1. Opening van de Loge
De A\ Mr\
geeft één slag met zijn moker, welke slag wordt herhaald
door elk van de beide Opzieners.
A\ Mr\
: In orde, Broeders! Men stelt zich
in het Leerlingteken. Broeder 1e Opziener, zijt gij
Vrijmetselaar?
1e Opz\
: Al mijn Broeders erkennen mij als zodanig, Achtbare Meester.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, welke is de eerste plicht
van de Opzieners in de Loge?
2e Opz\
: Te zien of de Loge behoorlijk is gedekt.
A\ Mr\
: Doe u hiervan verzekeren, Broeder 2e Opziener.
Dit geschiedt op de gebruikelijke wijze.
2e Opz\
: Achtbare Meester, de Loge is behoorlijk gedekt.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, welke is de tweede plicht
van de Opzieners in de Loge?
1e Opz\
: Zich ervan te verzekeren dat alle hier vergaderde Broeders
Leerling Vrijmetselaar zijn.
A\ Mr\
: Broeders 1e en 2e Opziener, onderzoekt
te dien einde uw kolommen en geeft mij daarvan bericht.
1e Opz\
: Op de Zuiderkolom staan allen in het teken van Leerling-Vrijmetselaar.
2e Opz\
: Ook op de Noorderkolom staan allen in het teken van Leerling-Vrijmetselaar.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, waar is uw plaats in de Loge?
2e Opz\
: In het Westen, bij de kolom welke zich ten Noorden uitbreidt.
A\ Mr\
: Waarom aldaar?
2e Opz\
: Om de weg te wijzen naar het Licht.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, waar is uw plaats in de Loge?
1e Opz\
: In het Westen, bij de kolom welke zich ten Zuiden uitbreidt.
A\ Mr\
: Waarom aldaar?
1e Opz\
: Om kracht te geven op de weg naar het Licht.
A\ Mr\
: En zo is de plaats van de Achtbare Meester in het Oosten,
om te getuigen van het Licht, dat was, dat is, en wezen zal.
Broeder 1e Opziener, welke is de derde plicht van de Opzieners
in de Loge?
1e Opz\
: De Achtbare Meester te helpen de Loge te openen.
A\ Mr\
: Moge dan het Licht schijnen in de Loge!
2e Opz\
, zijn licht ontstekende, zegt: Wijsheid
1e Opz\
, zijn licht ontstekende, zegt: Kracht
A\ Mr\
:, zijn licht ontstekende, zegt: Schoonheid
De gewone verlichting van de tempel blijft
achterwege. Terwijl de beide Opzieners bij hun Lichten blijven, begeeft
de A\ Mr\ zich naar
het Altaar tot het zichtbaar maken van de Grote Lichten, op de wijze waarop
dit in de Leerlinggraad gebruikelijk is.
A\ Mr\
: In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en
het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door
hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt
is. In hetzelve was het leven, en het leven was het licht der mensen, en
het licht schijnt in de duisternis. A\
Mr\ en de beide Opzieners begeven zich naar
hun plaats.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, hoe laat is het?
1e Opz\
: Het is Volle Middernacht, het uur waarop het einde overgaat
in het begin.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, wat is ons gebleven in deze
ure?
2e Opz\
: Een heugenis en een schijnsel van eeuwig Licht, Achtbare Meester.
A\ Mr\
: Dewijl het dan Volle Middernacht is, de tijd van voleinding
en van overgang tot het begin, en ons een schijnsel van eeuwig Licht gebleven
is, en dewijl zij behoorlijk is gedekt, zo open ik deze Loge in Naam van
de Opperbouwmeester des Heelals naar de aloude gebruiken der Vrije Metselaren
door drie slagen, die van het Oosten zullen uitgaan en in het Westen zullen
weerklinken. 3 x 3
De Loge is geopend; een ieder zij overtuigd dat een schijnsel van eeuwig
Licht met ons is, en gezegend zal deze ure zijn! Broeders, volgt mij na
in het maçonniek dof applaus. Ziet op mij, Broeders! A\
Mr\ gaat hierin voor, gevolgd door alle Broeders.
Broeders, herneemt uwe zitplaatsen.
2. Het vaststellen dat de arbeid stokt
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, waaraan bouwen Vrijmetselaren?
1e Opz\
: Aan een onzichtbare Tempel, naar het voorbeeld van de Tempel
van Koning Salomo. A\
Mr\ : Broeder 2e Opziener,
hoe is die Tempel in de Loge verbeeld?
2e Opz\
: In het Tableau, door drie Lichten verlicht.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, wanneer verrichten de Vrijmetselaren
hun arbeid?
2e Opz\
: Slechts op een behoorlijke tijd, Achtbare Meester.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, welke is die behoorlijke tijd?
1e Opz\
: Op het uur van Volle Middag om haar aan te vangen, op het
uur van Volle Middernacht om haar te beëindigen.
A\ Mr\
: Hoe is het dan dat de Loge op dit ongebruikelijke uur bijeen
is, Broeder 1e Opziener?
1e Opz\
: Waar de Opperbouwmeester des Heelals Zijn eeuwigheid stelt
tegenover de eindige arbeid van Zijn werklieden, daar zullen zij ontsteld
samenkomen in de Werkplaats om door gezamenlijke bezinning op Zijn bouwplan
de kracht te vinden tot hervatting van de arbeid.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, moeten wij aannemen dat deze
toestand van ontsteltenis thans in deze Werkplaats heerst?
2e Opz\
: Helaas, Achtbare Meester, de tekenen wijzen erop dat zulks
het geval is; wij hebben de Loge gevormd, doch wij arbeiden slechts bij
een schijnsel van Licht.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, welke is uw taak in het Licht
van Wijsheid?
2e Opz\
: Het oefenen van toezicht op de arbeid op de Noorderkolom.
A\ Mr\
: Welke arbeid wordt op deze kolom verricht?
2e Opz\
: De arbeid aan de Ruwe Steen, welke moet worden tot een Zuivere
Kubiek.
A\ Mr\
: Waartoe dient deze arbeid, Broeder 2e Opziener?
2e Opz\
: Toen het Huis dan gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen,
afgewerkt aan de groeve.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, welke is uw taak in het Licht
van Kracht?1e Opz\
: Het oefenen van toezicht op de arbeid op de Zuiderkolom.
A\ Mr\
: Welke arbeid wordt op deze kolom verricht? 1e
Opz\ : Het inpassen van de Kubieke
Steen in het bouwwerk naar het plan van de Meester.
A\ Mr\
: Waar wordt deze Kubieke Steen ingepast?
1e Opz\
: Boven de grondvesten van gezaagd gesteente verhieven zich
kostelijke stenen, gebouwen en afgepast naar de Winkelhaak.
A\ Mr\
: En waar Wijsheid en Kracht zich verenigen tot Schoonheid,
daar arbeidt de Meester aan het Tekenbord, teneinde de werken te leiden
en de bouw voortgang te doen vinden. Broeders Opzieners, wilt op uw kolommen
onderzoeken, of de arbeid voortgang vindt.
De Opzieners begeven zich naar het tableau.A\
Mr\ : Broeder 1e Opziener,
heeft de bouw voortgang?
1e Opz\
: Nog zien wij de Lichten van Wijsheid, Kracht en Schoonheid,
welke de bouw schragen, maar er heerst een beklemmende stilte. Geen nieuwe
bouwstenen worden mij toegevoerd.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, van waar deze stilte? Vindt
de arbeid geen voortgang?
2e Opz. .: Helaas, Achtbare
Meester, bij de Ruwe Steen liggen de Werktuigen onaangeroerd.
A\ Mr\
: Broeders Opzieners, laat ons dit nader onderzoeken; stelt
U in het Westen aan het hoofd van uw kolommen. Geschiedt.
In orde, Broeders!
Broeders Opzieners, wilt dan op uw kolommen onderzoeken waarom de Werktuigen
niet ter hand zijn genomen!
3. Het zoeken en vinden van de werktuigen en van de breuk in de Broederketen
Op de Noorderkolom, in de voorste rij ongeveer
in het midden, bevindt zich een lege stoel, waarop schootsvel en handschoenen
van de Broeder liggen, die in de Rouwloge wordt herdacht; de plaats direct
ten Oosten van deze stoel wordt ingenomen door een Broeder X, die door
bijzondere bonden was gehecht aan de overleden Broeder, bijvoorbeeld een
familielid, een naaste vriend, een Broeder tegelijk met hem ingewijd e.d.
De Opzieners begeven zich nu langs hun kolommen,
waarbij de 2e Opziener schootsvel en handschoenen ontdekt en
zich richt tot de Broeder daarnaast:
2e Opz\
: Waarom liggen hier schootsvel en handschoenen ongebruikt,
terwijl de arbeid voortgang moet vinden?
Br\ X:
Broeder Opziener, zij werden heden niet opgenomen, daar
Broeder naam van de overleden Br\
niet op het werk is verschenen.
2e Opz\
: Gij, die schouder aan schouder met hem arbeidde, zeg mij,
wat is hiervan de reden?
Br\ X:
De Opperbouwmeester des Heelals heeft hem opgeroepen tot het Eeuwig Oosten
en hem de Werktuigen doen neerleggen, Broeder Opziener.
Hierop keren de Broeders Opzieners naar hun plaatsen terug.
A\ Mr\
: Broeders Opzieners, hebt gij ontdekt waardoor de arbeid stokt?
2e Opz\
: Achtbare Meester, de arbeid heeft geen voortgang daar
de Werktuigen zijn ontvallen aan onze Broeder .... Het heeft de Opperbouwmeester
des Heelals behaagd hem op te roepen tot het Eeuwig Oosten.
A\ Mr\
: Dan heerst er rouw in de Werkplaats, en rouw vraagt vóór
alles om bezinning.
Herneemt uw plaatsen, Broeders.
A\ Mr\
: Broeders, de Loge is ontsteld. Eén onzer medearbeiders
is opgeroepen tot het Eeuwig Oosten en heeft zijn Werktuigen moeten neerleggen.
Zijn medearbeiders hebben moeten ervaren dat een schakel aan de Broederketen
is ontvallen, en zij zijn zich pijnlijk bewust van de breuk in de keten.
Wij komen eerst tot een volledig besef van het verlies dat de Werkplaats
geleden heeft, als wij zien welke plaats onze Broeder in ons midden
heeft ingenomen. Als Leerling heeft hij, gelijk wij allen, gewerkt
aan de Ruwe Steen, als Gezel heeft hij met kracht zowel in als buiten de
Werkplaats zijn taak vervuld, en als Meester heeft hij in eenzaamheid aan
het Tekenbord gewerkt, opdat de bouw voortgang kon vinden. Maar waar nodig,
heeft hij niet geschroomd ook als Gezel te arbeiden en waar het pas gaf,
de nederige arbeid van de Leerling te verrichten. Want de ware Meester
weet te arbeiden daar waar zulks nodig is, en hij zal steeds daar helpen
waar zijn arbeid in het geheel het meeste nut zal afwerpen. De Meester
weet zich te verootmoedigen en de nederigste van allen te zijn.
Onze Broeder heeft gearbeid zolang het dag was, en toen de nacht kwam,
heeft bij de Werktuigen neergelegd in de zekerheid dat Hij, die het hele
bouwplan kan overzien, het beste weet wanneer een taak moet worden aangevat
of beëindigd. Wij vertrouwen dat de Meester over zijn arbeid voldaan
zal zijn, en mogelijke gebreken in het opgeleverde werk met de troffel
der liefde zal hebben bedekt.
Broeders, het is goed ons Broeder ... ten voorbeeld te stellen, en
ik roep u, Broeder Redenaar, op tot het geven van uw getuigenis van deze
mens, Broeder en Arbeider in de Koninklijke Kunst. Omvat de Gebroken Kolom,
het zinnebeeld van de onvolmaaktheid van menselijk kunnen en aardse schoonheid.
4. Levensschets door de Redenaar
De Redenaar levert zijn bouwstuk op, waarin
hij de heengegane Broeder schetst als mens, maar ook als Vrijmetselaar.
Hij besluit zijn bouwstuk met de woorden:
Redenaar: Achtbare Meester, ik
heb aan uw opdracht voldaan en getracht een getuigenis te geven van Broeder
..., die met ons in de Loge heeft gewerkt zolang het dag was.
A\ Mr\
: Broeder Redenaar, heb dank voor de door u opgeleverde arbeid.
Herneem uw plaats op de kolommen.
Broeders, er heerst rouw in de Werkplaats; rouw om het verlies dat
wij hebben geleden door het heengaan van de Broeder, die wij zojuist hebben
herdacht. Met Job zijn wij geneigd te zeggen: ‘Weende ik niet over hem,
die harde dagen had; was mijn ziel niet beangst over de nooddruftige? Nochtans
toen ik het goede verwachtte, kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht,
zo kwam de duisternis!’ Wij komen als het ware in opstand tegen het besluit
van de Opperbouwmeester des Heelals, maar dan schiet ons Zijn antwoord
aan Job ook in de gedachte: ‘Gord nu als een man uwe lendenen, zo zal ik
u vragen, en onderricht Mij: Waar waart gij, toen ik de aarde grondde?
Geef te kennen, indien gij kloek van verstand zijt. Wie heeft hare maten
gezet, want gij weet het, of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken?
Waarop zijn hare grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen
gelegd?’
En dan zullen wij met Job zeggen. ‘Zie, ik ben te gering: wat zoude
ik u antwoorden’.
Wij zullen beseffen dat ondanks het verlies dat geleden werd, en ondanks
de smart welke dit verlies ons heeft berokkend, de arbeid voortgang zal
moeten hebben en dat wij niet het recht hebben ons aan beklag over te geven.
Slechts door voortgezette arbeid zullen wij de nagedachtenis kunnen eren
van de Broeder die ons naar het Eeuwig Oosten is voorgegaan.
Broeder Ceremoniemeester, wil de Broeder, die schouder aan schouder
met Broeder ... heeft gearbeid, voor het Altaar der Waarheid geleiden,
en laat hij mij het schootsvel en de handschoenen brengen, welke thans
niet meer worden benut.
Dit geschiedt, terwijl de A\
Mr\ zelf zich naar de Oostzijde van het Altaar
begeeft.
A\ Mr\
, ontvangt eerst het schootsvel: Het schootsvel draagt de sporen
van noeste en eerlijke arbeid, ontvangt de handschoenen
de handschoenen getuigen dat de Broeder, die ze droeg, begreep in welke
geest de arbeid diende te worden verricht. Nu zij niet meer van node zijn,
ontvang ik ze terug vouwt het schootsvel op met
de handschoenen erin, en ik vraag u, Broeder, mij te willen
waarschuwen wanneer gij een man van goede naam kent die met ons wil arbeiden,
en die waardig is dit schootsvel en deze handschoenen te ontvangen om ze
te gebruiken zoals Broeder ... ze heeft gebruikt. Dan zal ik ze opnieuw
uitgeven, opdat zij bij de arbeid kunnen dienen. Ik dank u, Broeder, herneem
uw plaats op de kolommen.
5. Hernieuwing van het onderling verbond
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, waardoor werd in vroeger tijden
de nagedachtenis van een heengegane Broeder geëerd?
1e Opz\
: Door een krans van Immortellen, Achtbare Meester.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, waarvan is dit symbool ons
een teken?
2e Opz\
: Van onsterfelijke nagedachtenis en van eeuwig verbond.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, hoe verklaart u dit?
1e Opz\
: Gelijk ons de Immortellenkrans de hoop op onsterfelijke herinnering
verzinnebeeldt, zo herinnert zij ons ook aan de dagen van Noach, toen na
de grote vernietiging door de dood de olijftak, aangedragen door de duif,
een teken was van het eeuwig verbond ten leven.
A\ Mr\
: Hoe verbeelden wij dit verbond, Broeder 2e Opziener?
2e Opz\
: Door de Broederketen, Achtbare Meester.
A\ Mr\
: Komt, mijne Broeders, bevestigen wij dan dit verbond in de
Broederketen!
De Broederketen wordt gevormd; geheel gesloten.
A\ Mr\
, in de Broederketen: Broeders, wij weten dat indien het aardse
huis waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een Tempel hebben in de geest,
niet met handen gemaakt, een eeuwig huis. Want wij verwachten de stad met
fundamenten, waarvan de ontwerper en kunstenaar de Opperbouwmeester des
Heelals is. Daarom is tot ons gesproken: houdt niet vast aan de chaos dezer
wereld, gaat weg uit haar midden, scheidt u af en Ik zal u aannemen, en
gij zult één zijn, elkander tot Broeder. Nu laat dan uzelf
als levende stenen gebruiken, opdat op de hoeksteen het gehele gebouw,
bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een Tempel, de Opperbouwmeester
des Heelals ter ere. Dan zal getuigd kunnen worden: ‘Uwe bouwlieden hebben
uw schoonheid volkomen gemaakt’.
Broeders, richten wij deze arbeid door het doorgeven van het Woord!
A\ Mr\
spelt het Heilig Woord met de Broeder links van hem, en besluit dit met
de handdruk; vervolgens spelt zijn buurman het met de Broeder aan diens
linkerzijde, enz., telkens besloten met het geven van de handdruk, tot
het terugkeert bij de A\ Mr\
. Wanneer dit het geval is, constateert A\ Mr\
: Hij zal oprichten! Het woord is tot mij weergekeerd, het verbond
hernieuwd! Het is Volle Middag; gezegend is deze ure! Op
dit moment wordt de Loge weer geheel verlicht, zoals gebruikelijk wanneer
de Loge geopend is.
A\ Mr\
: Aan de arbeid, Broeders! Ontbindt de keten. Herneemt uw plaatsen
Broeders, laten wij de arbeid hervatten.
Broeder Ceremoniemeester, wil de Leerling naar de Gebr\
Kolom geleiden.
Broeder, is er iets tussen u en mij?
Leerling: Ja, Achtbare Meester,
het geheim der Vrijmetselarij.
A\ Mr\
: Dus zijt gij Vrijmetselaar?
Leerling: Al mijne Broeders erkennen
mij als zodanig.
A\ Mr\
: Welke is de arbeid der Vrijmetselaren?
Leerling: Het bouwen van een onzichtbare
Tempel, waaraan de Tempel van Salomo ten zinnebeeld strekt.
A\ Mr\
: Hoe wordt deze arbeid genoemd?
Leerling: Het beoefenen van de
Koninklijke Kunst.
A\ Mr\
: Naar welk plan wordt deze arbeid geleid?
Leerling: Naar het bouwplan van
de Opperbouwmeester des Heelals.
A\ Mr\
: Hoe is dit bouwplan in de Loge verbeeld?
Leerling: Door het Tableau.
A\ Mr\
: Waardoor wordt het Tableau verlicht?
Leerling: Door drie Kleine Lichten,
met name Wijsheid, Kracht en Schoonheid.
A\ Mr\
: Welke zijn de drie Grote Lichten der Vrijmetselarij?
Leerling: Bijbel, Winkelhaak en
Passer.
A\ Mr\
: Waar is de plaats van de Meester der Loge?
Leerling: In het Oosten.
A\ Mr\
: Waarom aldaar?
Leerling: Gelijk de zon in het
Oosten opgaat om de wereld te verlichten en de dag te regeren, zo ook is
de plaats van de Meester in het Oosten om de werken te verlichten, de Loge
te regeren en de Broeders aan de arbeid te stellen.
A\ Mr\
: Waar is de plaats van de Opzieners der Loge?
Leerling: In het Westen.
A\ Mr\
: Waarom aldaar?
Leerling: Gelijk de zon in het
Westen ondergaat en de dag eindigt, zo ook is de plaats van de Opzieners
in het Westen om de werken te sluiten, de arbeiders hun loon te betalen
en vergenoegd naar huis te zenden.
A\ Mr\
: Wanneer werken de Vrijmetselaren?
Leerling: Op een behoorlijke tijd,
Achtbare Meester.
A\ Mr\
: Welke is die behoorlijke tijd?
Leerling: Te Volle Middag om de
werken te openen, te Volle Middernacht om deze te sluiten.
A\ Mr\
: Ik ben voldaan over uwe antwoorden; herneem uw plaats op de
kolom ten Noorden; u zult daar Uw werk vinden.
7. Sluiting van de Loge
A\ Mr\
: Broeders 1e en 2e Opzieners, onderzoekt
op uwe kolommen of er iets is voor te dragen tot nut der Orde in het algemeen
of van deze Loge in het bijzonder.
1e Opz\
: Broeders op de Zuiderkolom, is er iemand onder u, die iets
heeft voor te dragen tot nut der Orde in het algemeen of van deze Loge
in het bijzonder?
Achtbare Meester, op de Zuiderkolom wordt het stilzwijgen bewaard.
2e Opz\
: Broeders op de Noorderkolom, is er iemand onder u, die iets
heeft voor te dragen tot nut der Orde in het algemeen of van deze Loge
in het bijzonder?
Achtbare Meester, ook op de Noorderkolom wordt het stilzwijgen bewaard.
A\ Mr\
: De werkzaamheden spoeden ten einde. Broeders 1e
en 2e Opziener, helpt mij deze Loge te sluiten.
In orde, Broeders.
Broeder 2e Opziener, waar is uw plaats in de Loge?
2e Opz\
: In het Westen, bij de kolom welke zich ten Noorden uitbreidt.
A\ Mr\
: Waarom aldaar?
2e Opz\
: Om de weg te wijzen naar het Licht.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, waar is uw plaats in de Loge?
1e Opz\
: In het Westen, bij de kolom welke zich ten Zuiden uitbreidt.
A\ Mr\
: Waarom aldaar?
1e Opz\
: Om kracht te geven op de weg naar het Licht.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, waarom zijn de Opzieners in
het Westen verenigd?
1e Opz\
: Zij zijn in het Westen verenigd, opdat zij nog bij het einde
van de arbeid zullen getuigen van het Licht, dat schijnt in de Duisternis.
A\ Mr\
: Broeder 1e Opziener, zijn de werkzaamheden beëindigd?
1e Opz\
: De werkzaamheden zijn beëindigd, Achtbare Meester.
A\ Mr\
: Broeders Opzieners, zo wilt mij dan bijstaan bij het doven
der Lichten, welker schijnsel wij hebben opgenomen in onze harten. De
A\ Mr\ en de beide
Opzieners begeven zich naar hun lichten.
2e Opz\
, zijn licht dovende: Wijsheid.
1e Opz\
, zijn licht dovende: Kracht.
A\ Mr\
, zijn licht dovende: Schoonheid.
De beide Opzieners blijven bij hun lichten
staan, terwijl de A\ Mr\
zich aan de Oostzijde van het Altaar plaatst en de drie Grote Lichten dekt,
zeggende: Het Licht schijnt in de Duisternis, en de Duisternis
heeft het niet begrepen.
De Achtbare Meester en de beide Opzieners
gaan naar hun plaatsen.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, hoe laat is het?
2e Opz\
: Het is Volle Middernacht en meer.
A\ Mr\
: Broeder 2e Opziener, zo vervul dan uw plicht.
2e Opz\
: Dewijl het Volle Middernacht is en meer, zo sluit ik naar
de wil van de Achtbare Meester deze Loge in Naam van de Opperbouwmeester
des Heelals en naar de aloude gebruiken der Vrije Metselaren door drie
harde slagen, die van het Westen zullen uitgaan en in het Oosten zullen
worden opgenomen.
3 x 3.
A\ Mr\
: De Loge is gesloten; het Licht zij en blijve met ons, zo zal
deze ure gezegend zijn.
Broeders, ziet op mij! Geeft het Leerlingteken,
gevolgd door het gewone 3 x 3, nagevolgd door alle Broeders.
A\ Mr\
: Broeders gaat heen, werkt zolang het dag is, en eert in uw
werken in de wereld de nagedachtenis van onze Broeder naam
van de herdachte Br\ .
De Ceremoniemeester geleidt nu zonder nadere
aanwijzingen af te wachten de Broeders naar de Voorhof, te beginnen met
de Broeder Ged\ Mr\
en de Broeders op de Zuiderkolom, waarbij de Broeders op de Noorderkolom
zich aansluiten. Allen hebben zich in de houding van trouw gesteld.