In het begin van de jaren zestig is een einde
gekomen aan de georganiseerde Vrijmetselarij op Indonesisch
grondgebied, zoals die gedurende bijna twee eeuwen tot ontwikkeling
was gekomen. Hoewel het maçonnieke verleden in de vorm van
vroegere logegebouwen in het huidige Indonesiëvoortleeft, is de
herinnering eraan inmiddels wel sterk verbleekt.
In dit boek valt de aandacht op de Vrijmetselarij als organisatie en
de plaats die zij in de samenleving, waarvan zij deel uitmaakte,
innam. In welke verhouding stonden de Nederlandse vrijmetselaren tot
de mensen uit het land van inwoning en wat is er van hun kant gedaan
ten behoeve van de minderbedeelde medemens? Bij de beantwoording van
deze vragen is de auteur uitgegaan van de grondslagen der moderne
Vrijmetselarij, waarvan de oorsprong vooral gezocht moet worden in de
ideeënwereld van de achttiende-eeuwse Verlichting. Steeds stond
voorop in hoeverre de gelijkheids- en broederschapsidealen der
Vrijmetselarij toegepast konden worden in een wereld die berustte op
de dominantie van de Europese bovenlaag. Een belangrijke plaats is
ook ingeruimd voor de bijdrage vanuit de verschillende plaatselijke
afdelingen of loges aan de emancipatie van de Indo-Europese
bevolkingsgroep, waarvan de sociale positie omstreeks 1900 als
uiterst kwetsbaar is omschreven. Vooral op het gebied van onderwijs
en volksontwikkeling blijken resultaten te zijn behaald die een
gunstig effect hebben gehad op de maatschappelijke vooruitgang der
Indo-Europeanen.
De auteur, die als universitair hoofddocent verbonden is aan de
vakgroep economische en sociale geschiedenis der Universiteit van
Amsterdam, hoopt met dit boek de positie van de Vrijmetselarij in het
voormalige Nederlands-Indiëen Indonesiëte verduidelijken en
vanuit dat perspectief mede een bijdrage te leveren tot een beter
begrip van de diversiteit van de koloniale samenleving.