Het betoog van Michel de Ramsay ( 1685 - 1743 )
Uitgesproken ter gelegenheid van de Inwijding van Vrijmetselaren .
Door de Heer de Ramsay, Grootredenaar der Orde.
De edele vurige ijver welke gij toont, Mijne Heren, ten einde in de zeer oude en zeer vermaarde Orde van Vrijmetselaren in te treden, is er een gewis bewijs van dat gij reeds alle noodzakelijke eigenschappen bezit om er leden van te kunnen worden. Deze eigenschappen zijn : wijze Menslievendheid, reine zedelijkheid, onverbreekbare geheimhouding en liefde tot de Schone Kunsten.
Lycurgus, Solon, Numa en alle andere Wetgevers op het gebied van de staatkunde hebben hun instellingen niet duurzaam kunnen maken ; hoe wijs hun wetten ook geweest hebben mogen zijn, zij hebben zich niet in alle landen en tijdperken kunnen verbreiden. Aangezien zij slechts het oog hadden op overwinningen en veroveringen, krijgsgeweld en de verheffing van het ene Volk boven het andere, konden zij geen algemene geldigheid verwerven, noch waren zij geschikt voor de aanleg, de geest en de belangen van alle Volken. Menslievendheid was niet hun grondslag. De verkeerd begrepen, tot het uiterste opgevoerde, Vaderlandsliefde vernietigde in deze oorlogszuchtige Republieken dikwijls de liefde voor de mensheid in het algemeen. De mensen zijn in wezen niet van elkaar onderscheiden door de verschillende talen welke zij spreken, de kleren welke zij dragen, de landen die zij bewonen, noch door de waardigheden waarmede zij bekleed zijn. De gehele wereld is slechts één groot Rijk, waarvan elk volk een gezin en ieder individu een kind is. Om deze oude grondstellingen, ontleend aan de natuur van de mens, te doen herleven en verbreiden werd ons Genootschap gesticht. Wij willen alle mensen met een verlichte geest en een mild gemoed verenigen, niet alleen door de liefde voor de Schone Kunsten, maar nog meer door de grote beginselen der deugd, waardoor het belang van de broederschap wordt tot dat van de gehele mensheid, waaruit alle Volken degelijke kennis kunnen putten en ten gevolge waarvan alle onderdanen der verschillende Rijken zonder afgunst kunnen samenwerken, kunnen leven zonder onenigheid en elkaar kunnen beminnen zonder hun Vaderland te verloochenen. Onze Voorvaderen, de Kruisvaarders, in het Heilige Land samengekomen vanuit alle delen van de Christenheid, wilden aldus in één enkele broederschap de mensen van alle Volken verenigen. Wat is men niet verplicht aan deze voortreffelijke mannen, die zonder grof eigenbelang, zonder gehoor te geven aan de natuurlijke zucht tot overheersen, een stichting hebben uitgedacht waarvan het enige doel is de vereniging van geesten en harten om deze te verbeteren en in de loop der tijden een geestelijke natie te scheppen, waarin men, zonder afbreuk te doen aan de verscheidenheid der plichten die vereist wordt door de onbescheidenheid der staten, een nieuw volk zal scheppen, dat, uit meerdere volken samengesteld, hen allen in zekere zin aaneen zal metselen d.m.v. de banden der deugd en der wetenschap.
Verstandige zedelijkheid is de tweede voorwaarde welke in onze vereniging vereist is. De Godsdienstige Orden werden gesticht om de mensen tot volmaakte Christenen te maken ; de Ridderorden om de mens te bezielen met liefde tot de schoonheid van de roem ; de Orde der Vrijmetselaren werd gesticht om mensen te vormen en wel beminnelijke mensen, goede burgers en goede onderdanen, die hun beloften niet schenden, trouwe vereerders van de God der vriendschap zijn, eerder minnaren van de deugd dan van beloningen.
Trouw beloften vervullen, de godheid der
vriendschap heilig vereren,
En meer dan geschenken de deugden beminnen.
Toch beperken wij ons niet tot de zuiver burgerlijke deugden. Wij hebben in ons midden drie soorten broeders, Novicen of Leerlingen, Gezellen of Gewijden, Meesters of Volmaakten. Wij verklaren aan de eersten de zedelijke en menslievende deugden, aan de tweeden de heroïsche deugden en aan de laatstgenoemden de bovenmenselijke goddelijke deugden. Zodat onze instelling alle wijsgerigheid der gevoelens en alle godsdienstigheid van het hart in zich sluit. Dit is de reden dat een van onze achtbare Broeders in een edele ode vol geestdrift zegt :
Vrijmetselaren, verheven Grootmeester,
Ontvangt mijn eerste geestdrift, die
De orde in mijn hart geboren heeft doen worden ;
Gelukkig ! Indien edele pogingen
Mij uw achting waardig maken,
Mij verheffen tot dat verhevene,
Tot de eerste Waarheid,
Tot het reine en goddelijke wezen,
De hemelse oorsprong der ziel,
Bron van leven en van licht.
Omdat een strenge, ruwe, zwaarmoedige en mensverachtende wijsbegeerte de mannen afkerig
maakt van de deugd, wilden onze Voorvaderen, de Kruisvaarders, haar beminnelijk maken door
de aantrekkingskracht van onschuldige genoegens, aangename muziek, zuivere vreugde en
redelijke vrolijkheid. Onze meningen zijn niet zoals de profane wereld en het gros van de
onwetenden zich voorstellen. Alle ondeugden van hart en geest : ongodsdienstigheid,
zedeloosheid, ongeloof en losbandigheid zijn eruit gebannen. In deze geest zegt dan ook
één van onze dichters :
Wij volgen paden die thans weinig worden
betreden,
Wij pogen te bouwen, en al onze bouwwerken
Zijn of kerkers voor de ondeugden,
Of Tempels voor de deugden. (1)
Onze maaltijden vertonen gelijkenis met de deugdzame avondmaaltijden van Horatius, tijdens welke men zich onderhield over alles wat de geest kon verlichten, het hart kon vervolmaken en de neiging tot het ware, het goede en het schone kon ingeven.
O ! Nachtmaaltijden der Goden ...
Het gesprek begint, niet over vreemde rijken en huizen :
... maar, wat ons meer aangaat,
En waarvan het niet-weten een kwaad is behandelen wij ;
Of Mensen door rijkdom, of door deugd gelukkig zijn ;
Of wij gedreven worden tot vriendschap door het nut, of door de deugd,
En wat het wezen van het goede, en wat het hoogste goed is. (2)
Hier versterkt zich de liefde tot alle plichten. Wij bannen uit onze Loges ieder gesprek dat de rust van de geest, de goede zeden, de gevoelens van vriendschap en die volmaakte eendracht zou kunnen verstoren, die slechts gevonden wordt door het beperken van alle onbetamelijke buitensporigheden en van alle tegen elkaar indruisende hartstochten.
De plichten dus, die de Orde U oplegt zijn : Uw broeders te beschermen door uw gezag, hen te verlichten door uw inzicht, hen te stichten door uw deugdzaamheid, hen bij te staan in hun noden, alle persoonlijke wrok opzij te zetten en te zoeken naar al datgene dat kan bijdragen tot de vrede, de eendracht en de eensgezindheid in de Maatschappij.
Wij bezitten geheimen ; dat zijn figuurlijke tekens en geheiligde woorden, die een taal vormen, zowel stom als zeer welsprekend, bestemd om zich op de grootste afstand kenbaar te kunnen maken en om onze Broeders, welke taal zij ook spreken of uit welk land zij ook mogen stammen, te herkennen. Dit waren, naar het schijnt, paswoorden, die de Kruisvaarders elkaar gaven om zich zeker te stellen tegen verrassingsaanvallen der Saracenen, die dikwijls vermomd bij hen binnendrongen om hen te verraden en te vermoorden. Deze tekens en woorden wekken of de herinnering op aan enig onderdeel van onze kunst, of aan enige zedelijke deugd, dan wel aan enig geloofsmysterie. Bij ons heeft zich voorgedaan wat nauwelijks bij enige andere vereniging is voorgekomen. Onze Loges zijn opgericht binnen, en breiden zich tegenwoordig uit over, alle beschaafde volken, en toch heeft nimmer enige Broeder uit die grote menigte mannen onze geheimen verraden. De meest lichtvaardige, de meest praatzieke en de minst aan zwijgen gewende naturen, leren deze grote kunst zodra zij in onze Vereniging intreden. Zulk een macht oefent de idee der broederschapsband uit op de gemoederen. Dit onaantastbare geheim draagt er wezenlijk toe bij de onderdanen van alle Naties aaneen te binden en de wederzijdse uitwisseling van weldaden onder hen te vergemakkelijken. Wij vinden daar verscheidene voorbeelden van in de annalen van onze Orde. Wanneer onze medebroeders, die in de verschillende Europese landen reisden, zich in nood bevonden en zich kenbaar maakten bij onze Loges, werden zij onmiddellijk voorzien van alle noodzakelijke bijstand. Zelfs in tijden van de bloedigste oorlogen hebben beroemde gevangenen broeders gevonden, daar waar zij slechts vijanden verwachtten te vinden. Wanneer iemand de plechtige geloften, die ons binden, niet mocht houden, weet dan, Heren, dat de zwaarste straffen zijn de wroegingen van het geweten, de schande van de trouweloosheid en de uitstoting uit onze Vereniging ; volgens de schone woorden van Horatius :
Het trouwe zwijgen gewordt het zekere loon ;
Doch wie de gewijde dienst van Ceres verraden heeft,
Die zal met mij niet verwijlen in hetzelfde huis,
Noch met mij tezamen een wankel bootje losmaken. (3)
Ja, Heren, de beroemde feesten van Ceres te Eleusis, waarvan Horatius spreekt, evenals die van Isis in Egypte, van Minerva te Athene, van Urania bij de Foeniciërs en van Diana in Scythië hadden enige overeenkomst met onze plechtigheden. Men vierde er mysteriën, waarin verschillende sporen werden gevonden van de oude godsdienst van Noach en de Aartsvaders ; vervolgens eindigde men met maaltijden en wijnplegingen, maar zonder de uitspattingen, losbandigheden en onmatigheid waarin de heidenen langzamerhand vervielen. De bron van al deze schanddaden werd het, in tegenstelling tot de oude instelling, toelaten van personen van beiderlei kunne tot de nachtelijke bijeenkomsten. Om soortgelijke misbruiken te voorkomen worden vrouwen buitengesloten uit onze Orde. Het is niet, dat wij zo onrechtvaardig zijn om de andere sekse onbekwaam te achten om een geheim te bewaren, maar het is omdat haar aanwezigheid onopgemerkt de zuiverheid van onze grondstellingen en onze zeden zou kunnen veranderen.
Wanneer de andere kunne geweerd is, dan moet men
daarover niet klagen,
Het is geen twijfel aan haar trouw ;
Maar men vreest dat de liefde, die met haar charmes binnentreedt,
Slechts het verlies der broederschap zal veroorzaken.
De namen broeder en vriend zullen zwakke wapens zijn
Om de harten tegen de wedijver te beschermen. (4)
De vierde eigenschap vereist om lid te kunnen worden van onze Orde is de voorliefde voor alle soorten toegepaste wetenschappen en vrije kunsten. De Orde eist daarom van een ieder van U door zijn steun, door zijn vrijgevigheid of door zijn arbeid bij te dragen aan een groot Werk, dat geen Academie en geen Universiteit tot stand kunnen brengen, omdat alle afzonderlijke genootschappen bestaan uit een zeer klein aantal mannen, zodat hun werk een zodanig groot object niet kan omvatten.
Alle Grootmeesters uit Duitsland, Engeland, Italië en uit geheel Europa sporen alle Geleerden en Kunstenaars van de Broederschap aan, zich te verenigen om de bouwstoffen te leveren voor een universele Dictionaire betreffende alle vrije Kunsten en toegepaste wetenschappen, waarvan alleen de Theologie en de Politiek zijn uitgesloten. Te Londen is men reeds met het Werk aangevangen, maar door de samenwerking van onze Medebroeders zou men het in weinige jaren tot volmaaktheid kunnen brengen. Men zal er niet alleen de technische term en zijn afleiding in verklaren, maar men zal er ook in aangeven de geschiedenis van Wetenschap en Kunst, alsmede de grote beginselen daarvan, en de wijze om daarmee te kunnen werken. Op deze wijze zal men de kennis van alle volken in één enkel werk verenigen, dat dienst doet als een algemene verzameling en een universele Bibliotheek omvattende alles wat schoon, groot, verlicht, hecht en nuttig is in alle Natuurwetenschappen en edele Kunsten. Dit werk zal zich iedere eeuw uitbreiden, al naar gelang de toename van de kennis, en aldus zal men de neiging tot de Schone Letteren en de Schone Kunsten door edele wedijver over geheel Europa verbreiden.
De naam Vrijmetselaar moet derhalve niet begrepen worden in letterlijke grofstoffelijke zin, alsof onze Stichters eenvoudige werklieden in steen en marmer of zuiver nieuwsgierige geesten zouden zijn geweest, die de Kunsten tot vervolmaking wilden brengen. Zij waren niet slechts bekwame Architecten, die hun talenten en goederen wilden wijden aan de bouw van zichtbare tempels, maar ook vrome en dappere vorsten, die de levende Tempels van de Allerhoogste wilden verlichten, opbouwen en beschermen. Dat is hetgeen dat ik zal aantonen terwijl ik U de oorsprong en de geschiedenis van de Orde zal ontvouwen.
Elke familie, elke Republiek en elk Keizerrijk, waarvan de oorsprong schuilgaat in een duister verleden, bezit zijn mythologie en zijn waarheid, zijn overlevering en zijn geschiedenis, zijn verdichtsels en zijn werkelijkheid. Sommigen voeren onze Stichting terug tot op de tijd van Salomon, Mozes, de Aartsvaders en zelfs tot op Noach. Enkele anderen beweren dat onze stichter Henoch was, kleinzoon van de eerste mens, die de eerste stad bouwde en haar zijn naam gaf. Ik loop snel over deze fabelachtige afkomst heen om over te gaan tot onze werkelijke geschiedenis. Ziehier dan wat ik heb kunnen verzamelen uit de zeer oude Annalen betreffende de geschiedenis van Groot-Brittannië, uit de handelingen van het Engelse parlement, welke dikwijls spreken over onze privileges, en uit de levende overlevering van het Britse volk, dat het middelpunt en de zetel van onze Broederschap is geweest sedert de 11° eeuw.
Ten tijde van de heilige oorlogen in Palestina verenigden zich verschillende Vorsten, Heren en Burgers ; zij legden de belofte af de Tempels der Christenen in het Heilige Land te herstellen, en verbonden zich door een eed om hun gaven en goederen te benutten ten einde de Bouwkunst terug te brengen tot haar oorspronkelijke staat. Zij werden het eens over verschillende oude tekens en symbolische woorden ontleend aan het wezen van de religie, om zich te onderscheiden van de ongelovigen en elkaar te midden van de Saracenen te kunnen herkennen. Men deelde deze tekens en woorden alleen mede aan hen die plechtig en dikwijls zelfs aan de voet der Altaren beloofden ze nimmer te onthullen. Deze heilige belofte was niet een verfoeilijke eed, zoals men beweert, maar een eerbare band om mannen van alle Volken in één zelfde broederschap te verenigen. Enige tijd daarna verbond onze Orde zich nauw met de Ridders van Sint Jan van Jeruzalem. Vanaf dat ogenblik en sinds die tijd dragen onze Loges in alle landen de naam van Sint Jans Loges. Dit samengaan geschiedde in navolging van de Israëlieten bij de herbouw van de tweede Tempel, terwijl zij met de ene hand de troffel en de specie hanteerden, droegen zij in een andere hand zwaard en schild.
Onze Orde moet dus niet beschouwd worden als een herleving der bacchanalen en als een bron van dwaze losbandigheid, tomeloze zedeloosheid en schandalige onmatigheid, maar als een zedelijke Orde, gesticht door onze Voorvaderen in het Heilige Land om de herinnering terug te roepen aan de meest verheven waarheden temidden van de onschuldige genoegens van de Vereniging.
De Koningen, Vorsten en Heren terugkerend uit Palestina in hun landen, vestigden daar verschillende Loges. Ten tijde van de laatste Kruistochten waren er reeds verschillende Loges opgericht in Duitsland, Italië, Spanje en Frankrijk en van daar uit in Schotland ten gevolge van de nauwe betrekkingen die destijds tussen beide laatste Volken bestonden.
James Lord Steward van Schotland werd Grootmeester van een Loge opgericht in Kilwinning in het westen van Schotland in het jaar 1286, kort na de dood van Alexander III, Koning van Schotland, en een jaar voor John Baliol de Troon besteeg. Deze Schotse Heer nam in zijn Loge een Engelse en een Ierse Edelman als Vrijmetselaar aan, de Graaf van Gloucester en de Graaf van Ulster.
Langzamerhand werden onze Loges, onze feesten en plechtigheden verwaarloosd in de meeste landen waar zij waren ingevoerd. Vandaar het stilzwijgen over onze Orde bij alle historici uit bijna alle landen, behalve bij die van Groot-Brittannië. De plechtigheden bleven echter niettemin in al hun glorie bewaard door de Schotten aan wie onze Koningen ( nl. De Franse ) gedurende vele eeuwen de bewaking van hun geheiligde Persoon toevertrouwde.
Na de betreurenswaardige mislukking der Kruistochten, het verval van de legers der Christenheid en de zege van Benocdar, Sultan van Egypte, gedurende de achtste en laatste Kruistocht, zag de grote Prins Edward, zoon van Henry III van Engeland, dat er geen zekerheid meer voor zijn Medebroeders in het Heilige Land bestond, wanneer de troepen der Christenheid zich daaruit zouden terugtrekken. Hij voerde hen allen terug en deze kolonie van Broeders vestigde zich aldus in Engeland. Daar deze Prins begiftigd was met al die gaven van hart en geest welke Helden eigen zijn, beminde hij de Schone Kunsten, riep zich uit tot beschermer van onze Orde, kende haar verschillende privileges en vrijheden toe, en sedert dien namen de leden van deze broederschap de naam Vrijmetselaar aan. Sedert die tijd werd Groot-Brittannië de zetel van onze kunst, de behoeder van onze wetten en bewaarder van onze geheimen. De noodlottige godsdienstige tweespalt, die in de 16° eeuw Europa deden ontvlammen en verscheuren, deden de grootheid en de oorspronkelijke adel van onze Orde ontaarden. Men wijzigde, men verdraaide of men liet verschillende van onze riten en gebruiken, die niet in overeenstemming waren met de vooroordelen van die tijd, achterwege.
Daarom vergaten verscheidene van onze Broeders, evenals de oude Joden, de geest van onze wet en behielden er slechts de letter en de schors van. Onze Grootmeester, wiens achtenswaardige eigenschappen die van zijn hoge geboorte nog overtreffen, wil dat men alles tot zijn oorspronkelijke staat terugvoert in een land waar Godsdienst en Staat slechts onze Wetten tot voordeel kunnen zijn.
Vanuit de Britse eilanden begint de oude kunst in Frankrijk terug te keren onder de regering van de innemendste der Koningen, wiens menselijkheid de ziel van alle deugden is, onder leiding van een Mentor die alles heeft verwerkelijkt wat men als fabelachtig beschouwde. In deze gelukkige tijden, waarin de liefde tot de Vrede de deugd der Helden is geworden, zal de meest geestvolle natie van Europa het middelpunt van de Orde worden. Zij zal onze Werken, onze Wetten en onze zeden meer bevalligheid, fijnzinnigheid en goede smaak verlenen, eigenschappen die wezenlijk zijn voor een Orde waarvan de grondslag is Wijsheid, Kracht en Schoonheid van de geest. In onze toekomstige Loges, evenals in de openbare scholen, zullen de Fransen zonder te reizen de kenmerken van alle volken leren kennen en in deze zelfde Loges zullen de Buitenlanders door ervaring leren dat Frankrijk het werkelijke Vaderland is van alle Volken, het Vaderland van het Mensdom.
( Deze vertaling van de heer G.M. van Veen verscheen in het tijdschrift Thoth 28° jaargang juli 1977 Mr.nr.2, een tijdschrift voor Vrijmetselaren )
Met oprechte dank aan de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden.
(1) Uit Apologie des Francs-Maçons van Dr. Procope, Paris 1737. (2) Horatius, zesde satire, tweede boek, V, 65 en 71-76. (3) Horatius, Oden, boek III, tweede Ode, V, 25-29 (4) uit het gedicht Les Francs-Maçons, Songe 1737.