Maçonnieke encyclopedie-L.

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !


Loch Ness, monster van
Lodge, Oliver Joseph
Lombroso, Cesare
Lorenzen, James en Coral
Lull, Ramon
Lüscher , kleurentest van
Lysenko, Trofim Denisovitsi








Loch Ness, monster van . Geheimzinnig monster dat zich op zou houden in het Loch Ness, een langgerekt meer ten zuiden van het Schotse Inverness. De traditie dat zich in het meer een monster op zou houden gaat terug op een passage in een levensbeschrijving van de heilige Columba, die bij het oversteken van het meer (eigenlijk: een rivier die daarin uitmondt) door een monster bedreigd zou zijn, maar het beest met een kruisteken weer naar de diepten stuurde. De huidige belangstelling voor het monster dateert van 1933, toen ene Mrs. Mackay, een hoteleigenaresse (!), meldde dat ze een beest in het meer had zien zwemmen. Vanaf dat moment zat de Britse pers er bovenop en kwamen er vele meldingen binnen, (In de eerste twee jaar kwamen er zelfs meer meldingen binnen dan in de daaropvolgende vijfentwintig.) Een jaar later verscheen Rupert T, Goulds The Loch Ness monster and others (1934) en dook de beroemde 'foto van de chirurg' (zijn naam was R. Kenneth Wilson) op, met daarop de uit het water omhoogrijzende nek en kop van het vermeende monster. De belangstelling voor het monster kalfde daarna weer wat af om in 1957 weer toe te nemen dankzij het boek More than a legend (1957) van Constance Whyte, Hoogtepunt was een filmop name uit 1960 van een voorbijzwemmend 'iets', gemaakt door Tim Dinsdale. De film werd door de BBC vertoond en leidde tot een nieuwe golf van belangstelling voor Nessie. Maar de bewijzen bleven vaag. In 1968 kwam prof. D.G. Tucker van de universiteit van Birmingham met de mededeling dat hij geheimzinnige sonar-echo's had opgevangen. Vier jaar later sleepte de Amerikaan Robert Rines uiterst gevoelige fotoapparatuur door het water en fotografeerde een ding dat met enige goede wil (en geknutsel met beeldverbeterende computertechnieken) voor de vin van een monster kon worden aangezien. Op een persconferentie kondigden Rines en de bekende natuurliefhebber Sir Peter Scott aan dat het monster nu op basis van de foto een officiële naam had: Nessiteras Rhombopterix (Ness monster met ruitvormige vin). Als je de letters van deze naam verwisselde, kreeg je Monster hoax by Sir Peter S, ontdekte een grappenmaker iets later, In 1983 vertelde Adrian Shine, van het Loch Ness and Morar Prolect het zoveelste Nessie zoekprogramma dat ook hij vreemde sonarecho's had opgevangen. Zowel Tucker als Shine herhaalden hun metingen, maar vonden in tweede instantie niets bijzonders. De laatste jaren is de rust rond het meer weer enigszins teruggekeerd. De onthulling in 1994 dat de beroemde 'foto van de chirurg' een vervalsing was, heeft daar ongetwijfeld aan bijgedragen. De échte Nessie watcher laat zich door dergelijke onthullingen uiteraard niet uit het veld slaan. Sommigen van hen hebben zich zelfs aan de oevers van het meer gevestigd om ooit eens een glimp van het monster op te vangen, Loch Ness is overigens niet het enige meer waarin een monster zou huizen. (In vroeger eeuwen waren dergelijke verhalen eerder regel dan uitzondering.) Ook het Van-meer in Turkije en verscheidene Amerikaanse meren kennen een levende monstertraditie.
Lodge, Oliver Joseph (I85I-I94o) Brits fysicus en parapsycholoog. Lodge was de eerste hoogleraar natuurkunde aan het University College in Liverpool. Hij onderzocht de voortplanting van elektromagnetische golven, droeg bij aan de ontwikkeling van de radiotelegrafie en weerlegde experimenteel de theorie dat bewegende lichamen een onzichtbare 'ether' met zich meeslepen. (Deze ether zou het medium zijn waarin elektromagnetische golven zich zouden voortplanten.) Vanaf 1883 onderzocht hij het *spiritisme, Hij nam bijvoorbeeld deel aan de proeven met Eusapia *Pa1ladino in 1894. Lodge was tweemaal voorzitter van de *Society for Psychica1 Research, en ook de laatste met enige wetenschappelijke status. Na de dood van zijn zoon Raymond op het slagveld in 1915, putte hij troost uit het 'contact' met hem via het medium Gladys *Leonard.
Lombroso, Cesare (I835-I909) Ita1iaans criminoloog, grondlegger van de 'criminele antropologie'. Lombroso studeerde medicijnen, onder andere te Wenen, waar op dat moment de invloed van de *frenologie nog groot was. Als hoogleraar te Turijn voerde hij eens een autopsie uit op een misdadiger, en meende dat diens brein aapachtige trekken vertoonde. Hij mat vervolgens vele misdadigers op allerlei manieren op en constateerde dat ze stuk voor stuk atavisrische trekken vertoonden, dat wil zeggen eigenschappen van onze naar verluidt woeste voorouders. Lombroso publiceerde zijn conclusies in het invloedrijke boek L'uomo delinquente (De misdadige mens, 1876), waarin het idee van de 'geboren misdadiger' voor het eerst wetenschappelijk werd verdedigd. (In een tweede editie in 1899 werd hij wat voorzichtiger en liet hij wat ruimte voor invloeden uit de omgeving.) Zijn opvattingen gelden tegenwoordig als achterhaald. Desondanks wordt hij geëerd als de grondlegger van de criminologie. zijn werk sloot nauw aan bij het werk van Ernst *Haeckel en de op dat moment in Groot Brittannië opkomende *eugenetica. Een van zijn belangrijkste leerlingen was Scipio Sighele (1868-1913) die in zijn La folla delinquente (De misdadige massa, 1891) Lombroso's ideeën toepaste op groepen mensen en daarmee de basis legde voor de massapsychologie van Henry *Fournial en Gustave *Le Bon. Bron; Ginneken, J. van, Crowds, psychology and politics, I87I-I899. Cambridge, 1992.
Lorenzen, James en Coral. Amerikaans echtpaar dat zich intensief heeft beziggehouden met het onderzoek naar *UFO'S. Cora1 E. Lorenzen (geb. 1925) richtte in 1952 de Aerial Phenomena Research Organisation (APRO) op, voor onderzoek naar UFO-meldingen. Aangezien men erop gericht was de Amerikaanse overheid te overtuigen van het belang van het verschijnsel, stond APRO aanvankelijk zeer vijandig tegenover *contactees. Toch wees men niet alle verhalen over *ufonauten van de hand, iets wat UFO-onderzoeker Dona1d *Keyhoe, oprichter van NlCAP, wél consequent deed. Een ander verschil tussen beide organisaties was hun visie op de rol van de overheid. Keyhoe was ervan overtuigd dat met name de luchtmacht méér wist dan zij losliet, en hij probeerde het Congres zover te krijgen dat zij hoorzittingen zou organiseren waarin dit schandaal onthuld zou worden. De Lorenzens stonden achter het idee van hoorzittingen, maar waren beslist niet zo paranoïde als Keyhoe. Deze tegenstelling leidde begin jaren '6o tot een breuk. Uiteindelilk sloeg het echtpaar echter toch ook het paranoïde pad in, want hun boek The great flying saucer hoax (1962) gaat uit van een samenzwe ringstheorie. De ruzie met NlCAP is in de loop der jaren echter alleen maar erger geworden. Toen eind jaren '6o APRO-medewerker Walt Andrus (geb. 192o) zijn eigen organisatie, Mutual UFO Network (MUFON) begon, had APRO er een tweede rivaal bij, en dankzij de zaak rond de vermeende *abduction van een zekere Travis Walton kregen de Lorenzens ook nog eens ruzie met weer een andere Amerikaanse UFO-Club, Ground Saucer Watch. APRO ging eind jaren '8o ten onder. De Lorenzens publiceerden naast bovenge noemd werk nog Flying saucer occupants (1967), UFOS over the Americas (1968) en UFOS, the whole story (1969), Bronnen; Jacobs, D., The UFO controversy in America. Bloomington, 1975 ; Peebles, C., Watch the skies! Washington, 1994.
Lull, Ramon (ca. I235-I3I6) Spaanse monnik. Onderging in 1272 op de berg Randa, op Mallorca, een indrukwekkend visioen waarin hij voor zich zag hoe de goddelijke eigen schappen de complete schepping doordrongen. Vervolgens begon hij te werken aan een groots overzichtswerk dat alle wetenschappen, alle kennis en al het bestaande zou bevatten, opgebouwd vanuit die goddelijke principes. Het resultaat, de Ars magna (1305-1308), was voorzien van illustraties van concentrische cirkels met behulp waarvan de lezer allerlei begrippen logisch kon combineren tot nieuwe (ware) uitspraken over de werkelijkheid. Het werk zou, met name vanwege de ambitieuze opzet, grote invloed uitoefenen op het latere *her metisme en op occulte filosofen als Cornelius *Agrippa en Giordano *Bruno.


Lüscher , kleurentest van. Diagnostische methode uit de *alternatieve geneeskunde. De klant moet bij deze test een aantal (8 tot 73) verschillend gekleurde lapjes of kaartjes op volgorde van voorkeur rangschikken. Uit de keuzen zou dan de persoonlijkheid kunnen worden afgeleid. De test is in 1949 bedacht door de Duitse psycholoog Max Lüscher. Hij deugt niet. 'Biologische tandartsen' passen hem wel toe om tijdig psychosomatische aandoeningen op te sporen. Volgens Lüscher is voorkeur voor violet een aanwijzing voor psychische storingen. Immers, nog steeds volgens de grote psycholoog, pubers, Iraniërs, zwangeren, homoseksuelen, Oost-Afrikanen, en sociaal misdeelden houden van deze k1eur. Blauw daarentegen kenmerkt hen die verlangen naar liefderijke en duurzame verbindingen, en die een aversie hebben tegen eenzaamheid en ruzie maken. Een en ander zou zijn vastgesteld op basis van wel 36 892 personen, maar hoe dat precies gebeurd is, blijft in het vage.
Lysenko, Trofim Denisovitsi (I898-I97I) Russische landbouwkundige, grondlegger van het lysenkoïsme, een Sovjetrussisch alternatief voor de moderne landbouwtechnieken, de genetica en (later) de evolutietheorie van *Darwin. Het lysenkoïsme rukte vanaf halverwege de jaren '30 op in de Russische landbouw. De hoogtijdagen lagen tussen 1948 en 1952, toen het lysenkoïsme het landbouw beleid en -onderwijs volstrekt domineerde. Pas in 1964 lieten de sovjetautoriteiten het gedachtegoed van Lysenko definitief vallen. Lysenko had een begin van wetenschappelijke training genoten, maar deze moet weinig indruk op hem hebben gemaakt. Zijn manier van denken was niet akademisch maar veel meer verwant aan de beweging der *boerenwetenschappers. Die een voudige afkomst en 'praktische' inslag was in de Sovletunie van die dagen een groot voordeel. Lysenko's grote gave was het bespelen van de autoriteiten en van de publiciteit. De eerste keer dat landbouwwetenschappers van hem hoorden was in een artikel in de Pravda in 1927 waarin beweerd werd dat deze 'blootvoets gaande' jonge onderzoeker het voedselprobleem in Azerbeidzjan had opgelost. Tijdens de winter konden erwten worden gekweekt, iets waar het vee in die barre tijd van kon profiteren. In een 'weten schappelijk' artikel een jaar later legde hij uit op basis van welke 'wet' dat mogelijk was: gewassen moesten volgens hem een vaste hoeveelheid war mte hebben ontvangen, alvorens te gaan bloeien en zaden te vormen. Door erwten die extra warmte te geven, konden ze in de winter tot bloei worden gebracht. Lysenko's ideeën waren uiterst vaag, hij bleek eerder onderzoek op dit terrein niet te kennen en maakte de nodige rekenfouten. Hij werd door collega's terechtgewezen, hetgeen er echter alleen maar toe leidde dat hij in woede uitbarstte en in zijn verdere leven afzag van het gebruik van statistiek. Wat betreft bewijzen moesten zijn tegenstanders het vanaf dat moment doen met de presentatie van succesvolle voorbeelden. In 1929 trok hij weer aan de bel. Hij had een oplossing voor de terugkerende misoogsten in de Oekraïne. Het probleem was de onzekere op brengst van de wintertarwe. Deze wordt vôôr de winter gezaaid en gaat dan in de lente groeien, maar de overlevingskansen van het zaad waren slecht. Lysenko wilde dit probleem omzeilen door de tarwe niet uit te zaaien maar te transformeren tot zomertarwe door het een 'koudebehandeling' te geven. Hij wist een boer over te halen om de zaden niet op het normale tijdstip te zaaien, maar ze in water te weken en dan maanden in de kou te bewaren, om ze pas in de lente (tegelijk met de zomertarwe) uit te zaaien, Volgens zijn eigen verslaglegging was deze 'vernalisatie' een groot succes. Een opgetrommelde onderzoekscommissie van het Oekraïense commissariaat van landbouw was het met hem eens en spoedig kregen vele boeren deze methode opgelegd. Nog voordat de resultaten bekend waren, werd er in de pers al gesproken van een groot succes. Lysenko werd benoemd tot hoofd van het sovjetinstituut voor plantveredeling in Odessa. Lysenko's succes was precies wat de autoritei ten nodig hadden, Eind laren '20 was de Russische economie, opgejaagd door vijfjarenplannen, in snel tempo aan het industrialiseren, en de naar de steden overgebrachte arbeiders ('vrijgekomen' door de gelijktijdige collectivisatie van de landbouw) moesten gevoed worden. Meer graan, daar ging het om, en alle inspanningen in de landbouw moesten daarop worden gericht. In een beroemde rede in december 1929 deelde Stalin mee dat de praktijk voortaan belangrijker was dan de theorie, daarmee aangevend dat de wetenschap voortaan volledig onderworpen was aan de partij. Die wetenschap kon slechts langzame verbeteringen beloven. De ontwikkeling en implementatie van nieuwe rassen en landbouwmethoden zou vele jaren vergen. Geen wonder dat de belangstelling van de politieke autoriteiten uitging naar alternatieve methoden die zeer snel resultaat zouden geven, zoals het systeem van V.R. Williams (waarbij graan afgewisseld werd met gras), trucs als het extra vroeg inzaaien van de velden en fantasievolle technieken als het 'biontiseren' en het 'ioniseren' van zaden. Er was ook grote aandacht voor de methoden van de fruitteler *Michurin, die beweerde dat hij in enkele laren tijd honderden nieuwe fruitbomenrassen had gekweekt. Lysenko' s 'vernaliseren' was geen haar beter, maar hij kwam uiteindelijk als overwinnaar uit de bus. Zijn tactiek bestond uit het in snel tempo lanceren van voorstellen die de opbrengsten spectaculair zouden doen verbeteren. Deze werden vaak al in gang gezet voordat de resultaten van zijn voorafgaande voorstel bekend waren. Het gebrek aan praktisch resultaat raakte zo steeds weer bedolven onder nieuwe hooggespannen verwachtingen. In die chaotische dagen ontbraken ook veelal de middelen om het effect van een bepaalde techniek goed te meten, zodat Lysenko steeds goede sier kon maken met een handvol spectaculaire cijfers. Theoretische kritiek pareerde hij met een beroep op de 'revolutionaire' behoefte aan snelle resultaten, en meer brede aanvallen op 'bourgeois' opvattingen betreffende genetica en (later) de plantenfysiologie en de evolutietheorie. De campagne voor de vernalisatie van winter tarwe in 1929 werd een jaar later gevolgd door eenzelfde campagne voor zomertarwe, en die keer ontving hij steun van de grotere Al-Russische instituten. (De nieuwe techniek kwam er in feite op neer dat de zaden natgemaakt werden alvorens ze uit te zaaien, en zal dus niet zulke schadelijke effecten hebben gehad als de vernalisatie van wintertarwe.) Andere voorstellen betroffen de verbetering van katoenzaad, te behandelen met vocht en warmte. Lysenko beloofde een fenomenale uitbreiding van het katoenareaal, Ook wilde hij de matige aardappeloogst in het voor dit gewas eigenlijk te droge en hete Zuid-Rusland verbeteren, door de boeren te adviseren de pootaardappelen van tevoren uit te laten lopen (hetgeen toen al lang bekend was) en pas midden in de zomer te poten. Lysenko deed een bescheiden experiment (waarvan de resultaten nooit zijn gepubliceerd) en voor spelde daarna dat als de boeren in Zuid-Rusland zijn advies opvolgden, zij binnen de kortste keren in hun eigen behoeften zouden kunnen voorzien. Zijn meest gedurfde voorstel kwam in 1934, toen de autoriteiten zo langzamerhand wel uitgekeken waren op allerlei wondermiddelen. Lysenko beloofde toen een zomertarwevariëteit te produce ren die eerder zou rijpen en meer zou opleveren, en dat binnen een jaar, (De razendsnelle selectie van veelbelovende kruisingen was te danken aan zijn bijzondere persoonlijke gaven op dit terrein.) Een jaar later volgde het onvermijdelijke bericht dat hij in zijn opzet geslaagd was, De pers was lyrisch en zijn ster rees nog verder. Ondanks alle publieke bewondering voor de revolutionaire 'doener' Lysenko sprak het partij apparaat (en dan ging het vooral om de man aan de top: Stalin) zich niet openlijk uit ten gunste van diens 'agrobiologie' . Traditionele wetenschappers werd in toespraken en in de pers regelmatig de les gelezen, ze werden vermaand of regelrecht bedreigd, maar ze konden veelal gewoon door werken. Zo ontstond een patstelling met Lysenko, de pers en veel praktische landbouwdeskundigen aan de ene kant, en de academische wetenschap aan de andere. Met name genetici prezen Lysenko in het openbaar, maar werkten hem achter de schermen zoveel mogelijk tegen. (Lysenko gebruikte deze weerstand uiteraard als excuus voor het uitblijven van klinkende resultaten.) Lysenkoïsten slaagden er dan ook niet in de grote wetenschappelijke instituten te veroveren, In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht bracht de terreurgolf tegen intellectuele 'saboteurs' en 'spionnen', van 1936 tot 1939, daar geen verandering in. De oorlogsjaren bracht Lysenko door in Siberië waar hij dezelfde propaganda maakte, dit keer over de ruggen van de Siberische boeren, Ook nu strooide hij de autoriteiten zand in de ogen met voortdurende beloften van actie en snelle resultaten, en presenteerde na afloop bewijzen bestaande uit een handvol cijfers. In die eerste jaren was het lysenkoïsme bij uitstek gericht op de praktijk. Aan theorievorming werd geen aandacht besteed. Het centrale gegeven in Lysenko's denken, 'vernalisatie', werd dan ook voortdurend anders geformuleerd. Het omvatte de omzetting van winter in zomertarwe (door een koudebehandeling), de verbetering van zomer tarwe (door een warmtebehandeling) en van de opbrengst van pootaardappelen (door ze van tevoren uit te laten lopen). Uiteindelijk kwam hij uit op dermate vage definities ('de ontwikkeling van gewassen onder invloed van externe omstandigheden') dat het hele begrip onbruikbaar werd. Een afgeronde theorie heeft hij nooit ontwikkeld, en zelfs in de hoogtijdagen van het lysenkoïsme bestonden de biologische leerboeken uit onbegrijpelijke mengsels van reguliere theorie en lysenkoïstische zweverigheid. Ambities had Lysenko wel. Direct na de oorlog sloeg hij zijn vleugels breed uit, met een directe aanval op de plantencytologie (weefselleer) en de evolutieleer. Wat het eerste betreft koos hij de kant van Olga Lepeslinskala, een arts die meende bewezen te hebben dat cellen spontaan konden ontstaan uit vormloos organisch materiaal. Lysenko meende dat dit een verklaring kon geven voor de door hem verkondigde blijvende transformatie van het ene gewas in het andere. Het waren niet de bestaande cellen die veranderden, maar onder invloed van externe factoren konden er uit het niets volstrekt andere cellen ontstaan. zijn aanval op de evolutieleer was opmerkelijker. Lysenko's tegenstanders werden tot die tijd vaak aangeduid als 'antidarwinisten', maar nu distantieerde Lysenko zélf zich van de hoeksteen van het darwinisme: de ontwikkeling der soorten door natuurlijke selectie. Hij bekeerde zich openlijk (hij had het in feite al vele decennia aangehangen) tot de grote tegenpool van het darwinisme.. het *lamarckisme (dat ervan uitgaat dat de genetische informatie die individuen doorgeven direct beïnvloed kan worden door de omgeving), Zo beweerde hij nu dat er vaak veel onkruid tussen het Russische graan stond doordat graan spontaan in onkruid kon veranderen (een verandering die voor de hand lag omdat de grond en het k1imaat zo geschikt waren voor onkruid). Tevens beweerde hij nu dat individuen van dezelfde soort elkaar niet beconcurreren om de schaarse natuurlijke hulpbronnen, maar elkaar helpen. Op basis hiervan stelde Lysenko voor om het klimaat in de Sovletunie blijvend te veranderen door de aanplant van enorme bossen in steppen en woestijnen. Door niet steeds één maar meerdere boompjes bij elkaar te planten, zouden die elkaar kunnen helpen en ervoor zorgen dat in ieder geval één plantje uiteindelijk volwassen zou worden. Een nieuwe terreurgolf in 1948, aangezwengeld door KGB-Chef Zhdanov, bood Lysenko de gelegenheid voor het eerst de volledige steun van de politieke machthebbers te verwerven, De terreur was met name gericht tegen 'kosmopolieten' met buitenlandse contacten, en Lysenko presenteerde zich als de enige echte Russische bioloog, In juli 1948 moet er op het hoogste niveau besloten zijn om Lysenko de volle steun van de regering te geven. De publieke doorbraak kwam tijdens een congres in augustus, toen Lysenko bekendmaakte dat een rapport over de Russische landbouw dat hij had opgesteld, door het Politbureau was geaccepteerd. Een duidelijker signaal was in die dagen niet denkbaar. De academische biologie was vanaf dat moment in feite illegaal, en zou dat verscheidene jaren blijven. Lysenko, bevrijd van zijn tegenstanders, mocht zich nu bewijzen met het 'Grote Stalin-Plan voor de transformatie van de natuur'. Milloenen hectaren steppe en woestijn zouden met bossen worden overdekt. Het werd de laatste grote op Lysenko geïnspireerde campagne. Spoedig begon de politieke wind uit een andere hoek te waaien, In 1950 hield Stalin een rede waarin hij op spectaculaire wijze terugkwam op zijn uitspraken uit 1929, en een veroordeling uitsprak over 'Arakcheev-regimes' in de wetenschap. (Arakcheev was een tsaristisch ambtenaar die in het sovjetrijk model stond voor alle starre bureaucraten.) In 1951-1952 werd duidelijk dat de bosplantcampagne een fiasco was geworden. In 1952 verschenen er weer aanvallen op het lysenkoïsme. Het leek alsof de patstelling van de jaren '30 zich weer herhaalde. De dood van Stalin in 1953 bracht daar geen wezenlijke verandering, en ook de nieuwe leider, Chroestslov, die de stalinistische leerschool had doorlopen, ging het in de eerste plaats om praktische resultaten. Theoretische bespiegelingen interesseerden hem niet. Toch was de uitgangspositie voor de academische wetenschap nu wat gunstiger. Chroestslov had duidelijk te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan het advies van hielenlikkers en inmiddels was duidelijk dat de wondermiddelen van Lysenko weinig uit haalden. Ook de lagere echelons van landbouw deskundigen, jarenlang een steunpilaar onder het lysenkoïsme, neigden nu naar het academische kamp. Waarschijnlijk is het aan die druk 'van onder' te danken dat het lysenkoïsme uiteindelijk het onderspit zou delven. Lysenko's aanhangers behaalden zo nu en dan nog kleine succesjes, maar de aansluiting met de praktijk was weg. Wat uit eindelijk de doorslag heeft gegeven is onbekend, maar in 1964 werd de strijd definitief beslist in het voordeel van de academische wetenschap. De doorbraak viel samen met de val van Chroestsjov, en dat was hoogstwaarschijnlijk geen toeval. Mede door de mislukte maïscampagne van de partijleider (die overigens niet op Lysenko geïnspireerd was), was er in regeringskringen een algehele afkeer ontstaan van de veelbelovende, kostbare, nutteloze campagnepolitiek. Men leek zich eindelijk te realiseren dat de sovjetlandbouw, na decennialang onder dwang van boven te hebben gefunctioneerd, dringend behoefte had aan rust. Het lysenkoïsme heeft de sovjetlandbouw, die toch al zwaar te lijden had onder de collectivisatie en de Tweede Wereldoorlog, tot in de jaren '6o schade toegebracht. Het is mogelijk dat de ideeën van Lysenko indirect nog veel meer schade hebben veroorzaakt, namelijk in 1958 in China door de zogeheten Grote Sprong Voorwaarts die 20 tot 30 miljoen levens eiste. Op aanwijzing van Mao Zedong werden de boeren gedwongen hun productie te vertienvoudigen. De grote Roerganger vertelde ook hoe zo'n wonder gewrocht moest worden. Er moest heel diep geploegd worden, de rijst moest dicht op elkaar geplant worden, in streken als Hunan moest net als in Zhejiang tweemaal per jaar geoogst worden in plaats van eenmaal. Lysenko is misschien de inspiratie geweest voor deze onzinnige ideeën, aan de andere kant was Mao zelf mans genoeg om wilde plannen te bedenken, zoals het plan om communes te vormen en iedereen in gaarkeukens te laten eten, Over het algemeen stond de oogst er in het najaar 1958 toch nog tamelijk goed bij, want het weer had meegewerkt. Maar eveneens op instructie van Mao werd zowat de gehele boerenstand ingezet om in de achtertuin hoogoventjes te bouwen en irrigatiewerken te graven. Terwijl de oogst op de velden wegrotte omdat er alleen maar vrouwen en kinderen waren om hem binnen te halen, en de met huisdeuren en meubels gestookte hoogoventjes uit beddenonderstellen en potten en pannen waardeloze rommel produceerden, stegen de cijfers van de graan en staalproductie op papier tot waanzinnige hoogtes allemaal pogingen om Voorzitter gunstig te stemmen, Vervolgens waren de communes verplicht om een vast percentage van de beweerde oogst in te leveren. Dat leidde uit eindelijk tot een massale hongersnood, en indirect tot de Grote Proletarische Culturele Revolutie, die door Mao georganiseerd was om zich te ontdoen van personen die kritiek op zijn beleid hadden durven te hebben. Bronnen Joravsky, D., The Lysenko affair Chicago, 1986; Becker, J., Hungry ghosts.. China’s secret famine. 1996, Londen.