Maçonnieke encyclopedie-E.

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !


Edelstenen
eekhoorntjes
Eend
eenhoorn
egel
ei
Eik,
Eilanden der zaligen
ekster
elementen
engel
Eos
Erinyen
esculaap
esdoorn
evangelistensymbolen
ezel

Edelstenen en sierstenen hebben niet alleen een decoratieve functie, maar werken ook op de fantasie door hun kleuren en andere karakteristieken . Het gaat om slijpbare mineralen met hoge hardheidsgraad, deels ook (volgens het spraakgebruik) om organische stoffen als koraal en barnsteen, die weliswaar voornamelijk betekenis als talisman en amulet hebben, maar ook als symbool kunnen dienen. Gepolijst en glimmend gemaakt kunnen ze ook als spiegel functioneren. De in talloze variëteiten voorkomende Jade is in China een symbool van de veelvoudigheid en oneindigheid, en de duurzaamheid ervan zou de ontbinding van begraven lijken voorkomen. In de hele wereld werden edelstenen, die pas na bewerking hun schoonheid tonen, tot symbolen van de mensheid zelf, die ook veredeld moet worden, terwijl in heldere staat voorkomende kristallen als bergkristal de volmaakte deugd voorstelden. De christelijke iconografie interpreteerde deze als Mariasymbool, omdat hij, hoewel hij zelf niet schittert, begint te glanzen als de straal van het goddelijk licht erop valt. Juwelen symboliseren in de Aziatische godsdiensten de schatten van de ware geloofsleer. De 'Steen der Wijzen' uit de alchemie is ofwel een mythische edelsteen, ofwel een behouwen bouwsteen voor het grote bouwwerk . Edelstenen, vooral kristallen, werden dikwijls als spiegelende hulpmiddelen bij de meditatie (bespiegeling) gebruikt en zouden ook een geneeskrachtige werking bezitten . 'Stenenboeken' uit vroeger eeuwen spreken van de magische correspondentie tussen planeten, menstypen en 'krachtstenen' , die de meest uiteenlopende werkingen zouden tentoonspreiden. In de symbolenleer hebben naast het genoemde bergkristal vooral diamant, amethist, robijn, Jade, turkoois, saffier en smaragd betekenis. In de Apocalyps (Openbaring) van Johannes (- grot) is het 'hemelse Jeruzalem' van de eindtijd opgebouwd uit veelkleurige edelstenen, die in zekere zin de zuivere, fonkelende wateren van de paradijsbronnen in duurzame vorm terugbrengen. Met twaalf edelstenen was de borstplaat van de Joodse hogepriester bezet, en wel met robijn, chrysoliet, beril, turkoois, lapis lazuli, Jaspis, hyacint, agaat, amethist, tarsis, carneool en nefriet. In die stenen zouden de namen van de twaalf stammen van lsraël gegraveerd zijn. In de astrologische symboliek worden edelstenen aan de twaalf tekens van de dierenriem (- sterren) gekoppeld en symboliseren ze als 'maandstenen' de krachten van de diverse tekens. Als grondslag voor dat analogische systeem dienden in de eerste plaats de 'stenenboeken' (lithica) uit de Oudheid, zoals die van Theophrastus, Orpheus, Damigeron Latinus, Aëtius en Psellos. De sierstenen worden niet in alle bronnen aan dezelfde tekens van de zodiak toegerekend . Als gelukssymbolen wordt meestal de volgende reeks van stenen genoemd: Ram - bloedsteen; Stier - smaragd; Tweelingen bonte stenen; Kreeft - adelaar; Leeuw robijn of diamant; Maagd - beril; Weegschaal agaat; Schorpioen amethist; Schutter - turkoois; Steenbok - onyx; Waterman barnsteen; Vissen koraal. Ook de planeten werden, elk met hun specifieke krachten , gesymboliseerd door edelstenen waarvan sieraden werden gemaakt , gedragen door personen die zich met de desbetreffende hemellichamen verbonden voelden; de meest genoemde analogiereeks luidt: zon - diamant, heldere variëteiten van zirkoon, toermalijn en rooktopaas; maan - parels, adulaar, agaat; Mars - robijn, granaat, koraal, carneool; Mercurius - beril, tijgeroog, topaas, agaat, barnsteen, zirkoon; Jupiter - smaragd, groen turkoois, Jade, serpentijn, malachiet; Venus lapis lazuli, saffier, aquamarijn; Saturnus - amethist, donkere variëteiten van onyx en saffier. Het twaalftal van de stammen van Israël, de apostelen en de tekens van de dierenriem heeft in de symboliek aanleiding gegeven tot veel speculatie en analogische systemen; de kruisen van de oosterse kerken waren vaak bezet met twaalf verschillende kleine edelstenen (verwijzing naar de apostelen) en een grote in het centrum (Christus), die met de zon vergeleken werd. In de vroegchristelijk-gnostische 'hymne van de ziel' (- parel) wordt het koninklijk gewaad, dat de in het hemelrijk teruggekeerde verlichte ziel geschonken wordt, zo geschilderd: 'Het blonk van agaten/ robijnen, diamantjes/berillen en onyxen/van paarlen, glinsterend zuiver. Des hoogsten Konings beeltenis/droeg het tot zijn sier/dat glansde flonkerend midden/ in blauwachtig saffier ... De Heilige Hildegard van Bingen (1098-1179) laat aan het einde der tijden de Zoon tot God de Vader spreken: de wereld moet niet vergaan 'tot Gij Mijn lichaam met al zijn ledematen vol met edelstenen hebt aanschouwd, volbracht in al diegenen die U vereren: zoals de edelstenen opglanzen in deugdzame kracht.' In haar natuurkundeboek ('liber subtilitatum') schrijft ze edelstenen een bovennatuurlijke kracht en een uit oogpunt van symboliek interessante ontstaansgeschiedenis toe: voor edelstenen schrikt de duivel terug; hij haat en veracht ze, omdat ze hem eraan herinneren dat hun glans zich al voordeed, voor hij in zijn praal ten val kwam (- graal) en omdat enkele edelstenen ontstaan zijn in het vuur, waarin hij gestraft wordt . De edelstenen ontstaan in het oosten en in de bijzonder warme streken. Van de zon krijgen de bergen daar een hitte als vuur, en de rivieren zieden immer . Zo ontstaan de edelstenen uit water en vuur. Daardoor krijgen ze ook warmte, vochtigheid en vele krachten en dienen tot veel goeds, betamelijks en nuttigs. Er zijn (echter) ook andere stenen; die ontstaan niet op die bergen en niet op de beschreven wijze, maar uit willekeurige andere waardeloze dingen. Daarmee kan - al naar hun aard met Gods welbehagen het goede en het kwade bewerkstelligd worden. , De terzake kundige dient ervoor te zorgen dat ze alle tot meerdere glorie van God, tot zegen en als geneesmiddel aangewend worden (- groen). Zie ook: agaat; amethist; barnsteen; diamant; Jade; koraal; kristal; parel; robijn; saffier; smaragd; turkoois


eekhoorntjes werden ooit met argwaan bekeken. In de Noordgermaanse mythen was sprake van de eekhoorn Ratatoskr ('rattetand') die onophoudelijk de takken van de levensboom Yggdrasil op en af rende en tweedracht zaaide tussen de adelaar in de kruin en de draak NidhOggr, door telkens over te brengen wat de een over de ander had gezegd. Ook met de vurige Loki werd de eekhoorn in verband gebracht, en in de christelijke tijd dan logischerwijs met de duivel, die men in het rossige, schielijk wegglippende en moeilijk te vatten diertje belichaamd zag.


Eend een watervogel met geringere symbolische betekenis dan zijn pluimveegenoot de gans. Wilde eenden, vanouds Jachtdieren, werden in Egypte al rond 1500 v.C. gedomesticeerd en vaak in de beeldende kunst voorgesteld. Veel afgebeelde scenes lijken op erotische toespelingen te duiden, net als in de oosterse en in de Hellenistische kunst (Eros - Lat. Amor met eend, meisje met eend). In Gallië was de eend het heilige dier van de stam van de Sequani en hun godin Sequana (= Seine). In China was de naam van de eend (ya) in veel streken taboe, omdat die enerzijds ‘penis', anderzijds 'homoseksueel' betekende. Een 'eendeëi-sekte' zou haar leden een streng vegetarische levenswijze en het nuttigen van eendeëieren opgelegd hebben, maar wegens vermeende uitspattingen bij de cultus verboden zijn. Een positieve symbolische betekenis heeft in Oost-Azië de fraaie mandarijneend, yuan- yang, die altijd paarsgewijs leeft en als zinnebeeld van een goed huwelijk geldt. Eendefiguurtjes van porselein zijn een gewild geschenk voor echtparen, en mandarijneendmotieven sieren gordijnen en dekens van echtelijke bedden.
Zie ook.. gans; vogel






eenhoorn (Lat. unicornus), een fabeldier dat een belangrijke rol speelt in de symboliek van de Oudheid en de Middeleeuwen, meestal voorgesteld als een wit paard (of hert) met gespleten hoeven, manen en een schroefvormige hoorn op het voorhoofd. De oorsprong ervan zou in de geschriften van de Griekse geschiedkundige Ktesias (ca. 400 v.C.) kunnen liggen, die gewag maakt van een wild dier met een geneeskrachtige hoorn, wat vermoedelijk op verkeerd begrepen beschrijvingen van de Indische neushoorn is terug te voeren. Rundveefokkers kunnen ook langs operatieve weg 'eenhoornstieren' ontwikkelen, door bij het kalf de plaatsen op de voorhoofdshuid waar de hoorn ontspringt over elkaar te trekken en samen te laten genezen en aangroeien. De hoorn van de neushoorn was een geliefd potentieverhogend middel en heeft duidelijk een fallische betekenis. In de iconografie van het avondland ontspringt de hoorn echter aan het voorhoofd van het dier, de zetel van de geest, waardoor het oorspronkelijk seksuele symbool gespiritualiseerd wordt. De eenhoorn wordt tot symbool van reinheid en kracht, en middeleeuwse miniaturen en tapisserieën laten zien dat hij slechts met behulp van een reine maagd gevangen kan worden, in wier schoot hij vol vertrouwen wegkruipt, waarna hij dan door de Jagers gevangen wordt en moet sterven. Dit wordt als symbool van de ontvangenis van Jezus Christus door de maagd Maria opgevat, alsook van de latere kruisdood van de Verlosser. De aankondigende engel Gabriël wordt wel als Jager voorgesteld, die de 'kostelijke eenhoorn' opdrijft naar de maagd, bijgestaan door Jachthonden, die 'Geloof, Hoop en Liefde' heten, of naar de kardinale deugden Waarheid, Rechtvaardigheid, Vrede en Barmhartigheid vernoemd zijn. Maria zit daarbij in de besloten tuin (Lat. hortus conclusus) of een rozenhaag (bijv. op tapisserieën in het Musée Cluny te Parijs). De christelijke verklaring van de symboliek van de eenhoorn gaat terug op sagen uit de Oudheid en op stichtelijke vroegchristelijke teksten, die later met de nodige versieringen in de middeleeuwse dierenboeken (bestiaria) figureerden . Vaak is er sprake van de vermeende antitoxische geneeskracht van de hoorn van de eenhoorn, die in poedervorm ook snel wonden zou genezen. Dergelijke hoorns (in feite stoottanden van de narwal, de dolfijnesoort monodon monodon , geïmporteerd uit de wateren rond IJsland en Groenland) waren niet alleen in curiositeitenkabinetten van de Renaissance te vinden, maar ook in apotheken. In de vroegchristelijke 'Physiologus'-tekst wordt de giftwerende werking van de hoorn als volgt beschreven: voor er andere dieren bij de drenkplaats komen, 'gaat de slang er op uit en spuwt zijn gift in het water. De dieren echter, die weten dat er gift in het water zit, durven niet te drinken. Ze wachten op de eenhoorn. Deze komt, loopt meteen het meer in en slaat een kruis met zijn hoorn. Dit doet de werking van het gift teniet. Pas nadat de eenhoorn gedronken heeft, drinken ook alle andere dieren.' Het gaat hier ongetwijfeld om een variant van het geloof aan de legendarische wonderkracht van de rinoceroshoorn . Overigens vervult in het middeleeuwse romanboek 'Gesta romanorum' de olifant de rol die elders aan de eenhoorn wordt toegeschreven; daar heet het dat een koning er een wilde schieten en twee schone maagden beval, naakt het bos in te gaan en daar zoete liederen te zingen ; de olifant werd door het schot van de ene verdoofd en door de andere met een zwaard gedood, en de koning verfde een mantel in zijn bloed. Twijfelachtig is welk dier met het in de bijbel genoemde 're'em' bedoeld is. Hoewel het waarschijnlijk om een wilde buffelstier gaat, wordt deze naam in vertalingen met 'eenhoorn , weergegeven (Gr. monoceros), zoals in psalm 22, vers 22: 'Verlos mij uit des leeuwen muil, en verhoor mij van de horens der eenhoornen'. De Chinese eenhoorn (ky-lin, ch'ilin) lijkt maar weinig op die welke in Europa wordt beschreven. Hij wordt allereerst vergeleken met een hertachtig, geschubd dier met een ossestaart en een met bast bedekte hoorn op het voorhoofd. Als symbool staat hij voor mildheid, geluk en zegen , vooral kinderzegen (zonen). Aan het in het westen bekende motief eenhoorn-maagd herinnert in China de voorstelling van de milde godin Koean-yin, tronend op een liggende eenhoorn. In de alchemistische beeldenwereld symboliseert de eenhoorn de oeressentie Mercurius, die met de leeuw Sulphur tot een hogere eenheid verbonden zou worden. In de heraldiek wordt de eenhoorn afgebeeld als een paard met een geitebaard, gespleten hoeven en een rechte gedraaide hoorn op het voorhoofd; hij dient zelden als wapenbeeld, maar wel vaak als schildhouder (samen met de leeuw), bij voorbeeld in het wapen van Groot- Brittannië.
Zie ook.. hoorn; paard; wit
egel. Gr. echinos, Lat. erinaceus. Dit 'gewapende, maar vredelievende' dier heeft overal waar het voorkomt altijd veel aandacht getrokken. In de Oudheid werd de stekelige huid voor het ruwen van laken gebruikt en zijn vlees als geneesmiddel, bijv. tegen haaruitval, omdat de stekels stevig haar schenen te verbeelden. Een op de wijnstok gehangen egelhuid zou hagel afwenden. De 'schranderheid' van de egel, die voorraden aanlegt, werd o.a. door Plinius de Oude (23-79 n.C.) geroemd. In de wijngaard klimt hij zoleest men in de vroegchristelijke tekst 'Physiologus' - omhoog 'naar de druiven en gooit ze op de grond. Dan rolt hij zich op, rijgt zo de druiven aan zijn stekels en brengt ze naar zijn Jongen. Zo treedt ook gij, lidmaat van de gemeente, op de geestelijke en waarachtige wijnstok toe. De Heilige Basilius zegt: 'Boots slechts, o mens, de egel na! Hij mag dan een onrein dier zijn, hij bedrijft toch een liefdevolle en kindervriendelijke wandel. Gedenk de druiven aan de ware wijnstok, namelijk de woorden van onze Heer Jezus Christus, en maak ze uw kinderen deelachtig, opdat zij, in goede geest grootgebracht, de Vader in de hemel prijzen.' Ook wordt gesproken van de vijandschap tussen egel en slang. Het middeleeuwse 'bestiarium' roemt de 'scherpzinnigheid' van de egel, die zich bij gevaar tot een stekelige bol oprolt en daar ook bessen mee verzamelt; hij zou ook een hol met twee uitgangen hebben, waarvan hij de noordelijke uitgang bij noordenwind dicht maakt en afwacht tot de zuidenwind de koude nevel verdreven heeft. Anderzijds werd het dier ook 'inhaligheid' (vandaar ook in Oost-Azië symbool van de rijkdom) en driftigheid verweten, omdat hij in het gevecht zijn stekels dreigend opzet.
ei bezit verschillende eigenschappen met symbolische betekenis: het is meestal wit, breekbaar , er ontspruit nieuw leven uit en zijn vorm doet aan testikels denken. Het ontstaan van de wereld uit een oerei is niet alleen als orfische scheppingsmythe bekend (de zwartgevleugelde nacht, door de wind het hof gemaakt, baarde een ei, waaruit Eros of Phanes kroop;( - Chronos), maar komt ook in Polynesische, Japanse, Peruaanse, Indische, Fenicische, Chinese, Finse en Slavische ontstaansmythen voor. Ook veel heroën zouden niet geboren, maar uit het ei gekropen zijn, zoals een oerkoning uit Zuid- Korea of de Dioscuren Castor en Pollux (het ei stamde van Leda, door Zeus in de gedaante van een zwaan zwanger gemaakt). De in het ei sluimerende kiemkracht werd met levensenergie geassocieerd, en het speelde dan ook een rol in de magische geneeskunst en in vruchtbaarheidsculten, en diende ook als toegift in het graf, als sterkend voedsel voor de reis naar het hiernamaals. Ook de zon en de maan werden dikwijls met gouden resp. zilveren hemelse eieren geassocieerd. Algemeen wordt het ei als symbool van een allereerste kiem gezien, waaruit later de wereld voortkwam. Als zinnebeeld van de door een schaal omsloten heelheid staat het voor de van het begin af aan voorbeschikte schepping. In christelijke kring is er de gelijkenis van de uit het graf verrijzende Christus met het kuiken dat uit de schaal kruipt; de witte kleur van de schaal symboliseert zuiverheid en volmaaktheid . In de alchemistische beeldenwereld is het 'filosofische ei' de later in de 'Steen der Wijzen' veranderende oermaterie, waarin de hele aanleg tot rijping al in de kiem aanwezig is en waarbij de dooier op het verhoopte goud duidt. Rond het ei bestaan veel gebruiken die op symboliek berusten, zoals het paasei, een voorjaarssymbool als teken van de ontwakende vruchtbare natuur , maar ook in verband met de genoemde gelijkenis van de opstanding. In de volksmagie worden eieren wel met bepaalde riten begraven, waarbij ook hun breekbaarheid een rol speelt (vijandige machten zouden zich ervoor hoeden het kapot te maken en zich terughoudend opstellen).


Eik, Een van de bomen met tijke symboliek , wegens zijn harde hout vaak symbool van onsterfelijkheid of duurzaamheid. Van de eik wordt wel gezegd dat hij vaak door de bliksem wordt getroffen, en in de Oudheid was hij dan ook aan de bliksem en hemelgod Zeus/ Jupiter gewijd, die door het ruisen van de eikebladeren in het bos van Dodona zijn wil bekendmaakte. In het oude Rome was een door een woudkoning geregeerd eikenbos aan het Meer van Nemi aan Jupiter gewijd, en kransen van eikeloof waren waardigheidstekens van de Ouditalische regenten. Ook bij Keltische druïden stonden de eiken, waarop de maretak groeide, in hoog aanzien, evenals bij de Germanen, waar ze vaak schaduw boden op de dingplaats (ding = volksvergadering) en aan de dondergod Thor/Donar gewijd waren, zoals bij de Litouwers aan Perkoenas. Ook het oude Japan kende een eikengod (Kashima-no kami). In de Oudheid wilde het volksgeloof dat eiken door dryaden (boomelfen, bronnimfen; Grieks: drys = eik) bewoonde wezens waren. Aan eikebladeren werd de eigenschap toegeschreven leeuwen verlamd te doen staan, de as van eikehout zou graanroest bestrijden en een paal van eikehout in een mesthoop zou slangen afschrikken. In de romantiek was de eik het symbool van de onwrikbare kracht, en het eikeloof werd in het nationaal-socialisme dan ook een orde-attribuut. Eikels werden door de druïden voor het waarzeggen gegeten, maar waren overigens een mannelijk seksueel symbool (glans penis) en worden daarom ook wel als amulet gedragen.
Zie ook.. boom




Eilanden der zaligen Eilanden werden vaak vereenzelvigd met - gewoonlijk onbereikbare lustoorden en als symbool opgevat van een soort paradijs in het hiernamaals, dat men in de 'mythische geografie' vervolgens trachtte te lokaliseren; zo is er in het Soemerische Gilgamesj-epos het eilandenrijk Dilmoen, waar de ‘Noach' van de zondvloed, Oetpanisjtim, heen gevoerd was. Dilmoen is wel in verband gebracht met de Bahrein-eilanden in de Perzische Golf, al maken die niet bepaald een paradijselijke indruk. In de Klassieke Oudheid wist men van de 'gelukzalige eilanden' (Gr. makaron nesoi; Lat. insulae fortunatae, daaruit Arabisch: al-djaz'ir al-chalidat), gelokaliseerd in de westelijke Oceanus en gelijkgesteld met het mythische Elyseum, waar uitverkoren stervelingen na hun dood mochten verblijven. Ook hier werd naar een pseudogeografische gelijkstelling gezocht, en wel met de Canarische eilanden, zoals Plutarchus (ca. 50- 125 n.C.) schreef: 'Regen valt daar zelden, en als die valt, dan met mate. Er waaien meestal lauwe winden, die dan zo'n rijke dauw geven, dat de grond vanzelf de beste vrucht voortbrengt in zulk een overvloed, dat de bewoners niets anders te doen hebben dan zich overgeven aan het genot van de verpozing. De lucht is altijd aangenaam, zodat ook onder de Barbaren algemeen aangenomen wordt, dat dit de Elyseïsche velden zijn, de verblijfplaats van de zaligen die Homerus met de toverkracht van zijn dichtkunst geschilderd heeft. De geschiedkundige Josephus Flavius (37 -95n C.) legt verband tussen voorstellingen van een dualiteit geest-materie in de zin van het gnostische polariteitsgeloof omtrent de noodzakelijke bevrijding door het licht, en de gelukzalige eilanden. De menselijke zielen stammen uit de 'fijnste ether', maar zijn tot aan de dood in de 'slavernij des vlezes' gevangen. Pas dan zweven ze gereinigd over de oceaan naar een heerlijk oord op de Eilanden der zaligen, terwijl de door materiële smetten bevlekte zielen in een 'duister hol' getuchtigd worden. Van paradijselijke fabellanden in de westelijke zee (de Atlantische Oceaan) gewagen ook de Keltische mythen, vooral de lerse, waarin al voor de christelijke zending een aantal gelukzalige paradijseilanden en zeereizen daarheen beschreven worden. Deze voorstelling werd vervolgens in de christelijke ideologie opgenomen, zoals in de legende van de zeevarende abt Sint Brandaan (Brandanus, Brendan), die per schip dit 'beloofde land van de zaligen' zou hebben bezocht (wat ook wel als legendarische precolumbiaanse ontdekking van Amerika is opgevat). Visionair-mythische wereldbeelden zijn echter nauwelijks in te passen in onze huidige aardrij kskunde. Ook het traditionele wereldbeeld van China kende 'Eilanden der zaligen', die weinig met reële aardrijkskunde van doen hebben; ze zouden in de Stille Oceaan voor de oostkust van China liggen en Fang-tsJang, P'eng-lai en Jing-tsJoe heten. De 'acht onsterfelijken' leidden er een paradijselijk leven. In vroeger tijd werd de kleren van gestorvenen vaak met afbeeldingen van de mythische eilanden versierd, om de zielen van de doden het gevoel te geven dat ze zelf de toestand van het gelukkige leven op de zalige eilanden al bereikt hadden. In een Chinese tuin symboliseren kleine bizar gevormde rotspartijen in vijvers deze legendarische eilanden. Gelukseilanden in het hiernamaals bij andere volken, zoals bijv. het land Bimini van Indianenstammen in het zuidoosten van Noord-Amerika met zijn 'bron van de eeuwige Jeugd', hebben meer een mythologisch dan een symbolisch belang. Zulke fabellanden hebben vaak het karakter van een verhoopt Luilekkerland.
Zie ook.. acht onsterfelijken; hiernamaals
ekster geldt in Europa wel als symbool van babbelzucht ('klappen als een ekster') en dieverij. Al in de 'Metamorfosen' van Ovidius wordt een vrouw in een ekster veranderd. Terwijl de zwart-wit gevederde vogel bij ons in laag aanzien staat, geldt hij in China (hsi) als gelukssymbool (hsi-ch'iao, vreugde-ekster). Zijn gekras zou goed nieuws of welkome gasten aankondigen. Een tekst uit de vijfde eeuw n.C. verhaalt dat in oude tijden man en vrouw bij een tijdelijke scheiding een spiegel in tweeën braken. Bij echtbreuk veranderde het deel van de spiegel van de boosdoener in een ekster die de bedrogen partner van de euveldaad in kennis stelde. Bronzen spiegels werden dan ook vaak van een ingesneden afbeelding van een ekster voorzien . Daarnaast belichaamde de ekster het oerbeginsel yang (- yin/yang) en stond hij als geluksvogel tegenover de raaf. Afbeeldingen met twaalf eksters betekenden evenveel goede wensen, afbeeldingen met eksters, bamboe en pruimen of met twee eksters huwelijksgeluk (met name op bruiloftswenskaarten).
Zie ook.. vogel
elementen
ELEMENTS.
ELEMENTS, TEST OF THE.
ELEMENTS,
zijn niet alleen ordeningsprincipes in de traditionele wereldbeelden, die geen verband houden met het moderne begrip 'element' in schei- en na- tuurkunde, maar ook symbolen van de oriëntering en van veel met elkaar verstrengelde analogische stelsels. Zo worden ze telkens weer in verband gebracht met de hemelstreken en met kleuren. Doorgaans worden er begrippen aan elkaar gekoppeld , die in onze huidige denkwijze uit verschillende gebieden afkomstig zijn. In de Oudheid onderscheidde men als twee oerbeginselen (stoicheia) het actieve en het passieve (wat aan de Oostaziatische dualiteit van yin en yang doet denken), waaruit enerzijds de oerbeginselen 'droog' en 'nat' (actief) en 'koud' en 'warm' (passief) voortvloeien. Uit de combinatie daarvan komen de eigenlijke elementen voort: 'droog' 'koud' vormt de aarde, 'droog' en 'warm' het vuur, 'nat' en 'warm' de lucht en 'nat' en 'koud' het water. Hieruit ontstaan talrijke analogische reeksen. Het element aarde correspondeert met de herfst, de zwarte gal, de milt en de loodkleur, waaruit het 'temperament van de melancholicus voortkomt; de lucht komt overeen met het voorjaar, het bloed, het hart, glanzende kleuren en het temperament van de sanguïnicus; water regeert de winter, het lichaamssap slijm, de hersenen, de witte kleur en de flegmaticus ; vuur tenslotte de zomer, de gele gal, de lever en de cholericus, die de 'vuurkleur' vertegenwoordigt. De oude geneeskundige theorieën, die tot in de nieuwe tijd voortleefden, hadden tot doel deze componenten bij de mensen in harmonie te brengen en geen ervan de overhand te laten krijgen, om het evenwicht niet te verstoren. Interessant is de symbolische gelijkstelling van de 'vier elementen' met geometrische lichamen in Plato's 'Timaeus' , waar men leest: 'De aarde willen we de figuur van de kubus toekennen, want ze vormt het meest onbeweeglijke en vormbare element ... van de overige geven we het water de minst beweeglijke vorm (de icosaëder), het vuur de beweeglijkste (de tetraëder) en de lucht die ertussenin (de octaëder); het lichtste van die elementaire lichamen bedelen we het vuur toe, het dichtste aan het water, dat ertussenin weer aan de lucht; het felste tenslotte aan het vuur, het daaropvolgende aan de lucht en het daaropvolgende aan het water. , De dodecaëder symboliseerde heel de wereld. In de gecompliceerde beeldenwereld van de alchemie werd vooral aandacht geschonken aan de dualiteit van de beide oerprincipes Sulphur en Mercurius, om door manipulatie van hun gehalte en hun concentratie volgens 'vast' en 'volatiel' (vluchtig) de 'zonachtigheid' van goud te bereiken. Als derde 'filosofisch element' werd door Paracelsus (1493-1541) 'sel' (zout) toegevoegd, om de 'tastbaarheid' uit te drukken. De voortschrijdende natuurwetenschappen leidden later tot het inzicht dat deze symbolische kijk op de natuur niet met de chemisch-fysische feiten in overeenstemming is te brengen en uitsluitend theoretisch-filosofische betekenis heeft Opmerkelijk is in dit verband het Oostaziatische wereldbeeld, zoals dat zich in het oude China ontwikkelde, en dat van de oerprincipes yin en yang uitgaat en niet vier, maar vijf hemelstreken (met inbegrip van het 'Midden') kent. De elementen zijn hier water, hout, vuur, aarde en metaal; de lucht maakt er geen deel van uit. Een oude zinspreuk zegt: 'Water verwekt hout, maar vernietigt vuur; vuur verwekt aarde, maar vernietigt metaal; metaal verwekt water, maar vernietigt hout; hout verwekt vuur, maar vernietigt aarde; aarde verwekt metaal, maar vernietigt water.' In het 'Boek der Oorkonden' wordt als toelichting gegeven: 'ln de natuur van het water ligt het, te bevochtigen en omlaag te stromen; in die van het vuur, te vlammen en naar boven te slaan; in die van het hout, gebogen of recht gemaakt te worden; in die van het metaal, gehoorzaam te zijn en zich te laten vormen; in die van de aarde, bebouwd en beoogst te worden. Het hout correspondeert met het oosten en de kleur blauw, het vuur met het zuiden en het rood, het metaal met het westen en het wit, de aarde met het Midden en het geel. Zo vormen de elementen (woe-hsing) ook hier een richtsnoer voor de symbolische ordening van de wereld met de vijf bekende planeten, smaakgebieden (zout, bitter, zuur, scherp, zoet), dierenorden (behaarden, gevederden, geschubden, gepantserden, naakthuidigen) en hoofdorganen van de mens. Naast deze vijfdeling werd er een achtledige ordening ingevoerd voor de ideële systematisering van de kosmos (- acht onsterfelijken, l TJing). In het Sanskriet luidt de verzamelnaam voor de elementen tattwa; aarde prithivi; water - apas; vuur tejas; lucht - vayu; ether akasja. Er bestaat zelfs een 'tattwa-therapie' , waarbij men een 'trip' kan maken in deze 'elementaire trillingstoestanden van de kosmos', die verbonden worden met theosofische beeldsymbolen (aarde - geel vierkant; water - liggende zilveren maansikkel; vuur - rode driehoek met naar boven gerichte top; lucht - lichtblauwe schijf; ether - violet ovaal; Tegtmeier 1986).
Zie ook: dualistische stelsels; l Tjing; vier; vijf; yin/yang
engel . Daar de 'angelologie' eerder tot de theologie dan tot de symbolenleer behoort, moet hier met enkele opmerkingen worden volstaan. De in het Oude Testament genoemde maleachim, de boodschappers van God, werden in het Grieks angeloi (Lat. angeli) genoemd, waarbij ze eerst als verpersoonlijking van Gods wil, later als leden van een hemelse heir en hofhouding werden beschouwd en in een aantal koren, rangen of hiërarchieën werden ingedeeld (serafs, cherubs, tronen, heerschappijen, krachten, machten, overheden, aartsengelen, engelen). Deze hemelse functie-indeling gaat terug op Dionysius de Areopagiet, die daarmee de grondslag legde voor de symbolische bolschil- structuur van het middeleeuwse wereldbeeld en die theologisch fundeerde. Daarin zijn de serafs en cherubs verantwoordelijk voor de eerste beweging (primum mobile) en de sfeer van de vaste sterren, de tronen voor die van Saturnus, de heerschappij en voor Jupiter, de krachten voor Mars, de machten voor de zon, de overheden voor Venus, de aartsengelen voor Mercurius en de engelen voor de maan, het hemellichaam dat het dichtst bij de aarde staat. Er kwamen ook enigszins andere rangorden voor in de teksten en schematische kosmologische voorstellingen uit de Middeleeuwen. Oudoosterse beeldwerken van gevleugelde mensenfiguren als belichaming van geniën en bovennatuurlijke wezens beïnvloedden de christelijke voorstelling van engelen als gevleugelde wezens, die men in de vroegchristelijke kunst lange tijd vermeden had (vermoedelijk om verwisseling met personificaties als Nik‚/Victoria, Gloria en Agathe Tyche, 'het goede lot' van de keizer, te voorkomen). Rond de vierde eeuw doen engelenbeelden met heiligenschijn (nimbus) en vleugels hun intrede, beeltenissen van in het wit geklede Jongelingen met bodestaffen, lelies, palmtakken, vlammende zwaarden (om de duivel te bevechten), wierookvaten, vaandels of bazuinen (ter aankondiging van het wereldgericht) in de hand. In de Middeleeuwen en de vroege Renaissance worden de engelen meer en meer androgyn of met vrouwelij ke trekken voorgesteld. Zo komt ook al in de twaalfde eeuw de symbolische voorstelling van engelen als gevleugelde hoofden (uitdrukking van hun 'onlichamelijkheid') en als kinderen ('onschuld') op, die dan in de putti van de barok haar definitieve idyllische expressie vindt. Vaak worden cherubs met vlammende zwaarden voorgesteld, als wachters van het gesloten paradijs, serafs als dienaren bij de troon van God, de aartsengel Gabriël bij de Mariaboodschap, Michaël als strijder tegen de draak Lucifer en Uriël bij het lege graf van Jezus Christus, en tenslotte de engelen op de Jakobsladder en in de barok als gidsen voor de in het vagevuur (purgatorium) gelouterde zielen, die ten hemel zweven. De 19e eeuw kende een opbloei van afbeeldingen van persoonlijke beschermengelen. Zie ook.. boek; doodssymbolen; vleugel


Eos de Griekse verpersoonlijking van de dageraad (Lat. Aurora), bij Homerus de 'rozevingerige' godin, werd ook wel Hemera (dag) genoemd, als ze , s morgens voor de vierspan van haar broer Helius (zon) uit snelde, begeleid door Venus, de morgenster. Ze doorliep met de zon de hemel en verliet deze in het verre westen van de aardomspannende Oceanus als Hespera (avond). Zij zou met de Titan Astraeus gehuwd zijn en hem de sterren en winden gebaard hebben, maar als gevolg van een vervloeking van de liefdesgodin Aphrodite ook talrijke liefdesverhoudingen zijn aangegaan, zoals met de Jager Orion (- Schorpioen). Van Tithonus, de broer van de Trojaanse koning Priamus, had ze een zoon, Memnon genaamd, die in de Trojaanse oorlog door Achilles gedood werd. De tranen die Eos daarom vergoot zijn de ochtenddauw die op de aarde valt.
Zie ook.. cicade
Erinyen ERINYES, (Lat. Furiën). Wraakgodinnen die het streven van de mens naar vergelding van onbestraft gebleven onrecht belichaamden. Deze drie in zwarte gewaden gehulde, machtige ordebewaarsters (triadevorming) zouden uit het bloed van de god Uranus ontstaan zijn; ze dragen de Griekse namen Al-(l)ecto ('de nimmer aflatende'), Tisiphone ('de moord wreken- de') en Megaera ('de afkeuren- de') en worden voorgesteld met fakkels en gesels in de hand en met slangenhaar, als rusteloze vervolgsters van bloedschuld en misdrijf jegens verwanten, ouders bijvoorbeeld. Volgens sommigen verpersoonlijkten ze de tegen misdadigers geuite vervloekingen, maar ze waren tevens hoedsters van de zedelijke rechtsorde en werden daarom ook wel eufemistisch Eumeniden ('welgezinden') of Semnae ('eerbiedwaardigen') genoemd. Op veel plaatsen werden ze samen met hun pendanten, de drie Gratiën, vereerd.
Zie ook.. Furiën; Gratiën; triadevorming











esculaap een staf waaromheen zich een slang kronkelt. Dit symbool is ook nu nog het embleem van geneeskundigen, ter herinnering aan de Oudgriekse god van de geneeskunde, Asclepius (Asklépios ; Lat. Aesculapius). De diepere grond is dat de slang jaarlijks zijn vel afwerpt, wat als verjonging werd opgevat. Slangen (esculaapslangen) waren in de antieke sanatoria, die met name bij geneeskrachtige bronnen werden aangelegd, heilige dieren. Volgens de sage zou Zeus Aesculapius en de slang als sterrenbeeld Ophiochus (Slangendrager) in de hemel hebben geplaatst. Tijdens een verwoestende pestepidemie, die het oude Rome teisterde, brachten de Romeinen volgens de overlevering de god van de geneeskunde in de gedaante van een reusachtige slang uit het Griekse Epidaurus naar hun stad, waarop de plaag onmiddellijk ophield. Men dient de esculaap niet te verwarren met de caduceus, de met twee slangen omwonden herautstaf van de god Hermes (Mercurius). In de nieuwere tijd wordt de esculaap wel als apothekerssymbool gebezigd, met bovenaan een schaal waaruit de slang drinkt. Een ouder prototype van de esculaapstaf is een eveneens door twee slangen omwonden staf van de Soemerisch-Akkadische god van de geneeskunde en de onderwereld, Ningizzida, die overigens met een slang werd afgebeeld en de persoonlijke beschermgod van koning Gudea van Lagasj (ca. 2100 v.Chr.) was. Esjmoen (Jasoemoenoe), een Fenicische god van de geneeskunde, die ook in Carthago vereerd werd, geldt als verschijningsvorm van Asclepius en werd ook met de slangenstaf afgebeeld. De oriëntalist A. Jirku legde verband tussen de slangenstaf en de in Exodus (7:9-13) genoemde toverstaf, die in een slang verandert en met behulp waarvan Mozes de 'Egyptische plagen' over het land van de farao afroept, en zag ook verband met de op een paal in de woestijn opgerichte 'ijzeren slang', die door gifslangen gebeten mensen met zijn blik geneest.
Zie ook. caduceus; slang; thyrsus
esdoorn ahorn. De verschillende soorten esdoorn hebben zowel in China als in Canada symbolische betekenis. In China berust dit op het feit dat de naam van deze boom (feng) gelijkluidend is met het begrip 'met een waardigheid bekleden'. Als een aap die een dichtgebonden pakje vasthoudt in een esdoorn wordt afgebeeld, geeft dat het klankbeeld 'feng-hou' , vrij vertaald: moge de ontvanger van de afbeelding met de rang van graaf onderscheiden worden. Anderzijds is het esdoornblad (mapleleaf) sinds de 19e eeuw het embleem van Canada. Het gaat om de suikerahorn, Acer seccherum, onder meer de bron van ahornstroop. Drie rode esdoornbladeren figureren op de schildvoet van het Canadese wapen, en als helmversiersel wordt er nog één door een leeuw vastgehouden. Ook op de vlag staat een rood esdoornblad, en op de wapens van de provincies Ontario en Quebec zijn er drie te zien.
Zie ook.. boom
evangelistensymbolen. Een visioen van de profeet Ezechiël luidt: 'En ik zag en zie, een stormwind kwam uit het noorden, een zware wolk met flikkerend vuur en omgeven door een glans; daarbinnen, midden in het vuur, was wat er uitzag als blinkend metaal. En in het midden daarvan was wat geleek op vier wezens; en dit was hun voorkomen: zij hadden de gedaante van een mens, ieder had vier aangezichten en ieder van hen vier vleugels ... En wat hun aangezichten betreft, die geleken bij alle vier ter rechterzijde op dat van een mens en dat van een leeuw; bij alle vier ter linkerzijde op dat van een rund; ook hadden alle vier het aangezicht van een arend.' Deze viervormige gestalte (tetramorf) is ongetwijfeld beïnvloed door de oriëntaalse voorstelling van de wachters van de vier hoeken van de aarde of de hemeldragers aan de vier zijden van het firmament, die weer teruggaan op de sterrensymbolen van de dierenriem. Zo leest men ook in de Openbaring van Johannes (4:7-9) van de vier wezens rondom de troon van God: 'En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk.' Het gaat hier kennelijk om een zinnebeeldige voorstelling van de vier tekens van de dierenriem die het 'vaste kruis' vormen: Stier, Leeuw, Schorpioen en Waterman, de middelste tekens van de vier Jaargetijden. Schorpioen staat voor de adelaar, Waterman voor de mens. Aanvankelijk werden de vier evangelisten geassocieerd met de vier cherubs, de troonengelen van God, maar vanaf de vijfde eeuw werden ze veeleer met de 'tetramorf' geïdentificeerd, kennelijk onder invloed van astrologische doctrinen. De kerkleraar Hieronymus (348-420 n.C.) motiveert dit als volgt: de evangelist Matteus heeft de (gevleugelde) mens als symbool, omdat zijn boodschap met de menswording van Christus begint ; Marcus behoort tot de leeuw, omdat zijn evangelie begint met de van de roepende in de woestijn' Johannes de Doper; Lucas is verbonden met het offerdier stier, omdat bij hem aan het begin sprake is van de priester Zacharias; Johannes heeft tenslotte de adelaar als symbool, want bij hem springt de 'vlucht van de geest tot in de hoogste regionen van de hemel' het meest in het oog. Eerder al had lrenaeus van Lyon (rond 180 n.C.) de evangelisten op grond van hun ideale eigenschappen met de tetramorf vergeleken, zonder ze afzonderlijk te karakteriseren, maar slechts met het oog op de viervoudige werking van de blijde boodschap: de leeuw drukt koninklijke daadkracht uit, het stierkalf de offerdienst, de mens de menswording, de adelaar de goddelijke geest (pneuma) die de kerk doordringt. Tegenover de vier evangelisten werden al spoedig de vier grote profeten uit het Oude Testament (JesaJa, Jeremia, Ezechiël en Daniël) en de vier kerkleraren of kerkvaders Augustinus , Ambrosius, Hieronymus en Gregorius de Grote gesteld. 'Ongetwijfeld gaat de keuze van majesteit, kracht, inzicht en beweeglijkheid, op bijzondere wijze door wezens belichaamd, op zeer oude motieven en prehistorische tradities terug. Oud is ook hun betrekking met de vier kardinale deugden wijsheid, moed, voorzichtigheid en rechtvaardigheid' (G. Heinz-Mohr). Op afbeeldingen van de evangelisten in de gedaante van vier in Romeinse toga's gehulde filosofen, met boek en lessenaar, zijn ze in de Vroege Middeleeuwen dikwijls vergezeld van hun symbolische figuren. Van de dierfiguren is met name de 'Marcus leeuw' bekend geworden, als wapendier van de republiek (tot 1797) resp. stad Venetië. In zijn rechterklauw heeft hij een geopend boek met het inschrift 'Pll tibi Marce evangelista meus' (Vrede zij met u, Marcus, mijn evangelist). Deze Marcusleeuw siert ook nu nog de marine- en koopvaardij vlag van ltalië.
ezel, Mackey's:
een van de dieren met zeer tegenstrijdige symbolische betekenis. In het oude Egypte werd hij vaak met de moordenaar van Osiris, Seth, in verband gebracht, en een ezelhiëroglyfe werd met een mes in de schouder getekend, om het onheilsteken magisch onschadelijk te maken. In Griekenland werd de god Dionysus op een ezel afgebeeld; de Romeinen zagen hem als symbool van de vruchtbaarheidsgod Priapus en plaatsten hem ook in het gevolg van de godin Ceres. Anderzijds werd hij in vertellingen en fabels als lachwekkend wezen voorgesteld, en een Palatijnse gravure bespotte de christenen als 'aanbidders van een gekruisigde ezel' (man met ezelskop). In de bijbel is sprake van de voorspellende ezelin van Bileam (Numeri 22), die de wil van God eerder herkent dan de mens; Jezus komt gezeten op een ezelin in Jeruzalem aan. Het bekende kersttafereel met os en ezel bij de kribbe van het Christuskind is ontleend aan een apocrief pseudo-Matteusevangelie. Later interpreteerde men het in die zin, dat de ezel de heidenen en de os de Joden zou symboliseren. De opvatting van de ezel als toonbeeld van deemoed en zachtmoedigheid staat tegenover die waarin hij voor domheid, luiheid en koppigheid staat, tezamen met ongeremde geilheid. Ezel en bok worden in de Romaanse plastiek als symbool van traagheid en ontucht voorgesteld. Uit de Middeleeuwen is het rechtsgebruik bekend, dat veroordeelde echtbrekers verplicht waren in het openbaar een ezel te berijden. 'Domheid' is in de Middeleeuwen ook het gemis van geloofsovertuiging, en de apostel Thomas, die aan de opstanding van Christus twijfelde, en het Jodendom (de 'synagoge') werden dan ook met ezels afgebeeld. Anderzijds zijn er afbeeldingen van de scéne waarin een ezel neerknielt voor de geconsacreerde hostie waarmee de Heilige Antonius van Padua aankomt, en die zodoende de ezelin van Bileam, die voor de heiligheid buigt, in gedachten brengt. In de vroegchristelijke tekst 'Physiologus' wordt van de wilde ezel verteld dat het vaderdier van mannelijke veulens de geslachtsdelen afbijt, om ze tot eunuchen te maken, en dat de Perzen zo hadden leren castreren ; daaraan wordt als moraal verbonden dat het beter is, in ascese 'geesteskinderen' te verwekken, omdat het 'nieuwe zaad' dat van de ascese was, 'de vrijwillige onthouding en zelfbeheersing'