrijmetselarij en toonde hij aan dat zijn katholicisme niet zeer orthodox was. Dat hij het bij deze stelling hield, toonde hij aan in zijn postuum verschenen studie "Essais Philosophiques", dat zodanig afweek van de katholieke geloofsleer, dat zijn vrienden niet wilden aannemen dat dit een werk van hem was. "Zoals er een natuurrecht is, bron van alle positief recht, zo is er een universele godsdienst die alle afzonderlijke godsdiensten omvat. Wij zijn niet zonder geloofsovertuiging omdat wij een geloof belijden dat alle godsdiensten in zich verenigt", schreef hij.
Had Ramsay meer gewicht gehad als filosoof, dan zou hij plechtig
veroordeeld zijn. Het is alvast duidelijk dat hij zich tot aan zijn dood zowel lid van de katholieke kerk beschouwde als van een universele allesoverspannende godsdienst.
Uitwendig katholiek, was hij niettemin blijvend beïnvloed gebleven door het protestantisme van zijn jeugd en vooral door alles wat het quiëtisme hem had bijgebracht. Wellicht mogen we aannemen dat hij veel uiteenlopende stromingen in zich had opgenomen, zonder tot een coherente synthese te komen. Wat hij dacht en schreef was dan ook vanuit rooms-katholiek standpunt nogal onorthodox. Zonder dat hij het wellicht zelf besefte, was hij een bescheiden pion in de eeuwenlange opeenvolging van gnostici en quietisten, die zich niet met de "officiële" godsdienst konden verzoenen en op zoek gingen naar een eigen God en een individuele geloofsovertuiging. De vrijmetselarij bood een geschikte voedingsbodem voor een zoveelste heropleving van een "Kerk van Sint Jan" voor bevoorrechte ingewijden.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Ramsay in zijn "Discours" met de thesis uitpakte dat de vrijmetselarij een heel wat nobeler afstamming had dan de middeleeuwse bouwvakkers en noch min noch meer door de kruisvaarders was gesticht.
De naam vrijmetselaar, zo betoogde hij, moest niet in letterlijke zin worden opgevat, alsof de stichters gewone arbeiders waren. Neen, de echte stichters van de vrijmetselarij waren de prinsen, edele heren en burgers die het Heilig Land gingen veroveren en er de Tempels van het christelijk geloof gingen heropbouwen. De vrijmetselarij maakte er deel uit van de Orde van Sint-Jan van Jeruzalem, met het gevolg dat van toen af alle loges de naam van de heilige Johannes droegen. Bij hun terugkeer uit het Heilig Land stichtten de koningen en prinsen loges in hun eigen landen en in Engeland en vooral in Schotland bleven die voortbestaan om, na heel wat hoogten en laagten, in het begin van de 1sde eeuw opnieuw tot bloei te worden gebracht.
Twee elementen, de afstamming van de kruisvaarders en de Schotse connectie, zouden ten grondslag liggen aan wat men "les hauts grades" zou gaan noemen.
Heeft Ramsay die cruciale en originele elementen van zijn "Discourss in de praktijk omgezet? Er is geen enkel eigentijds document en ook geen enkele aanwijzing hierover. Dit is trouwens ook niet zo belangrijk Anderen kunnen de concrete gevolgen uit zijn woorden hebben getrokken, de Schotten Derwentwater en Mac Leane bijvoorbeeld. Heel wat initiatieven kunnen ook los van elkaar zijn genomen.
De tekst van Ramsay kreeg immers bii na onmiddellijk verschillen de publikaties. Al in 1738 verscheen hij in een boekje "Lettre de M. de V. avec plusieurs pieces de differents auteurs". In 1740 werd hij gepubliceerd in de populaire "Almanach des Cocus pour l'annee MDCCXLI" en in 1742 nam Broeder de la Tierce (waarschijnlijk een schuilnaam) hem op in zijn "Histoire, obligations et statuts de la tres venerable confraternite des Francs-Macons".
Er was dan ook al voldoende voorgeschiedenis, toen voor het eerst van "Schotse" graden gewag werd gemaakt.
Het begin van de "Schotse" graden.
We hebben boven gemeld dat de Engels geïnspireerde loges in Parijs zich al in 1737 verzet hadden tegen sommige nieuwigheden die in de Jakobitische loges werden ingevoerd, meer bepaald tegen het feit dat burgers er de degen droegen zoals de edellieden. Eerste bescheiden evolutie naar een ridderlijke vrijmetselarij? Niet onmogelijk.
In 1740 komt voor het eerst de vermelding "Schotse Meester" in een logetekst voor. In de nieuwe statuten van 1743 werd gezegd dat "de Schotse Meesters die zich recentelijk hebben gemanifesteerd en rechten en voorrechten opeisen die door geen enkele archieftekst of gewoonte worden bevestigd, gewoon zoals alle andere broeders beschouwd zullen worden". En in 1744 schreef l'abbe Perau in zijn "L'ordre des francsmaçons trahi" dat er een vaag gerucht circuleerde over een vrijmetselaarsorde van Schotten die verhevener zou zijn dan de gewone vrijmetselarij.
Dit was dus het bescheiden uitgangspunt van de "Schotse" graden, die zoals u al begrepen zult hebben, niet uit Schotland kwamen, maar in Frankrijk werden uitgevonden.
In de eerstvolgende jaren werden de sluizen radikaal opengezet en ontstond een nieuwsoortige vrijmetselarij, die zich hoger en beter achtte dan de oorspronkelijke. Voortaan zou de vrijmetselarij zich in Frankrijk en op het hele continent ontwikkelen, ver weg van het aanvankelijke ideaal van gelijkheid en even ver weg van het rationalisme en van de Verlichting.
Tegen het jaar 1760 was al een hiërarchie van minstens vijftien hoge graden in regelmatig gebruik.
De hoge graad die een enorm succes had, was die van "Elu" of Uitverkorene, waarin het verhaal van de moord op Hiram, de bouwer van de tempel van Salomo en de bestraffing van de daders, als leidraad diende voor het ontwikkelen van een esoterisch rituaal.
In de loges in de Oostenrijkse Nederlanden werd de nomenclatuur aangenomen die in de prive-loge van de Franse grootmeester de Clermont gold. Hierbij waren er zeven graden, die in elke plaatselijke loge verworven konden worden: leerling gezel meester volmaakte meester doorluchtige Ierse meester uitverkorene doorluchtige.
Vervolgens waren er acht graden die alleen in het "kapittel" van de provinciale grootloge te verkrijgen waren: uitverkorene van de Onbekende uitverkorene der IX Schotse leerling Schotse gezel Schotse meester volmaakte Schotse meester Schotse ridder en Rozenkruiser of volmaakte vrijmetselaar.
Graaf de Clermont hield erg van deze aristocratische vrijmetselarij en moedigde zijn medebroeders aan om met de toekenning ervan heel zuinig om te springen. In de hoge graden voelden hij en zijn gezellen zich helemaal thuis.
Vooral de graad van Rozenkruiser oefende een aanzienlijke aantrekkingskracht uit.
Hoe de vrijmetselaars ertoe kwamen het 17de eeuwse mythische verhaal van de Broederschap der Rozenkruisers voor eigen gebruik te
annexeren, is een van de vele onopgehelderde mysteries van de hoge-gradenvrijmetselarij;.
Rond de Rozenkruisersgraad werd een volledig christelijk rituaal opgebouwd met een vleugje mystiek is me en met zelfs wat alchimistische trekjes. In deze graad bereikte men het summum van de "christelijke vrijmetselarij " .
De aankleding van de logetempel voor het rozenkruisersrituaal gaf dit duidelijk aan. In een met zwart beklede ruimte werd een altaar opgericht met bovenop een Calvarie. In een hoek werd het graf van Christus uitgebeeld. Drie kolommen droegen de woorden geloof, hoop en liefde. Aan de nieuwe kandidaat werd gezegd dat hij zich onmiddellijk mocht terugtrekken, als hij niet "geloofde in God de Schepper, in zijn Zoon onze Verlosser en in de Heilige Geest die ons heiligt". Vervolgens werd hij, na een ondervraging, rond het graf van Christus geleid waarboven het woord "Emmanuel" te lezen stond.
Nadat hem het "verloren woord" was meegedeeld, en dit woord was l.N.R.I., sprak de nieuwe Rozenkruiser zijn geloften uit op de Bijbel, geopend op het evangelie van Sint Jan. Verder leerde hij dat ook de woorden "Pax vobis" en "Eli Eli Lama Sabactani" tot de wachtwoorden van de graad behoorden. Tot slot werd een ritueel banket gehouden, dat een soort eucharistieviering was, waarbij het brood gebroken werd en de wijn gedronken. Bij het einde van de ceremonie verklaarde de Zeer Wijze (naam van de Achtbare Meester in een Rozenkruiserskapittel): "Et consummatum est".
Na dit alles mocht de nieuwe ridder zich noemen: "Souvereine Prins Metselaar, Ridder van de Arend en de Pelikaan, Volmaakte en Vrije Metselaar van Herodon onder de titel van Rozenkruiser". Weldra werd de verwijzing naar de vrijmetselarij afgezwakt en klonk de titel "Souvereine Prins Rozenkruiser, Ridder van de Arend en de Pelikaan, Volmaakte Metselaar" .
De grote inflatie.
Was de eerste reeks hoge graden, zoals ze onder leiding van de graaf de Clermont tot stand kwam, nog beperkt, weldra zou de overvloed losbreken .
Al vlug ontstonden twee rivaliserende groepen. De enen noemden zich "Chevaliers d'Orient et d'Occident", de concurrenten noemden zich "Empereurs d'Orient et d'Occident". De eersten stonden onder rechtstreeks gezag van de Clermont en hielden het bij vijftien graden; de tweeden breidden uit tot 25 graden en lagen ten grondslag aan de thans nog bestaande "Oude en Aangenomen Schotse Ritus" met 33 graden.
Dit was nog maar een begin. Weldra zou de toename van hoge graden en van "systemen" of "riten" kolossale proporties aannemen.
In Rouen, Bordeaux, Toulouse, Montpellier en Lyon ontstonden 'Grandes Loges Ecossaises"; nog in Bordeaux een "Souverain Grand Consistoire des Sublimes Princes du Royal Secret", in Marseille een "Mere-Loge Ecossaise de France"; in Metz een "College de Saint-Andre d'Ecosse".
Vanaf 1755 en volop vanaf 1760 veroverden de hoge graden stormenderhand de wereld.
De "onontwarbare Schotse warboel" was in volle, adembenemende ontwikkeling en terzelfder tijd in bestendig dispuut met de obedienties die de drie eerste graden toekenden en tegenover wie hij zich superieur of minstens onafhankelijk opstelde.
In 1756 stichtte de Duitse baron Karl von Hund (1722-1776) een eigen vrijmetselaarsorde, de "Tempeliers van de Stricte Observantie". Bekeerd tot het katholicisme, stortte de geëxalteerde Hund zich in de vrijmetselarij zoals anderen in het religieus proselytisme. Zijn door het tempeliersverhaal geïnspireerde Orde had heel wat succes, hoewel het lidmaatschap voorbehouden werd aan uitgelezen en aristocratische leden. Het initiatief zou na zijn dood verwateren, maar toch ten grondslag liggen aan de "Gerectificeerde Schotse Ritus", die ook vandaag nog bestaat.
Het "Ecossisme" van de hoge graden met zijn christelijke, zelfs katholieke inspiratie, dat de oorsprong van de vrijmetselarij zocht bij de kruisvaarders en de tempeliers, had onvermijdelijk een heel nieuw beeld we durven niet zeggen een nieuwe inhoud aan de Orde gegeven.
Maar dat was nog niet het einde. .
Weldra namen allerhande vormen van mysticisme en occultisme de tempels stormenderhand in. Hierna volgen enkele voorbeelden.
Pernety, Martines, Saint-Martin en Willermoz.
Dom Antoine Pernety (1716-1801) was een benedictijn van de Saint Maurcongregatie, die minder aandacht had voor zijn brevier als voor de hermetische filosofie.
In 1766 keerde hij zijn abdij de rug toe en stichtte hij in Avignon een loge die hij "les Sectateurs de la Vertu" noemde, waarvoor hij een rituaal bedacht gebaseerd op gnostische theorieën en dat hij met alchimistische, magische en astrologische ingrediënten stoffeerde. Hij beschouwde zich hierbij als de Hogepriester van het nieuwe Sion en zijn woning noemde hij "de Berg Thabor". Het hele systeem, dat hij ook in Berlijn ging propageren, stierf met zijn uitvinder.
Martines de Pasqually (1727-1774), een katholieke jood, stichtte rond 1758 een "Ordre des Chevaliers Macons Elus Coens de l'Univers". "Coens" betekende "priester". Martines voelde zich geroepen in het kader van de vrijmetselarij een nieuwe godsdienst op te richten die de uitverkorenen de middelen en instrumenten zou verschaffen om in tastbaar contact met God te komen. Hij bouwde een nieuwe gnose op. gebaseerd op disparate gegevens die hij haalde uit de Bijbel en uit allerhande theosofische geschriften. Meteen beloofde hij aan zijn volgelingen bovennatuurlijke krachten, wat natuurlijk in heel wat ontgoochelingen en ontmoedigingen moest uitmonden.
Louis-Claude de Saint-Martin (1743-1804) was bestemd voor een juridische loopbaan, maar zijn diep religieus temperament stuurde hem
in een mystieke richting. Hij werd een discipel van Martines de Pasqually en bouwde zijn eigen nogal warrige theosofische wereldbeschouwing op. die er in grote lijnen op neerkwam, dat een elitekerk van ingewijden erin zou slagen de erfzonde te overwinnen en zich opnieuw in de Eenheid van God te integreren.
Het was allemaal erg wazig en de boeken die hij public eerde onder het pseudoniem "Le Philosophe Inconnu", waren moeilijk verstaanbaar. De Saint-Martin ging bij veel hermetische schrijvers zijn inspiratie zoeken, voornamelijk bij de mysticus en schoenmaker Jacob Boehme (15751624). Hij was ook een tijd volgeling van Catherine Theos (1725-17951, die zich nu eens als de Moeder Gods, dan weer als de reïncarnatie van Eva voordeed. Hoewel hij de lijn van Martines de Pasqually doortrok en van veel maçonnieke verenigingen lid was, liet hij geen eigen "systeem" na en verliet hij na een aantal jaren de vrijmetselarij.
Jean-Baptiste Willermoz (1730-1824) heeft in Lyon het publieke leven geleid van een belangrijk handelaar in zijdestoffen en het discrete zoniet geheime leven van een van de actiefste zoekers naar de grote geheimen die de vrijmetselarij wel kon verbergen.
Leerling van Martines de Pasqually, vriend van de Saint-Martin, zocht hij onvermoeibaar naar wat de ware betekenis van de vrijmetselarij kon zijn. Toen hij in 1773 in contact kwam met de "Strikte Observantie" van baron de Hund, was dit voor hem een revelatie.
Gedurende de volgende vijftig jaar zou hij onvermoeibaar op zoek gaan naar onbekende geheimen, naar nieuwe revelaties en alles methodisch registreren. En zoals het een overtuigd mysticus paste, ordende hij dit alles in een nieuw systeem, de "Gerectificeerde Schotse Ritus".
Savalette, Cagliostro, Mesmer, Weishaupt en Swedenborg.
Charles Savalette de Lange (1745-1797), koninklijk tresorier en in zijn jeugd groot rokkenjager, werd na zijn initiatie een van de actiefste Parijse vrijmetselaars.
Hij was vele jaren een van de voornaamste grootofficieren van de "Grand Orient", was medestichter van de loge voor edellieden "L'Olympique de la Parfaite Estime" en van twee para maçonnieke verenigingen, de "Societe Olympique" en de "Maison Philantropique". In 1773 richtte hij in de schoot van zijn eigen loge "Les Amis Reunis" een groep "Vrienden van de Waarheid" of "Philaleten" op. Deze nieuwe academie van het occultisme toog op zoek naar alle oude geheimen die terug te vinden zouden zijn. Savalette zocht de mogelijkheid om met het onzichtbare in contact te treden en met immateriële geesten te converseren. Groot programma, dat onvermijdelijk op veel ontgoochelingen moest uitdraaien. . .
Het aantal liefhebbers van magie , esoterie en alchimie was in de 18de eeuw aanzienlijk. Zelfs de grote Newton was zeer geïnteresseerd in alchimie en schreef een werk over de hermetische betekenis van het Boek der Openbaring. Hoe zouden dan mindere goden niet verlekkerd zijn op alles wat geheimzinnig en mysterieus was?
Alwie ook maar enige intellectuele belangstelling had, bezat thuis een rariteitencabinet en velen waagden zich aan allerhande scheikundige proeven. De transmutatie was een grote bezigheid, net als het zoeken naar het levenselixir. De vrijmetselaars bleven hierin niet ten achter, integendeel, aangezien precies in hun kringen alles werd gecultiveerd wat met "de geheimen" te maken had.
Nicolas de Milly (1728-1784), wiens reputatie als wetenschapper de poorten van de "Academie des Sciences" voor hem had geopend en die lid was van "Les Neuf Soeurs", een van de weinige loges waar de geest van de Verlichting heerste, wou het ultieme "wondermiddel" ontdekken en testte het uit op zichzelf: hij haalde er zijn dood aan.
Een van de eerste Franse vrijmetselaars, architect Puisieux, schreef een boekje over de transmutatie van lood in zilver. Kaartenlegger Aliette en Madame de la Croix, die boze geesten kon uitdrijven, leefden vooral dank zij hun vrijmetselaarsclienteel. De "Graaf van Saint-Germain" (1696-1784), die beweerde de hoogste geheimen van de vrijmetselarij te kennen, reisde de Europese hoven af, waar hij fantastische verhalen vertelde over zijn vroegere levens en beweerde zowel over een levenselixir te beschikken als over de macht om edelstenen te maken.
Het summum van de kwakzalverij werd bereikt door Joseph Balsamo, die zich de Graaf van Cagliostro (1743-1795) noemde. In 1775 stichtte Cagliostro zijn eigen vrijmetselarij, die hij Egyptisch noemde. Met magische trucs en dank zij enkele spectaculaire genezingen slaagde hij erin een grote reputatie te verwerven en in de gunst te komen van hoge heren die hem rijkelijk bezoldigden.
Cagliostro, die zich graag "le Grand Cophte" of ook nog "le Superieur Inconnu" liet noemen, organiseerde een "systeem" dat hij zowel voor mannen als vrouwen opende en waartoe enkele van de grote Franse vrijmetselaars toetraden, met als eerste de hertog van Montmorency Luxembourg, de Groot-administrateur van de "Grand Oriënt". Cagliostro maakte van zijn "systeem" een allegaartje met magische, alchimistische en pseudo-godsdienstige ingrediënten, het geheel overgoten met een Egyptisch sausje!
Franz Anton Mesmer (1734-1818) was nog zo'n organisator van een eigen vrijmetselarij. Geneesheer geworden, werd hij paranormaal genezer op basis van zijn theorie van het "dierlijk magnetisme". In Parijs stichtte hij de loge "L'Harmonie", wat hem een aardig inkomen verschafte. Overal in Frankrijk werden "harmonistische" of "magnetistische" loges opgericht. Mesmer was een kwakzalver, maar de wetenschap heeft hem later niettemin erkend als een voorloper van de psychoanalyse en van het moderne hypnotisme.
In het Engels is het woord "mesmerize" synoniem geworden met hypnotiseren en biologeren.
Waren al deze nieuwe loten vooral door Fransen of in Frankrijk op de steeds uitgebreider wordende vrijmetselaarsboom geënt, ze verspreidden zich zowat over heel de wereld. Ook elders ontstonden nieuwe vormen van mystisch geïnspireerde vrijmetselarij.
In Beieren stichtte de rechtsprofessor Adam Weishaupt (1748-1830)
de "Orde der Illuminatie". Het was een antiklerikale en rationalistische groep, die toch weldra onder invloed van Adolf Knigge (1752-1796) meer in deïstische zin evolueerde.
In Zweden stichtte de theoloog en mysticus Emmanuel Swedenborg (1688-1772) een vrijwel maçonnieke organisatie met, op basis van het Boek Genesis, een initiatierituaal in acht graden. Daarnaast stichtte Swedenborg een kerkgemeenschap die hij het "Nieuwe Jeruzalem" noemde en die tot vandaag een kleine groep aanhangers heeft.
Een excentriek onder velen: Chevalier de Beauchaine.
We besluiten de lange reeks stichters van maçonnieke "systemen" met het verhaal van ridder Charles de Beauchaine (+1715-+1775), die model kan staan voor de vele andere "uitvinders" die we hier niet kunnen vermelden. Vaak waren het wat buitenissige figuren, die uit waren op gemakkelijk gewin of op plezierige bijeenkomsten en onder de vrijmetselaars gewillige slachtoffers vonden.
Beauchaine hield aanvankelijk loge in de "Soleil d' Or" in Parijs . Men kon er alle maçonnieke graden in een zitting verkrijgen voor de som van zes ponden. Tijdens de Zevenjarige Oorlog volgde hij de troepen in een woonwagen volgepropt met teksten van ritualen, maçonnieke catechismussen, schootsvellen, linten en decoraties van de vijfenveertig graden die hij verkocht.
Hij was in 1747 ook de stichter van "l'Ordre des Fendeurs et Fendeuses", een gemengde vrijwel maçonnieke vereniging, die symbolen en ritualen uit het houtvestersberoep haalde.
De mercantiele opstelling van Beauchaine belette niet dat hij talrijke aristocraten en ook enkele dames lid kon maken van zijn loge. Zonder enig bewijs en zonder veel waarschijnlijkheid beweerde hij dat hij de akte voor zijn "Grande Loge ecossaise et anglaise de la Constance et de l'Amitie" van de Stuartpretendent Charles-Eduard (1720-1788) had verkregen. In de schoot ervan richtte hij een "Ordre des Chevaliers Protecteurs de l' Innocence" op. waarvoor hij de geschiedenis zoals zoveel anderen in de richting van de Tempeliers zocht. De loges van Beauchalne verdwenen rond 1775. Wellicht was de stichter overleden en betekende dit het einde van deze bijzonder actieve, maar kleine Obedientie .
Zoals Beauchalne waren er nog talrijke oprichters van kortstondige vrijmetselaarsstrekkingen, die door de grote obedienties als "wild" of "irregulier" werden beschouwd en die elk op hun manier bijdroegen tot het welig tierende maçonnieke.
Het latere leven van de hoge graden.
De tientallen "systemen" en obedienties die in de 18de eeuw ontstonden, en de letterlijk duizenden graden die werden uitgevonden gaven bij herhaling aanleiding tot pogingen om hierin orde te scheppen. Er werden hiervoor zelfs internationale bijeenkomsten, zogenaamde "conventen", gehouden. In ruime mate was dit vergeefse moeite. Iedereen vond dat er veel te veel graden en systemen waren, maar niemand wou afstand doen van de eigen particulariteiten en extravaganties.
De revolutionaire periode trof ook de hoge-gradenvrijmetselarij, maar in de 19de eeuw trad ze weer op de voorgrond.
Sedert het begin van de 19de eeuw tot vandaag waren er talrijke pogingen om de Tempeliersvrijmetselarij te doen herleven. Telkens werden hoogst fantaisistische "filiaties" opgesteld, vaak gebaseerd op zogenaamd oude maar gewoon valse documenten. De vindingrijkheid van de ordestichters was onuitputtelijk. Tot op vandaag leven dergelijke verenigingen of worden er nieuwe opgericht. Niet alle hebben met de vrijmetselarij te maken, maar een aantal wel.
Hetzelfde kan worden gezegd van de systemen die zich op de Rozenkruiserssymboliek baseren, of op een of andere vorm van gnose, van theosofie, van alchimie of van esoterie.
Deze verschillende elementen zijn alvast terug te vinden in de systemen van hoge graden die zich hebben kunnen bevestigen en waarvan de voornaamste de "Aloude en Aangenomen Schotse Ritus" en de "Gerectificeerde Schotse Ritus" zijn.
Begin XIXde eeuw was ook de "Egyptomanie" in de mode en liet ze zich eveneens in de vrijmetselarij gelden.
In Milaan woonde in 1805 een broeder Lechangeur, die mistevreden over het feit dat hij niet toegelaten werd tot de "Opperraad" van de Schotse Ritus, dan maar zijn eigen vrijmetselarij oprichtte, de "Orde van Misraim" (= Egypte) met niet minder dan 90 graden.
Drie avontuurlijke officieren, de gebroeders Michel, Marc en Joseph Bedarride, interesseerden zich voor de obedientie, brachten ze naar Frankrijk, introduceerden ze in andere landen en verdienden er geld mee. Hun geschiedenis was er een van conflicten met de "Grand Oriënt" en andere obedienties, van bestendige scheuringen en broedertwisten en van regelmatige vervolgingen vanwege de politie en het gerecht. Toch bleef de obedientie bestaan.
In 1838 richtte Jacques-Etienne Marconis de Negre (1795-1868) een dissidente obedientie op. die hij de "Ritus van Memphis" noemde en waarvoor hij 92 graden bedacht.
Tegen het einde van de XIXde eeuw werden de beide obedienties samengevoegd tot "Orde van Memphis-Misraim" met als eerste grootmeester de Italiaanse revolutionair Giuseppe Garibaldi (1807-1882). Ook deze bijzondere vorm van vrijmetselarij heeft zich tot op vandaag gehandhaafd.
Waarom de hoge graden?
Het is gemakkelijker de overvloedige vermenigvuldiging van hoge graden vast te stellen dan er een rationele uitleg voor te geven.
Paradoxaal genoeg is de grotere vrijheid van meningsuiting in de "Verlichte" 18de eeuw een van de oorzaken die het esoterische gewemel in de hand werkte. Tot in de l7de eeuw behoorde alles wat betrekking had op geheime kennis en wetenschap, tot het verboden domein. De tovenaars, heksen, alchemisten en andere liefhebbers van "duivelse" praktijken, die nog tot ver in de l7de en zelfs nog in de 18de eeuw op de brandstapel of in de folterkamers het leven lieten, toonden aan dat kerkelijke en burgerlijke overheid en de maatschappij in haar geheel nog niet ver verwijderd stonden van het middeleeuws obscurantisme en bijgeloof.
De grote denkers van de 17de eeuw hadden nieuwe wegen geopend. Descartes (1596-1650) en Bayle (1647-1706), Hugo De Groot (1583-1645) en Leibnitz (1646-1716), Newton en Locke legden de grondslagen van een filosofische beweging die het absoluut gezag in twijfel trok, de dogma's ter discussie stelde en de rede tot fundament van het menselijk denken verhief In het voetspoor van hun leermeesters uit de Renaissance, werden zij de grondleggers van de 18de eeuwse filosofische beweging, die Verlichting heet.
Een van de gevolgen van de Verlichting was dat de maatschappij opener, vrijer en pluralistischer werd. Voortaan kon men zich zonder levensgevaar buiten het nauwe pad van de kerkelijke of burgerlijke orthodoxie wagen. Wie evenwel gedacht had dat allen als een man de rationele gedachtengang van de Verlichte geesten zouden volgen, zondigde door gebrek aan mensenkennis. Natuur trekt meer dan zeven paarden. De 18de eeuwse "honnetes hommes" werden niet onverdeeld rationeler. Integendeel, velen stortten zich met verrukking in de wereld van het mysterie en het onbekende.
Zij volgden hierin het voorbeeld van de grote geesten zelf. Descartes was Duitsland rondgereisd op zoek naar de onbestaande "Orde van de Rozenkruisers", waarvan hij de geheimen hoopte te leren kennen, en de wetenschappelijke reus Newton schreef, zoals we boven schreven, in alle ernst een esoterisch werk gebaseerd op het Boek der Openbaring.
De vrijmetselarij zou al evenmin aan de esoterische rage ontsnappen. Ze was er zelfs een van de voornaamste dragers of als men wil "slachtoffers" van.
Waarom in de vrijmetselarij zo'n geestdrift ontstond voor de talrijke "systemen- en graden, is waarschijnlijk toe te schrijven aan de hoge verwachtingen die men bij de leden wekte. Wanneer iemand toetrad tot de broederschap werd geheimzinnig maar vaag gealludeerd op de grote geheimen die werden bewaard en die stapsgewijze, naarmate hij de verschillende initiaties doorstond, geopenbaard zouden worden.
Groot moet dan ook de ontgoocheling geweest zijn van degenen die leerling, gezel en tenslotte meester werden en vaststelden dat de geheimen zich beperkten tot wat handdrukken, wachtwoorden en ritualen. Het geheim was dan nog heel relatief, want men kon er vlugger en goedkoper in talrijke drukken kennis van nemen.
In de geest van de tijd had men zich over de te openbaren geheimen een heel ander idee gevormd. Sommigen verwachtten dat hun het "Verloren Woord" zou worden geopenbaard, zonder juist te weten wat dit wel kon zijn, maar met op zijn minst het vermoeden dat het om iets belangrijks ging. Anderen dachten dat alchimistische formules zouden worden meegedeeld, waarmee ze lood in goud konden omtoveren. Nog anderen hoopten dat ze wonderlijke geneesmiddelen zouden kunnen samenstelen of zelfs dat de "Steen der wijsheid" hun de onsterfelijkheid zou verzekeren . De onuitroeibare legenden die over de Tempeliers circuleerden, konden doen hopen dat de vrijmetselarij de geheime bergplaatsen kende waar fabuleuze schatten begraven lagen. Ten minste kon men veronderstellen dat de vrijmetselaars in het bezit waren van de geheimen van het bouwvak en van de kathedraalbouwers.
Meer intellectueel onderlegden dachten in de vrijmetselarij de bewaarster te vinden van geheimen die vanaf Adam mondeling aan enkele bevoorrechten zouden zijn doorgegeven. Nog anderen vermoedden dat het om de geheimen ging die Christus aan ziin lievelingsleerling Johannes zou hebben toevertrouwd en die van generatie op generatie zouden zijn overgeleverd binnen een geheime kerk van ingewijden, de "kerk van Sint Jan"
Wat ook de gekoesterde verwachtingen waren, ze werden op geen enkele wijze vervuld door de "blauwe" vrijmetselarij van de drie eerste graden. De vage en symbolische initiatieritualen brachten bij velen ongerustheid en ontgoocheling teweeg. "Was het maar dat?"
Toen dan ook weldra "hogere" graden tot stand kwamen, stonden de vrijmetselaars klaar om als een man in de val te lopen. Op massale wijze werden nieuwe esoterische verhalen bedacht, nieuwe ritualen samengesteld, bijhorende ceremonies, wachtwoorden, geheime tekens, symbolen en attributen uitgevonden.
En om dit alles te verwerven en het begeerde diploma te verkrijgen dat de initiatie bevestigde, telde de goedgelovige vrijmetselaar telkens weer talrijke dukaten, ponden of guldens neer.