Maçonnieke encyclopedie-F.

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !

 

DE DERTIENDE GRAAD (MEESTER 0F RIDDER VAN HET NEGENDE KONINKLIJK GEWELF)

 

De 13e en l4 e graad van de oude en aangenomen Schots ritus, respectivelijk van Meester of Ridder van het 9e Koninklijk Gewelf en van Uitverkoren Volmaakt en Verheven Meester, vormen samen de top van de serie van de zg, onuitsprekelijke graden, die niet alleen een logische voortzetting

is van de 3 blauwe graden, maar voor ingewijden een duidelijke climax aangeeft in de ontwikkeling en de intensivering van de grote betekenis van de 0nuitsprekelijke Naam.

0m dit duidelijk te maken is het nodig nog even een kort overzicht te geven van de geleidelijke opeenvolging en overgangen.

 

De reeks van de 3 blauwe graden brengt met zijn licht- en bouwsymboliek, met en door de Hiram-mythe in zijn top, het besef bij van een zekere cyclus het ontstaan, de werking, de ondergang en de herleving van het Woord, dat gelijk is aan het Licht, het Leven, het Wezen, de Geest.

De 4e graad van Geheim Meester stelt de fase van inkeer, stilte en verdieping in, als het begin van een verdere overpeinzingsperiode, als het begin van een trapsgewijze te ontluiken drang naar hoger besef, en brengt de kennis bij van het Heilige der Heiligen in de Tempel en de erkenning van de heiligheid van de Almacht met de 0nuitsprekelijke Naam.

Wanneer dan deze beleving gegeven is gaat van de volgende graden bij de voortzetting van de Hiram Abiff-allegorie de gezamenlëke werking van religie en moraal uit ter voorbereiding van het klimmen naar het hoogste platform.

De 6e graad van Geheim Secretaris, is gericht op de beoefening van een paar deugden in het byzonder: zelfbeheersing en evenwicht, afspiegelingen van de Hoogste Harmonie, geeft de betekenis van de trias: recht, waarheid en vrede, als de uitvloeisels van Geloof, Hoop en Liefde.

De 5e graad van Volmaakt Meester heeft als kernpunt de beoefening van de deugden in het algemeen en wijst hierop als het inzetten tot het onvergankelijke leven hiernamaals.

In de 7e graad van Provoost en Rechter wordt gewezen op het streven naar het juiste oordeel van de mens over de medemens, in aard en wezen overeenstemmend met het volmaakte eind-oordeel van de Schepper naar het Grote Boek, waarin door de natuurwet woord en daad uit het Verleden en het

Heden voor de Toekomst zijn opgetekend.

De 8e graad van Intendant der Gebouwen of Meester in Israël, houdt zich bezig met de deugd van liefdadigheid, voortgekomen uit de liefde van de O.'.B.'.d.H:., en prijst de liefde voor het leven aan, als deel van de machtige schepping.

De 9e graad van Uitverkorene van Negen leert het vermijden van uitersten, de zelfmatiging, zelfs in de vernietiging van het kwaad.

De 10e graad van Uitverkorene van Vijftien, heeft tot moraal dat eerzucht en dweepzucht, twee van de slechte neigingen van de mens, altijd overwonnen worden door gerechtigheid en vrijheid, terwijl de beide deugden:geduld en verdraagzaamheid worden aanbevolen.

De 11e graad van Verheven Uitverkoren Meester wordt gegeven aan de 12 Meesters, die door de beoefening van de deugden geschikt geacht en ook aangewezen worden om als Prinsen Ameth of waarachtige mensen de levensbeginselen van de Vrijmij:, in de wereld uit te dragen.

De 12e graad van Groot-Meester-Architect, de overkapping van de 3 Schotse graden der Uitverkorenen, is de graad van de wijsheid of ook wel van de arbeid aan de hoogste tempelverdieping, het meest nabij het hemelgewelf van het heelal, de arbeid met de fijnere werktuigen en met het verkregen inzicht van veel mooie bouwstijlen.

 

In al die tussenliggende graden is de zedeleer telkens gebaseerd op de vrije religie, die geleidelijk aangekweekt en versterkt wordt door en met het besef van de goddelijke emanaties van Geest, 0nvergankelijkheid, Harmonie, Gerechtigheid, Liefde, Volmaaktheid, Waarachtigheid, Wijsheid.

En wanneer de ingewijde het vermogen heeft gekregen om zijn belevingen in te stellen op de gebondenheid met de 0.'.B.°.d.H.'., worden hem in de 13e en 14e graad de laatste sluiers van het hogere mysterie van het Absolute wezen met de 0nuitsprekelijke Naam en Zijn alles doordringende Eenheid, Volmaaktheid en Alom-tegenwoordigheid opgeheven.

Beide graden van de Royal Arch of het koninklijk Gewelf werden vroeger alleen toegekend aan degenen die door de wijdste ontvankelijkheid voor vrije religie aangewezen waren om als leiders van de loges op te treden.

 

Symbolisch en mystiek is het Koninklëk Gewelf de abstracte sfeer buiten het waarneembare gewelf van het heelal, de sfeer waar de mens in zijn besef van eenheid van lichaam, ziel en geest opgaat in de ondoorgrondelijke onuitsprekelijke geconcentreerde Eenheid van het Absolute.

Hij, die dit Koninklák Gewelf binnengaat, bevindt zich in de zuivere volmaakte stilte, waarop al gezinspeeld is in de 4e graad, voelt zich daarin ongeveer door- en doordrongen van de Hoogste Existentie.

Hij beleeft de goddelijke Geest in zijn eigen geest en ziel.

Deze verbinding voltrekt zich daar in hem als de hoogste fase van de religie.

Hij vestigt het Licht diep in zijn hart, geestelijk gaat hij op in deze verheven bewustwordeing en samenvloeiing.

 

Al hebben de graden van de Royal Arch een 0ud-Testamentische grondslag, toch moet hun bedoeling niet met de oud-Hebreeuwse Godsdienst in verband gebracht worden; ze bevatten veel meer de verste strevingen zoals die in elke godsdienst of elke religie de hoogste lijnen vormen en uitgedrukt kunnen worden met deze woorden:" Wie waarachtig de Almachtige Geest in zijn hart voelt, is één met Hem, en keert, zelfs in zijn stoffelijk bestaan terug tot het verloren Paradijs".

Aan dit beginsel doet de Boeddhistische leer denken, volgens welke hij, die zich volkomen van het kwaad heeft gezuiverd, zich van de drang naar het aardse leven en van zijn ego heeft weten te ontdoen, al tijdens het leven de gelukzaligheid of het nirwana ingaat.

Zich in het Koninklijk Gewelf bevinden is voor de Vrijm:. ongeveer hetzelfde als de tijdens het leven verkregen geestestoestand van de Boeddhist.

Een parallel is ook gezocht met de opstanding en de hemelvaart van Jezus, die tot de Al-Geest opging en één met Hem werd.

 

Niet ten onrechte wordt de Royal Arch genoemd de sluitsteen van het grote tempelgebouw dat de mens in zichzelf heeft opgericht.

Het gewelf wordt inderdaad voorgesteld als bedekt door een steen, zoals ook Jezus' graf was gesloten door een steen, die vanzelf afgewenteld werd door zijn herrijzenis.

De steen is het universele, zinnebeeldige merkteken op de weg, die leidt naar het Grote Licht.

Op verschillende plaatsen in de Bijbel, zowel in het 0ude als in het Nieuwe Testament, wordt het reine, waarachige geloof, dat het schepsel opvoert naar de verbinding of éénwording met de Geest van de Schepper als een richtingwijzer op de levensweg genoemd:" een levende steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar (1 Petrus 2:S), een steen of een hoofd des hoeks, op welke het hele gebouw bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een Heilige Tempel in de heer (Efezieërs2:21) tot zijns zelfs opbouwing in de liefde"(Efezieërs 4:16).

 

Zo is de Royal Arch of het Koninklijk Gewelf in universele zin op te vatten als het "Koninkrijk Gods" of de menselijke "woonstede Gods" in de Geest (Efezieërs 2:22), het Rijk des geestes, dat men tijdens het leven door een hoogste geestelijke expansie kan binnengaan.

Het is het Goddelijk Geheim, opgenomen en bewaard in het diepste gewelf van het hart van de mens.

 

De kern van de Royal-Arch-mystiek wordt gevormd door de figuur van Henoch de afstammeling van Adam tot in het zevende geslacht, zoon van Jered, vader van Methusalah, grootvader van Lamech en overgrootvader van Noach.

Zijn naam betekent; Inwijder of Ingewijde of Ziener.

Hij is de eerste mens die volgens Genesis 5:22-25 "met God wandelde", d.w.z. naast en met God leefde en in Hem kracht en leiding vond.

Hoofdstuk 11, vers 1 t/m 5 van Paulus' brieven aan de Hebreeërs luidt: Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt en een bewijs van de zaken die men niet ziet.

Want door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzo, dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden.''

Door het geloof is Henoch weggenomen geweest, zodat hij de dood niet zou zien en hij werd niet gevonden, daarom dat God hem weggenomen had want voor zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad dat hij Gode behaagde".

En in de algemene brief van de apostel Judas, vers 11, staat over Henoch, die 365 jaar oud geworden is, vermeld dat hij het algemene gericht van de Heer over de mensen heeft geprofeteerd.

Niet alleen om de mysterieuze figuur van Henoch, maar ook om zijn sterk geloof en vertrouwen, zijn hem dat visioen, dat hem de voorspelling van de zondvloed deed uiten en vooal om zijn éénwording met het 0pperwezen tijdens zijn leven, waarbij hij zelf, zijn stoffelijk lichaam, spoorloos verdwijnt, wordt het Ideaal opgezet, dat in de 13e graad de basis vormt van

de inwijding.

Legende en visioen, geloof en opgang, vormen samen de draden van het weefsel dat de opperste eenheidsbeleving voortovert als het hoogste punt in het religieuze wezen van de mens, als de enige kracht, die een deel van de Al-Harmonie in de ziel kan bestendigen.

 

De legende van Henoch's geloof, profetie en verdwijning is in de laatste eeuw voor Chr. uitgewerkt in een geschrift, waarvan de Ethiopische vertaling in 1773 gevonden en in 1838 en 1851 respectievelijk door Laurence (Oxford) en Dillmann (Leipzig) uitgegeven werd.

Er bestaat ook een Duitse vertaling van Van Beer en een Franse van Martin (DR. Buhl).

De vrome Henoch werd van de aarde weggenomen, omdat zijn geest zich met de Al-Geest had gebonden; zijn wezen was tot de oorsprong teruggekeerd, waaruit hij was voortgekomen.

Zo deed de Grote Eenheid het leven van het schepsel in Zich opgaan; zo ging Henoch in de puurste, volkomen vergeestelijking het Koninklijk Gewelf binnen.

Volgens een overlevering zou Henoch van God kennis en wijsheid hebben gekregen, en God zou hem uit de hemel 30 boekdelen hebben gezonden, die alle geheimen van de wetenschappen bevatten.

 

De Babyloniërs zeggen van hem, dat hij, met zijn byzondere kennis van de sterren de astrologie heeft uitgevonden.

De Rabbijnen beweerden, dat God en Adam hem hadden onderricht, hoe te offeren en de Almachtige te aanbidden.

Het Kabbalistische Boek Raziël zegt, dat hij de Goddelijke Mysteriën door tussenkomst van de patriarchen had ontvangen van Adam.

Griekse Christenen identificeren hem met Hermes.

Volgens anderen was hij de bouwer van de piramiden, de uitvinder van het letterschrift, de kenner van de Zodiac en de loop van de planeten.

De Shekinah of Heilige Aanwezigheid was hem verschenen en gaf hem al die kennis (Mackay).

 

Deze korte inleiding is nodig om een algemeen inzicht te kunnen geven van de esoterische betekenis van de inwijding in deze graden.

Bij de inwijding in de 13e graad van Meester van het 9e Gewelf wordt de Kand:, de volgende geschiedenis verteld: God verscheen voor Henoch en zei tot hem: Henoch, Gij kent tot nog toe Mijn ware Naam niet; sta op en volg Mij, en gij zult die Naam kennen.

Henoch trok uit naar het land Kanaän, vond daar een hoge berg en maakte daarin met de hulp van zijn zoon Methusalah negen gewelven boven elkaar; in de boog van elk- gewelf liet hij een opening vrij, gedekt door een steen, en over het bovenste gewelf richtte hij voor de grote Bouwmeester des Heelals een kleine tempel van onbehouwen steen op, waarvan de vloer het gewelf bedekte.

In het onderste 9e gewelf werd de door hem vervaardigde, met beeldhouwwerk versierde kolom overgebracht, waarop hij een agaten kubus plaatste.

Hierop werd de met edelstenen bezette driehoekige plaat bevestigd, de Henochiaanse delta, waarin de 0nuitsprekelijke Naam van het opperwezen werd gegrift, de Naam, die hem bekend gemaakt was.

Vrezend, dat met de door hem voorspelde zondvloed alles, wat aan wijsheid en schoonheid veroverd was, helemaal verloren zou gaan, maakte Henoch twee zuilen, die hij op een hoge heuvel liet plaatsen; op de ene zuil van graniet, bestemd om het vuur te weerstaan, grifte hij een hieroglyfen-inscriptie, aangevend de beschrijving van de 9 gewelven; de andere zuil, van

koper of brons, die de kracht van het water moest trotseren, bevatte de ingegrifte beginselen van kunsten en wetenschappen.

Na de zondvloed werd alleen de bronzen zuil door Noach aangetroffen; de granieten zuil was weggevaagd, zodat het bestaan van de 9 gewelven en van de 0nuitsprekelijke Naam, gegrift in de gouden delta op de agaten kubus, in het 9e Rewelf aan niemand bekend was (Mac Clenachan).

En hier wordt dan ten opzichte van die Naam het Bijbelse verhaal uit het boek Exodus 3 ingelast.

Aan Mozes, die een kudde hoedde bij Horeb, verscheen als een vlam van vuur midden in een braambos de Heer, die hem opdroeg naar Farao te gaan, opdat het volk van Israël verlost zou worden uit Egypte.

"Toen zei Mozes tot God:Zie, wanneer ik tot de kinderen Israëls kom en zeg tot hen: De god van uw vaderen heeft mij tot u gezonden en zij mij te zeggen, Hoe is zijn naam? wat zal ik tot hen zeggen?

En God zei tot Mozes: Ik Zal Zijn, Die Ik Zijn Zal.

Ook zei Hij: Alzo zult ge tot de kinderen Israëls zeggen: Ik Zal Zijn heeft mij tot u gezonden (Exod.3:13-lS).

De in Exodus gegeven omschrijving :"Ik Zal Zijn, Die Ik Zijn Zal" van de heilige 0nuitsprekelijke Naam van Jehovah is een vertaling van het Hebreeuwse: Eheyeh asher eheyeh" en analoog aan de omschrijving van de naam van de Godheid Ahuramazda (0rmard) volgens de leer van Zarathustra: ahmi ijat ahmi= Ik Ben Die Ik Ben". '

In een van de Yashts, deel van de Zendavesta, laat Zarathustra Ahuramazda verklaren dat het uiten van één van zijn heilige namen twintig malen achter elkaar de beste bescherming is tegen het kwaad.

Veel heiliger is de naam van Jehovah, omdat die niet uitgesproken mag worden en onuitsprekelijk verklaard is.

Volgens Talmuddisten verbeurde hij, die de Naam alleen al dacht met de ware letters, zijn leven hiernamaals.

 

De omschrijving: Ik Ben, Die Ik Ben", of "Ik Zal Zijn, Die Ik Zijn Zal" werd in alle volledigheid benut voor Isis, want op de aan haar gewijde tempel te Sais stonden deze diepzinnige woorden:"Ik, Isis, ben al wat geweest is wat is en wat wezen zal; geen sterveling heeft mij ooit ontsluierd" (Mackaf en Manley Hall).

Het uit vrome eerbied ontsproten besef van de verborgenheid en de onuitsprekelijkheid van de Naam van de Schepper wordt zo in het verhaal sterk op de voorgrond gebracht.

Met een variant op wat er verder ten opzichte daarvan in de Bijbel staat, voegt de door Mac Clenachan weergegeven maçonnieke geschiedenis daaraan nog toe:"Ik ben de Heer, die verscheen voor Abraham, voor Izaäk, en voor Jacob door mijn naam El Shaddai, maar Mijn Naam toonde Ik hun niet.

( De naam El Shaddai betekent : de Almachtige, eigenlijk: De Berg. Vergelijk hiermee El-ohim= De Alomvattende Geesten; El-chanan= De Genadige; Al-lah= De 0ngeschapene, De Enige.

Volgend de voorrede in de Heilige Qoeran van Maulwi Mohamad Abi zou de naam Allah geen samengesteld woord zijn, maar dit is niet overeenkomstig de vele Al-samenstellingen, die in de Islam voor het Almachtsbegrip bestaan.

Volgens deze godsdienst is het wezen van Allah een Absolute Eenheid; de naam echter is een samenstelling.).

 

De door Henoch op de gouden delta ingegrifte 0nuitsprekelijke Naam, geen ander dan het met 4 medeklinkers weergegeven woord Jaweh of Jehovah, bleef in het duister en in de stilte van het onbekende gewelf en werd in de tijd van Abraham, Izaäk en Jacob omschreven met de term: El Shaddai en kwam Weer tot kennis van Mozes onder het begrip:" Ik Zal Zijn".

Mozes graveerde de 0nuitsprekelëke Naam op een gouden plaat, bewaarde deze in de Ark des Verbonds, maakte die Naam bekend aan Aäron en Jozua en later ook aan de hoofdpriesters.

De ware uitspraak van die vierletterige Naam (het zg. Tetragram)ging spoedig verloren, hoewel de gouden plaat met de tekens van die Naam in de Ark des Verbonds bewaard bleef.

In de strijd tegen de koning van Syrië werden zij, die de Ark droegen, verslagen; zij lieten deze op het slagveld achter.

Later zochten enige Levieten en priesters naar de verloren ark; zij werden naar de plaats waar deze stond, geleid door het gebrul van een leeuw, die de ark bewaakte en de gouden sleutel daarvan tussen zijn tanden hield.

De Leeuw, embleem voor Juda, is het universele symbool van de zon, het vuur, de verheffing, loutering, doop, zuivering door het vuur.

Hij is de figuur die met de leeuwegreep Osiris deed herleven, en in de voorstelling van de cherubijnen voorkomt.

Als teken van de dierenriem is hij de lichtdrager. "En een van de ouderlingen zei tot mij:"Ween niet; zie, de Leeuw, die uit de stam Juda is, de wortel van David, heeft overwonnen om het boek te openen en zijn zeven zegelen open te breken" (0penb. 5:5)

Met deze Leeuw van Juda wordt hier Christus bedoeld, de Weg, het Licht, het Leven.

 

Toen de zoekers naderden liet de Leeuw de sleutel vallen en trok hij zich terug.

Het is in verband met dit duidelijk zinnebeeldige verhaal, dat op de gouden sleutel als het thesauriers-juweel voor deze graad de beginletters zijn aangegeven van deze woorden:"In are leonis verbum inventi", dat is : "In de muil van de Leeuw vond ik het Woord".

De door Israël tegen de Filistijnen gevoerde strijd, de verplaatsing van de Ark des Verbonds van Silo naar het slagveld, de nederlaag van Israël, het verloren raken van de Ark en al wat later hiermee gebeurde, zijn beschreven in I Sam.4:5 en 6.

 

Koning Salomo trof de ruinen van Henoch's tempel aan, vermoedend dat het bouwwerk van heidense oorsprong was, vermeed hij de plaats waar de overblijfselen gevonden werden en zo koos hij de berg Moria als de plek voor de grote heilige tempel, die hij liet bouwen.

0nder het Heilige der Heiligen van deze tempel liet hij naar zijn eigen ingeving een gewelf maken, waartoe men toegang kon krijgen door een horizontale reeks van acht andere gewelven langs een onderaardse gang die uit het paleis van de koning bereikt kon worden.

In dat 9e gewelf hield hij zijn samenkomsten en besprekingen met Hiram, koning van Tyrus en Hiram Abiff.

Wijsheid, Kracht en Schoonheid vormden hier de éénheid bij de 0nuitsprekelijke Naam in het Gebied van eenheid van de Geest.

( Uit "Aantekeningen" en "De Vrijmetselaar" II Meesterschrift van Maart 1924 :"Hiram van Tyrus, die volgens de gegevens vrij duidelijk blijkt de Schepper- de derde persoon- te zijn, evenals Hiram Abiff de Verlosser- twee de persoon- vinden hun openbaringen in Kracht en Wijsheid en uit deze beide samen treedt voort de Schoonheid, waarin wij Salomo- de eerste persoon weerspiegeld zien".

Een andere parallel die m.i, even aannemelijk geacht kan worden is: Salomo de ontwerper=Wijsheid; Hiram, de Actieve Medewerker= Kracht; Hiram Abiff, de Uitvoerder, de tooiende Meester= Schoonheid.).

 

In 9 etappes kwamen de drie daardoor van de profane naar de zuiver geestelijke sfeer.

Toen Koning Salomo later een rechtsgebouw wilde oprichten op de plaats waar Henoch's tempel had gestaan, zond hij de Groot-Meester-Architect Gibulum, Joabert en Stolkin uit om de grond te onderzoeken en de ruinen en de oude fundering op te ruimen.

Deze drie vonden de toegang tot het Henochiaanse Gewelf.

 

Voor de juiste kennis van rituaal en symbool van de 13e graad is het nodig te weten hoe in dat gewelf de ontdekking van de 0nuitsprekelijke Naam plaats vond.

Nadat de sluitsteen was afgewenteld, lieten Joabert en Stolkin hun broeder Gibulum aan een touw in het gewelf neer.

Na de tocht door drie gewelven gemaakt te hebben, liet hij zich weer aan het touw naar boven hijsen; opnieuw daalde hij neer, hij doorliep de 9 gewelven, onderging de beleving van de mysterieuze Almacht van de Schepper in de ondoorgrondelijkheid van de absolute stilte om zich heen.

Plotseling drong een lichtstraal van boven door het duister van alle gewelven heen en bescheen de gouden delta met de onuitsprekelijke Naam op de agaten kubus, die nog op de Henochiaanse kolom stond.

Hier wordt een mooie allegorische voorstelling gegeven van de éénwording van geest met Al-Geest.

De mens, dalend in de diepte van de heilige sfeer van de zich manifesteren de aanwezigheid, ontkomt niet meteen aan de invloed van de uiterlijke vorm en de stof en keert telkens tot het aardse terug.

Maar tenslotte overwint hij deze strijd en in zijn grootste drang naar de eenheidsbeleving wordt hij voor zich en in zich het waarachtige Wezen gewaar, zich aanduidend door de Lichtketen die als Een Enkele Zuil van Witte Schijn daalt uit de 0ndoorgrondelijke Bron en weer oprijst tot de oorsprong en het innerlijk van het schepsel verbindt met de Essentie van de 0:.B:,d.H:.

 

Van ongeveer dezelfde betekenis is het beeld van de tempel op het ogenblik dat de Meester, staande voor het Alt:. der Waarheid en met een lichtstraal op de Bijbel voor zich, uitroept:"Het Licht schijnt in de Duisternis".

 

Al de in.het 9e Gewelf van Henoch aangetroffen heilige voorwerpen werden in het 9e Gewelf onder het Heilige der Heiligen van Koning Salomo's Tempel overgebracht; de 0nuitsprekelijke Naam door Henoch vastgelegd, bleek dezelfde te zijn als die in de Ark des Verbonds, Een en dezelfde gebleven door alle eeuwen heen.

 

Na deze geschiedenis wordt duidelijk, wat in het rituaal met het passeren van de vier sluiers, het maken van de negen reizen, het neerlaten van de Kand:, in het gewelf bedoeld wordt.

(0ngeveer dezelfde symbolische handeling wordt in het rituaal van de 4e graad toegepast; de kleuren van de sluiers, die de vier elementen voorstellen zijn: rood, purper, blauw en wit.)

 

De maçonnieke legende over de 9 gewelven en de 2 pilaren heeft enige variaties, terwijl er bovendien de mystiek van de funderingssteen aan verbonden is, die men gezien heeft in de kubus waarop de gouden plaat met de onuitsprekelijke Naam bevestigd was.

Van deze kubieke steen wordt verteld dat hij door Adam in het paradijs gebruikt werd als Alt:, en bij zijn verdrijving uit de Hof van Eden meegenomen werd over de hele wereld.

Deze steen, in het Hebreeuws geheten:"eben shatyah", heette het allereerst door Jehovah gelegd te zijn als :de fundering der wereld; die funderingssteen was de volmaakte mens Henoch, die dan ook in de apocriefe boeken genoemd wordt:" de steen die de hoeken der aarde draagt".

 

In het Boek Job is aangegeven dat God tot J0b zei:"Waar waart gij toen Ik de aarde grondde. Geef het te kennen, als gij kloek van verstand zijt.

Wie heeft haar maten gezet, want gij weet het, of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken?

Waarop zijn haar grondvesten neergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd toen de morgensterren samen vrolijk zongen en alle kinderen Gods juichten?"(Job 38:S-7)

Het was de gewoonte om de hoeksteen of funderingssteen te leggen onder plechtig ceremonieel en met muziek, zang en gebeden, vandaar dat in het Boek Job de symbolische voorstelling gegeven wordt van een opluistering door zingende morgensterren en juichende kinderen Gods.

Noach vond de steen, zonder er de inscriptie van te kunnen ontcijferen; hij bracht hem in zijn ark n gebruikte hem als Alt:. om er zijn dankoffer op te brengen na de zondvloed.

Hij liet hem op de berg Ararat achter, waar hij gevonden werd door Abraham die hem als altaarsteen gebruikte.

Zijn kleinzoon Jacob nam hem met zich mee toen hij naar Laban in Mesopotamië trok, en het was die steen waarop Jacob zijn moede hoofd neervleide en die hem zijn mooie droom over de ladder en de op-en neergaande engelen gaf.

"Toen stond Jacob 's morgens vroeg op en hii nam die steen die hij tot Zijn hoofdkussen gelegd had en zette hem tot een ongericht teken en goot daar olie bovenop."

 

Toen Koning David de eerste uitpravingen liet verrichten voor de tempel van Jeruzalem werd die steen gevonden.

Tot zover uit Mackey's Encyclopedie overgenomen legende, die enigszins afwijkt van het voor de 0ude Schotse ritus verwerkte verhaal. volgens welk de Henochiaanse kubus met de onuitsprekelijke Naam tijdens Salomo's regering werd ontdekt door de 3 Groot-Meesters-Architecten: Gibulum. ,Toabert en Stolkin.

 

De kapittel bijeenkomsten voor de inwijding tot Meester van het Negende Gewelf heeft plaats in een vertrek dat de gehoorzaal van Koning Salomo voorstelt; daarbij moet een afzonderlijke onderaardse ruimte zijn met- aan ' de bovenzijde- een vierkant gat, afgesloten door een trapdeur in de vorm van een vlakke steen met een ring eraan.

De bijeenkomst wordt geleid door Koning Salomo en Koning Hiram, die naast elkaar in het 0osten zitten, beide gekleed in koninklijke gewaden.

Salomo in gele tuniek, blauw gestreept overkleed met mouwen tot aan de ellebogen, en een purperen bandelier dragend met juweel; Hiram in een purperen tuniek met geel overkleed, purperen bandelier met juweel.

De le en 2e 0pz:. en de Thesaurier vertegenwoordigen Gibulum, Stolkin en Joabert, de drie die de 0nuitsprekelijke Naam gevonden hebben; dan zijn er nog: de Secr:., de Cer:. Mrr:., de Kap:. der Garde, allen in het zwart gekleed.

De gordijnen waarmee het vertrek behangen is, zijn afwisselend rood en wit de verlichting bestaat uit 3x3 kaarsen, drie in het O:., drie in het W:. drie in het Z:..

De 9 is het mystieke getal, aanduidend het totale aantal lijnen (4+3+2) dat zich aan de 3 zichtbare zijden van een volmaakte kubus bevindt.

De vlammende delta van Henoch met-in het midden - de 0nuitsprekelijke Naam is het embleem dat in deze graad gebruikt wordt voor het purperen kordon en het Sv: . en ook voor het juweel, dat aan de keerzijde een voorstelling heeft van de wijze waarop Joabert en Stolkin hun broeder Gibulum in de Henochiaanse gewelven neerlaten.

De symbolische leeftijd is 7x9=63 jaren.

Het aantal slagen is 9:--- --- ---. (Gegevens van Mac Clenachan).

 

Het mystieke beginsel van de reeks der onuitsprekelijke graden is ongeveer hetzelfde als dat van de 3 symbolische graden, maar door een vollediger uitwerking tot op een hoger niveau gebracht.

Het Licht, geboren in de le graad van leerling, leeft en glanst in de 2e graad voor de geestelijke opbouw, het Woord, uitgedragen door de Grote Bouwmeester Hiram Abiff, die het Wezen van de Opperbouwmeester in zich had, gaat verloren in de 3e graad, maar herleeft in het vervangende woord.

Zo kan de arbeid worden voortgezet, zo herrijst de innerlijke religie-krach die de goddelijke vonk in het geschapene weer doet gloeien.

 

Ontstaan, leven, vernietiging en herrijzenis vormen de door het 0pper-Wezen gegeven onvergankelijkheidscyclus, die ook geleerd wordt in de langere reeks van de onuitsprekelijke graden; hier is het niet meer het Woord van de menselijke Heester of Voorganger, maar de Heilige Naam met de Heilige Geest van het opperwezen zelf die de ingewijde in zich opneemt.

In de 4e graad, de eerste reeks, maakt de neofiet kennis met de diepe betekenis van die Naam.

De religie wordt geboren in en door de Naam ;zij doorloopt in de verschillende opeenvolgende graden de fasen van de geestelijke en zedelijke ontwikkeling van het bestaan; ze leeft en werkt en bouwt tot benadering van het doel, dat is vervolmaking.

In de topgraden van deze reeks wordt herhaaldelijk allegorisch de verdwijning van de 0nuitsprekelijke Naam voorgesteld, die telkens weer hervonden wordt. En dan is ook de éénwording met de Al-Geest volbracht, dan is door de overgave aan het Beginsel de zuivere religie tot stand gekomen, draagster van de grootste Harmonie in al het Bestaan.

Daarom is duidelijk dat in de samenspraak die in het openingsrituaal plaats heeft tussen de zeer Machtige Meester en de beide 0pzz.'. (Volledig opgenomen in Mac Clenachan's werk) uitgeroepen wordt: "Laat de hele aarde hem loven om Zijn grote Naam !

Verheft de Heer, want Hij en Zijn Naam zijn heilig tot in eeuwigheid !

Laat de mens in zijn hart bouwen op Hem !

Zie de volmaakte en oprechte mens, zijn eind is vrede !

En de Heer zei:"Hijn ogen zijn gericht op de volmaakte mens.

De volmaakten zullen met Hij wonen en zij zullen leven in Mijn Naam en Mij

voor altijd dienen.

Laten wij Hem danken, die ons in de duisternis van de geheime plaatsen ver,

borgen schatten heeft gegeven !"

 

Ook Pike wijst erop, dat het verloren gaan van het Woord niet slechts moet worden opgevat als het verdwijnen van de verborgen Naam.

"Deze Naam, gegrift op de gouden driehoek, bevestigd op de agaten kubus, leert de ware Vrijm:. dat de waarachtige kennis van de 0pperbouwmeester van het Heelal en van Zijn wezen en Zijn eigenschappen geschreven is op de bladen van het Grote Boek van de universele Natuur en daar opgedaan kan worden door allen, die daartoe ontvankelijk zijn.

Die kennis is het Meesterwoord van de Vrijmetselaar".