1614 De FAMA FRATERNITATIS en de ORDO ROSAE CRUCIS


Aurum nostri non est aurum vulgi.
( Ons goud is niet het gewone goud )

De Orde van het Rozenkruis of Rozekruisersorde maakte haar bestaan bekend te Kassel in 1614 met de ‘Fama Fraternitatis, dess Löblichen Ordens des Rosenkreutzes’. Het manuscript werd in 1615 gevolgd door de ‘Confessio Fraternitatis’ eveneens uitgegeven te Kassel door Wilhelm Wessel.

In 1616 volgde een derde werk uitgegeven te Strasbourg onder de tittel ‘Die Chymische Hochzeit Christiani Rosenkreuz Anno 1459’.

Deze drie werken hebben zowel de volgelingen van deze Orde als historici heel wat hoofdbrekens bezorgd. Ondanks de formele publikatie van deze werken is er niet met zekerheid geweten wie ze heeft geschreven.

Een andere vraag is of de Orde pas in de zeventiende eeuw is ontstaan. De traditie, als is ze niet bewijsbaar, vertelt ons dat de Orde reeds bestond in de 14°eeuw. Kiesewetter geeft het jaar 1378, Figulus geeft het jaar 1410 en Gautier geeft het jaar 1413 als oprichtingsdatum. Sommige andere bronnen gaan zelfs tot het jaar 1309. Ook het jaar 1317 komt ter sprake in het onderzoek naar de ‘Ordo Mysticus Militis Sancti Joannis’ ( Ordre Rénove et Souverain des Frères Aînés de la Rose-Croix ). Geen van deze data kunnen echter bewezen worden.

Talrijke andere geschriften volgden waaronder de ‘Ara foedaris Theraphici’ van 22/9/1616, de ‘Consideratio brevis’ uit 1615 en het ‘Speculum sophicum rhodostauroticum’ uit 1616 geschreven door Daniel Mogling onder de pseudoniem Theophilus Schweighardt.

Het ganse verhaal speelt zich af rond de mytische figuur van Cristiaen Rozenkreuz bekend met de initialen C.R.C..

Geboren in 1378 volgt C.R.C. vanaf zijn zesde levensjaar Grieks, Latijn en Hebreeuws. Op zestienjarige leeftijd vertrekt hij samen met frater P.A.L. naar Jeruzalem. Frater P.A.L. sterft in Cyprus. C.R.C. zet zijn reis echter verder. In Damcar ( Damascus ? ) (1) leert hij Arabische wijzen kennen die hem inwijden in de esoterische kennis van het Oosten. Hij verbleef daar drie jaar.

Vervolgens reist hij verder naar Libanon, Egypte, Syrië en Marokko. Hij verblijft twee jaar in de stad Fez. Daar wordt hij opgeleid in de nodige kennis die hem nog ontbreekt zoals de Kabalah.

Hij krijgt daar de opdracht een broederschap op te richtten met als doel zijn kennis door te geven. Na zich vijf jaar te hebben afgezonderd vertrekt hij naar Spanje en rekruteert er de eerste drie broeders. Het zijn de fraters G.V., I.A. en I.O.. Zij bouwen de eerste Tempel en genezen zieken. Frater I.O. was de expert in de Kabalah.

Zeven jaar later recruteert hij nog andere discipelen en sticht zijn Orde. Frater I.O. sterft in Engeland en frater I.A. sterft later in de buurt van Narbonne ( Gallia Narbonensis ) en wordt opgevolgd door frater N.N... Frater R.C., de opvolger van frater I.O. stierf ook een tijd later maar zijn graf is niet bekend.

Frater C.R.C. sterft op 106-jarige leeftijd. Zijn onmiddellijke opvolgers, waaronder een neef met de naam R.C., frater B. en de fraters G.G. en P.D. zetten de Orde verder.

Toen het graf van frater C.R.C. werd geopend werden in de graftombe een aantal inscripties gevonden zoals ‘Post CCXX annos patebo’ - na 120 jaar zal ik worden geopend. Andere inscripties werden gevonden in het zevenvormige graf van frater C.R.C. :

‘A.C.R.C..Hoc universi compendium unius mihi sepulchrum feci’ ( Het compendium dat ik tijdens mijn leven van de natuur heb gemaakt bevindt zich in mijn graf ), ‘Jesus mihi omnia’ Jezus is alles voor mij. ‘Nequaquam vacuum’ Er bestaat geen ledigheid, ‘Legis Jugum’ Het juk van de wet, ‘Libertas Evangelii’ De vrijheid van het Evangelie en tot slot ‘Dei Gloria intacta’ Tot eer van God.

Sommigen nemen aan dat de Rozekruisersorde de voortzetting is van de Orde van de Tempel. De aanwijzingen in de Fama Fraternitatis kunnen inderdaad zo geïnterpreteerd worden. Het verwondert me dat nooit iemand op het idee kwam om Vader C.R.C. ( Christiaen Rozen Creuz ) gelijk te stellen met Jacques de Molay die op de brandstapel stierf in 1314. Niet alleen de Rozekruisers beroepen zich op de hypothese dat zij de opvolgers zijn van de Orde van de Tempel. Gelijkaardige opvattingen horen we ook van de Vrijmetselarij en andere broederschappen.

Een veel plausibelere verklaring is het derde document van de Orde ‘De Chemische Bruiloft van C.R.C.’. Het is een zuiver Hermetisch document vol symboliek en wijsgerige interpretaties van het Hermetisme. Trouwens het document werd niet alleen elders uitgegeven maar zou volgens de eerste druk reeds zijn geschreven in 1459. Een link leggen tussen de Hermetische leer en de Rozekruisers is een aanvaardbare verklaring. Historisch kan echter niets worden bewezen. Misschien was de Fama en de Confessio niets anders dan de voorloper van de Chemische Bruiloft.

Many P. Hall stelt in zijn onderzoek dat de Fama zelf een historische fout vertoont. In de Fama staat dat de boeken van Theophrastus mee in de graftombe van frater C.R.C. te vinden waren. Indien frater C.R.C. geboren was in 1378 en, zoals de Fama zegt 106 jaar oud werd, dan zou frater C.R.C. zijn gestorven in 1484 wat 9 jaar voor de geboorte is van Theophrastus Bombastus von Hohenheim ( Paracelsus ).

Een andere hypothese vertelt ons dat Francis Bacon de auteur zou zijn van de Fama. Ook deze hypothese is nooit bewezen.

Zowel de Fama als de Confessio bestonden eerst als manuscripten. Ze werden pas in 1614 en 1615 in Duitsland in het Latijn uitgegeven. De verspreiding naar andere Europese staten vond haast onmiddellijk plaats. Vertalingen naar andere talen volgden zeer snel. Er is bovendien geen enkele zekerheid dat de Chemische Bruiloft van C.R.C. door dezelfde auteur zou zijn geschreven als de Fama en de Confessio. Onmiddellijk na het verschijnen van deze eerste geschriften volgden er talrijke anderen. Het leek wel of het virus van de Rozekruisers plotseling iedereen had gegrepen. En, indien de Orde dan zo geheim was, waarom dan al die heisa ? Vergeten we niet dat deze geschriften gepubliceerd werden vlak voor de dertigjarige oorlog ( 1618 - 1648 ) in de periode na de Reformatie. Haar openlijke stelling tegen de Rooms Katholieke Kerk was dan zeker geen spitsvondigheid. Dit is een mogelijke verklaring waarom de Fama en de Confessio zoveel aandacht kreeg.

Hetzelfde verhaal speelt zich af te Parijs in 1623. Openlijk komt de Orde in de openbaarheid en maakt zich op een pamfletaire wijze bekend door zich te afficheren tegen het voorportaal van de Notre-Dame met de tekst : "Nous, députés du collège principal des frères de la Rose Croix, faisons séjour visible et invisible dans cette ville, par la grâce du Très-Haut vers lequel se tourne le coeur des Justes. Nous monstrons et enseignons sans livres ni marques à parler toutes sortes de langues des pays où nous voulons êtres, afin de tirer les hommes, nos semblables, d’erreur de mort."

Algemeen wordt aangenomen dat Johann Valentin Andrea ( 17/8/1586 - 27/6/1654 ) de auteur is van de Fama Fraternitatis.

Johann Valentin Andrea schrijft zelf in zijn autobiografie, gericht aan de hertog Augustus von Brunswick-Lunebourg, dat hij de schrijver is van de ‘Die Chymische Hochzeit Christiani Rosenkreuz Anno 1459’. Hij beschouwd het zelf als een jeugdzonde. Zijn biografie verscheen pas in 1799. Zelf beweert hij het hebben geschreven in 1603 toen hij 17 jaar was.

Andere historici beweren dan weer dat de Fama een kopie zou zijn van Italiaanse novelle ‘Ragguadi di Paranaso’ van Traiano Boccalini gepubliceerd in 1612 in Venetië. Het geschrift was geschreven in dezelfde sfeer als het ‘Spaccio della bestia trionfante’ van Giordano Bruno. Onwaarschijnlijk is dit zeker niet aangezien er onder invloed van Ficino al verscheidene broederschappen bestonden die zich vooral toelegde op de studie van Plato, het Neo-Platonisme en de Hermetische geschriften.

Dat de Orde ouder is dan wordt aangenomen is niet onwaarschijnlijk. In 325 na Christus verwierp het Concilie van Nycea alle oude Mysteriën. Constantinus vaardigde een verbod uit op de mysteriën van Serapis ( Egypte ), Bacchus ( Griekenland ), de Kabieren ( Opper-Egypte, Alexandrië ), de Druïden ( Europa ) en de Gnostici ( Klein-Azië ). Zijn opvolgers Valentinus en Theodosius volgde in respectievelijk 372 en 381 dezelfde zienswijze. Theodosius II volharde met dezelfde ideeën in 450 na Christus. Theodosius gaf een edict uit op 27/02/380 waarvan de inhoud luidt :

"Alle volkeren, geregeerd door onze milde clementie, moeten, naar onze wil, leven in een zodanige religie als de goddelijke Apostel Petrus heeft overgeleverd aan de Romeinen. Dit wil zeggen dat wij naar de Apostolische leer en het Evangelisch onderricht geloven in de ene godheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, in gelijke majesteit en Heilige Drievuldigheid. Aan hen die deze wet der christenen volgen bevelen wij, de naam van katholieken aan te nemen ; de overigen evenwel oordelen wij ontzinden en krankzinnigen en wij bevelen dat zij de schande der ketterleer moeten dragen en hun bijeenkomsten niet met de naam van kerken mogen aanduiden. Zij zullen in de eerste plaats de goddelijke straf, vervolgens ook de wraak van onze toorn, in ons opgekomen krachtens de wil van de hemel, te verduren krijgen."

In vorige hoofdstukken zagen we dat de Mysteriën bleven bloeien in de niet West-Europese culturen. Het is dan ook niet te verwonderen dat de Fama, bij de persoon van Christiaan Rozenkreuz, deze tradities terug gaat zoeken op zijn reizen naar het Miden-Oosten en Arabië.

Deze belangrijke historische link, zoals de Fama ze ons vertelt, koppelt de West-Europese beschaving terug aan haar oorspronkelijke bronnen. Dat de Orde van het Roze(n)kruis zou hebben bestaan voor de 16°-17° eeuw is per definitie niet uit te sluiten. Eerder is de logica in de Fama zelf te zoeken net zoals we dit deden in vorige hoofdstukken. Het is bovendien historisch onhoudbaar dat deze drie opeenvolgende geschriften het resultaat zouden zijn van een nieuwe opgerichte broederschap. De drie geschriften zijn duidelijk de publikatie van een broederschap die op z’n minst al enige jaren zou moeten hebben bestaan.

Dat de Fama Fraternitatis een ondoorgrondelijk kluwen is laat het volgende fragment, dat uit de oorspronkelijke versie van 1614 afkomstig is, duidelijk blijken.

"Fratres Primi Ordinis et Saeculi :

Fr:.C:.R:., Author et Inceptor Fr:.G:.V:., Fr:.I:.A:., Fr:.I:.O:., F:.R:.C:., patris ejus filius. Fr:.N:., F:.G:.G:. , Fr:.P:.D:.

Fratres Secundi Ordinis et Saeculi : Fr:.C:.H:., electione caput Socetas. Fr:.R:.C:. Junior, haeres S; Spritus, Successor Fr:.C:.R:., cum Christo triumphantis. Fr:.M:.P:., Fr:.P:.A:., pictor, architectus, mathematicus. Fra:.B:.M:., Fra, Fra:.P:.I:., Cabalistica, Fr:.C:., Fr:.A:. successit ipsi P:.D:., et cum multis vixit tertii Ordinis.

Fratres Tertii Ordinis et Saeculi : Tertius in Ordine, qui Wetzlariae, AA.C. 1615, se fratrem ore est confessus et multis modis demonstravit. B:.M:.I:., qui Hagenosae scripsit quedam impressa, A. 1614, Sept. 22. N:.N:., bonus architectus ; casu aperuit fornicem sepulchri Fr:.R:.C:., anno Christo 1604, aut circiter."

We kunnen wel iets afleiden uit deze tekst, maar toegegeven, de initialen vertalen naar namen van bestaande personen, rekening houdend dat het dan nog de gewoonte was en is, om pseudoniemen te gebruiken, al evenveel betekent dan geloven wanneer een drukkerij ontploft de lettertjes bij het neervallen een boek zouden vormen.

De oprichting in 1593 van de ‘Rose-Croix Royale’, door een aantal leden van de ‘Orde van de Distel van Sint-Andreas van Schotland’, die zelf een opvolging onder een andere naam was van de Orde van de Tempel, geeft ons al een eerste houvast.

We moeten eveneens voorzichtig zijn met het begrip Rozekruis. Het Rozekruis als symbool ontstond in 1517. Het staat op de frontpagina van een boek van Jacob Locher uit Nurnberg. Luther gebruikte eveneens het Rozekruis.

In de ‘Naometria’, gepubliceerd in 1604, vinden we een vijfbladige roos op een kruis. Het manuscript is toegewezen aan Simon Studion ( 1543 - ) de stichter van de ‘Militia Crucifera Evangelica’. Arthur Edward Waite vertelt ons in zijn ‘Botherhood of the Rosy Cross’ dat heel wat protestanten het Rozekruis als symbool gebruikte.

Simon Studion was een archeoloog. Een van zijn boeken die de titel draagt, ‘Naometria’, wat betekent ‘Afmetingen van de Tempel’, was als manuscript bekend in Wurtemberg. Het boek refereert naar de geschriften van Ezechiël en Joachim de Fiore. Als we zijn voorwoord mogen geloven zou de Tempel van Jeruzalem een nieuwe fase ingaan in het jaar 1590. Vanaf die datum zou een nieuwe hervorming plaats vinden welke hij de ‘Cruce signati’ noemde. In het voorwoord vertelt hij dat een geheime broederschap, waar verschillende prinsen en leidende figuren deel van uitmaakten, haar eerste bijeenkomst had op 17 juli 1586 met de bedoeling een protestantse liga te creëren met de welluidende naam ‘Confederatio Militiae Evangelicae’. Tot de weledele heren en dames behoorden koningin Elisabeth I van Engeland, de koning van Navarre, de koning van Denemarken en de hertog Frederik van Wurtemberg. Geen enkel bewijs werd tot nog toe aangevoerd of deze liga ooit heeft bestaan. Andrea, die in zijn boek ‘Mythologia Christiana’ verwijst naar Simon Studion, bestempelt hem als een man van ongewone geleerdheid. Hetzelfde zegt hij trouwens van Agidius Gutmann ( 1490 - 1584 ) en Julius Sperber ( - 1616). Wanneer men de boeken leest van deze laatsten dan vinden we steeds de terugkerende elementen die op symbolische wijze een ideale wereld trachtten te scheppen in kleurrijke zinspelingen die we reeds kennen van Joachim de Fiore. Dezelfde ideale maatschappijstructuren vinden we eveneens in de ‘Civitas Solis’ van Tommaso Campanella ( 1568 - 1639 ) en in ‘Utopia’ ( 1516 ) van Thomas More ( 1478 - 1535 ). Vooral Julius Sperber, die raadsheer was van de prins van Anhalt-Dessau, beschreef de kennis die sommigen nog bezaten over de toestand van de mens voor de zondeval van Adam die doorheen de geschiedenis via Zoroaster, de Chaldeën, de Egyptenaren en de Gnostici waren doorgegeven. Onder diegenen die deze kennis bezaten citeerde hij : Sint-Bernardus, Cornelius Agrippa, Reuchlin, Guillaume de Postel en Picus de Mirandolla. Zelf vertelt hij verder hoe hij in een droom werd ingewijd in de werkelijkheid van het Zijn. Hij zei dat de volgende jaren een totale vernieuwing zou teweegbrengen in de geschiedenis van de mensheid. Dit manuscript 'De Magia' werd pas gepubliceerd in 1615. Julius Sperber was een bewonderaar van de werken van Agidius Gutmann.

Een synthese van beide auteurs kan snel leiden tot gevolgtrekkingen die niet door de Clerus werden aanvaard. Beide schrijvers zeggen ons dat de waarheid niet te vinden is bij de Paus in Rome, niet bij de Lutheranen, niet bij de theologen en niet bij de wijzen. De enige manier om tot de waarheid te komen was om bevangen te geraken van de Heilige Geest. Hij verwoorde dit als volgt : Hoc per Philosophiam verum est sed per Theologiam falsum. Dezelfde ideeën vinden we dan ook later in de geschriften van Johann Valentin Andrea terug.

Het symbool van de Roos is vrij oud. De Roos werd toebedeeld aan Iacchus en Aphrodite. De koning van de Phrygiërs kende een zestigbladige roos. De Brahmanen kennen een zilveren roos. De Griekse god Harpocrates kende de roos toe als symbool voor Cupido. Men spreekt soms ook van het bloed van Adonis.

De witte en rode roos vinden we in de Alchemistische symboliek. We kennen een Rozenoorlog die ontstond in Groot-Brittannië tussen 1455 en 1487 die verwijst naar de interne twisten tussen het Huis van York en dat van de Tudor’s. Het huis van York had de witte roos en het Huis van Tudor had de rode roos als symbool.

In de Kabalah neemt de roos geregeld de plaats in van het Shekinah. De mystieke eenheid tussen de Witte en Rode Roos maakt de Roos van Malkuth.

Ook Dante Alighieri ( 9/5/1265 - 14/9/1321 ) kende de roos een belangrijke symboliek toe. In Canto XXII lezen we : "Daar is de Roos waarin het Goddelijke Woord werkelijkheid wordt." De roos wordt dikwijls in analogie gebracht met de Maria-figuur, de Goddelijke Vrouwelijkheid, de Sophia van de Gnostici. Le ‘Roman de la Rose’ zegt ons dat alle levenskunsten in de Roos zijn besloten. Dante behoorde tot een broederschap met de naam ‘Fede Santa’. Het was een broederschap die connecties had met de Orde van de Tempel. In Wenen is er een medaille bewaard gebleven met de inscriptie FSKIPFT die de afkoring is van ‘Frater sacrae Kadosh, Imperialis Principatus, Frater Templarius’.

Er bestaat een perfecte analogie tussen Roos, Lotus en Lelie. De Egyptenaren en de Hindoes kende de Lotus. De geschriften uit Indië vertellen ons de geboorte van de goden uit de Lotus. Roos, Lotus en Lelie openen zich dagelijks voor de zon. Zij worden dan de symbolen bij uitstek van de opstanding van Osiris. De Osirismythe krijgt dan de functie van de cyclische herhaling van de schepping. Het dagelijks opnieuw geboren worden.

Een symbool hiervan vinden we in de Orde van de Lelie en de Adelaar ( L’Ordre du Lys et de L’Aigle ) waar de drievoudige Lelie een analogie vindt met de symmetrie van de Levensboom. Ook de Adelaar heeft de functie van een zonnesymbool. De tweekoppige Adelaar wordt de voorstelling van Oost en West daar waar de zon opkomt en ondergaat.

De ‘Ordo Rosae et Aureae Crucis’ kende een Gouden Kruis met Rode Roos. Talrijke variaties vinden we van het Rozekruis. Ook de broeders van de Orde, meestal ‘Fratres Rosae Crucis’ genoemd, kennen we evengoed onder de naam van ‘Ridders van het Rozekruis’, ‘Fraters Roris Cocti’ ( broeders van de gekookte dauw ), en ‘Fratres Roratae Crucis’ ( broeders van het met dauw bedekte Kruis ).

De familie van Johann Valentin Andrea kende tevens een Andreaskruis met vier rozen.

De historische bronnen die naar de broederschap van het Rozenkruis, of Rozekruisers, verwijzen zijn legio. De kring van Tübingen waar, Andrea toebehoorde, telde Tobias Adami, Wilhelm Wense en Tobias Hess ( 1568 - 1614 ) onder zijn leden. Wense en Adami waren leerlingen van Tommaso Campanella ( 1568 - 1639 ), schrijver van ‘Civitas solis’ ( De Stad van de Zon ) die een utopische wereld vooropstelt geleid door hermetisch ingewijden. Het zijn voorstellingen van een maatschappijstructuur die we later in de 19° eeuw terugvinden in het Synarchisme van Saint-Yves d’Alveydre. Campanella heeft een groot deel van z’n leven, door toedoen van de Inquisitie, in de gevangenis doorgebracht omdat hij Galileï steunde. Hij werd door de Inquisitie opgesloten van 8/1/1603 tot 23/5/1626. Hij bracht zijn tijd door in verschillende gevangenissen en onderging talrijke martelingen. Hij had voor zijn tijd uitspraken gedaan die voor de Curie onaanvaardbaar waren. Voor hem bestond God niet en was het slechts een synoniem voor de natuur. Christus was niet de zoon van God, maar een spiritueel leraar, een leider van een sekte, te vergelijken met Pythagoras. Christus was nooit aan het kruis gestorven maar was gevlucht met Martha en Maria Magdalena die zijn minnaressen waren. Campanella was voorstaander van vrij seksueel gedrag. Hij was niet afwijzend tegenover homoseksualiteit. De maagdelijkheid van Maria was pure onzin. Al deze getuigenissen werden door de notaris Giovanni Camillo Prezioso genoteerd in opdracht van de Curie te Napels. Campanella vertrok in 1634 naar Parijs waar hij Athanasius Kircher ontmoette. Kircher leerde de schilder Nicolas Poussin de technieken van de perspectiefen de geometrie. Op een schilderij van 1630 lezen we het opschrift ‘Et in Arcadia Ego’. Dit zelfde opschrift stond reeds op een schilderij van Guernico. Deze zinsnede verwijst naar de Italiaanse broederschappen beter bekend als de ‘Academia’.

Giovanni Domenico Campanella, zo luidde zijn oorspronkelijek naam, was afkomstig uit Calabrië, Italië. Hij studeerde er filosofie en theologie.  Gans zijn filosofie is steeds gebaseerd op drie principes ( tria principia ). Zo zijn voor hem de ‘necessitas’ ( oorzakelijkheid ), het ‘fatum’ ( aanleg ) en de ‘harmonia’ ( de natuurlijke ordening ) de drie principes van de menselijke samenleving.

In zijn visie is de kennis te verdelen in vijf categorieën. De ‘mundus situalis’ is de eerste kennis die de mens opdoet via zijn zintuigelijke waarneming. Hierop volgt de ‘mundus temporalis et corporalis’, de kennis van de opgedane zintuiglijke waarneming in ruimte en tijd. De ‘mundus sempitermus’ is dan de wereld van de mathematica en geometrie. Hierop volgt de wereld van de kategorieën ‘mundus mentalis’. Tot slot de ‘mundi archetypus’ de wereld van de Oerbeelden waarin de oorsprong van de openbaring der dingen besloten ligt. Het symbool voor Een-en-Alles, voor God-en-Wereld is de Zon. Het ganse principe waarop zijn filosofie is gebaseerd is de Harmonia of de ordening van de dingen. Tobias Hess had Campanella ontmoet in 1612. Het is vooral aan hem te danken dat de boeken van Campanella werden gedrukt.

Toen Andrea, Tobias Hess leerde kennen in 1608, liet deze laatste een grootte indruk na op Andrea. Na de dood van Hess in 1614 liet hij de Fama Fraternitatis publiceren die in feite sterk zou zijn geïnspireerd door Tobias Hess.

De kring van Tübingen onderhield goede relaties met Strasbourg. De landgraaf Hesse-Cassel onderhield ook met deze kring nauwe banden. Hesse-Cassel kende vele alchimisten en aanhangers van Paracelsus. Dit laatste zou wel eens een verklaring kunnen zijn van het vermelden van Paracelsus in de Fama. In de onmiddellijke omgeving van Hesse-Kassel vinden we Michael Maïer die vanaf 1612 de privé-arts was van de landgraaf. Maïer zou een broederschap hebben opgericht in 1615 waar het Rozekruis als symbool werd gebruikt. De leden ervan waren de heersende vorsten uit die tijd.

In 1617 richtten Adami, Wense en Hess het ‘Fruchtbringende Gesellschaft’ op samen met de prins van Anhalt. Deze broederschap werd opgericht naar een Florentijns model van een gilde. Nog voor deze Orde werd in 1577 ‘Die Indissolubilisten’ opgericht die relaties had met vorige genoemde Orde. In Stuttgart bevindt zich een manuscript uit 1580 dat gewag maakt van een Orde onder de naam ‘Gold- und Rozenkreuz’ ( Gouden Rozekruisers ). Het is niet uitgesloten dat dit manuscript afkomstig is van de Indissolubilisten.

Het oudste document tot nu toe bekend komt uit het ‘Theatrum Chemicum’ en dateert van de zestiende eeuw. ‘Compendium totius philosophiae et alchymiae Fraternitatis Roseae Crucis, ex mandato Serenissimi Comitis de Falkenstein, Imperatoris nostri, anno Domini 1574’. (2)

Robert Fludd verwijst naar deze Orde die volgens hem in twee groepen waren verdeeld enerzijds de ‘Aureae Crucis Fratres’ en anderzijds de ‘Rosae Crucis Fratres’. De eerste waren de ‘filosofen’ de andere de meer praktisch gerichten, zeg maar de 'operatieven'.

In 1630 duikt Petrus Mormius op uit Spanje die beweerde een oude Rozekruiser te hebben ontmoet. Die had beweerd lid te zijn van een Orde met de naam ‘Orde van het Gouden Rozekruis’. Mormius nestelde zich in de Nederlanden en publiceerde in 1630 ‘Arcana totius naturae secretissima, nec hactenus unquam detecta, a Collegio Rosanio in lucem produnter’ ( De nooit eerder gepubliceerde verborgen geheimen van de ganse natuur in het licht gesteld door het College van de Rozekruisers ).

In 1654 ontstaat er een alchimistisch genootschap te Nuremberg die bekend was tot 1700. Leibniz was er lid van. Deze laatste had een grote belangstelling voor de Rozekruisers.

In 1680 ontstaat er bij de protestanten een geschrift waar de Jezuïeten ervan beschuldigd worden het Rozekruis te gebruiken als propagandamiddel.

In 1737 verschijnt van de hand van Ludwig Conrad Orvius het werk ‘Occulta Philosophia’. Het beschrijft de werking van een geheim genootschap die het geheim van de Steen der Wijzen kende ( Lapis Philosophorum ). Ze vergaderden in de ruimten van de paleizen te Den haag, Amsterdam, Nuremberg, Hamburg, Dantzig ( vandaag Gdansk ), Mantua en Venetië.

De ideeën van de Rozekruisers bleek vrij snel een voedingsbodem te vinden in Groot-Brittannië. Dankzij de geschriften van Michael Maier en Robert Fludd vinden we een duidelijke inmenging van de Rozekruizers in de Vrijmetselarij.

In 1804 verscheen een merkwaardig boek van de hand van Johann Gottfried Buhle die op een duidelijke wijze uiteenzet dat het jaar 1459, dat we terug vinden in ‘Die Chymische Hochzeit Christiani Rosenkreuz Anno 1459’, van Johann Valentin Andrea, het jaar is waar er een bijeenkomst plaats had te Ratisbon ( Regensburg, Duitsland ) van meester-architekten uit Duitsland, Oostenrijk en Hongarije. In 1497 vroegen zij aan keizer Maximiliaan I erkenning als een broederschap. Buhle zag hierin al een versmelting van de bouwgilden, die wij in Frankrijk kennen als ‘les compagnonnages’ en de speculatieve elementen van een zekere esoterische filosofie, die weliswaar nog niets met de Rozekruisers te maken had, maar wel de alchimistische concepten uit de toenmalige esoterische broederschappen uit Italië, de Academia, wilde integreren.

Thomas de Quincey onderschreef deze visie in 1824 in de ‘London Magazine’. Ook hij ziet een versmelting van Rozekruiserssymbolen in de Vrijmetselarij die haar basis terug vond in de gilden. Volgens deze laatste zou de definitieve overname van de symbolen van de Rozekruisers in Groot-Brittannië zijn gebeurd in de toenmalige gilden ergens tussen de jaren 1633 en 1646 nog voor de definitieve oprichting van de eerste Grootloge. In het hoofdstuk van de Vrijmetselarij zullen we nog ontdekken dat de oudste bronnen van de constitutie van deze broederschap zich situeren vanaf het jaar 1390 ( de Gotische Constitutie ) en de jaren 1410 ( de Cooke-constitutie ), 1607 ( de Nigo Jones-constitutie ) en 1610 ( de Wood-constitutie ). De definitieve constitutie van Anderson verscheen in 1723. Ook de historicus Frances A.Yates bevestigd deze stelling. In deze periode ontstaat het gedicht van Henry Adamson. Dit gedicht staat aan het begin van het hoofdstuk van de Vrijmetselarij en is ondertussen nauwkeurig gedateerd in het jaar 1638.

Een andere figuur die een zeer belangrijke rol speelt tussen het continent en Engeland is Jan Amos Comenius ( 28/3/1592 - 15/11/1670 ). Comenius was een groot bewonderaar van Andrea en correspondeerde met hem vanuit Engeland vanaf 1628. Vele brieven zijn nog bewaard gebleven. In zijn boek ‘Das Labyrinth der Welt’ (1631) schrijft hij een hoofdstuk over de Rozekruisers waar hij Andrea geregeld citeert. In 1641 verschijnt van Comenius de ‘Via Lucis’. Het is een hervormingsgezind geschrift waar duidelijk de idealen van een internationalisme voorop gesteld worden die we eveneens terug vinden bij Francis Bacon. De ideeën waren niet mis en ver hun tijd vooruit. Comenius wilde een maatschappij waar Christenen, Moslims en Joden gezamenlijk leerden samen leven. Dit was niet meer gehoord sedert de opheffing van de Orde van de Tempel. Ook de Tempeliers hadden multinationale ideeën en waren voorstander van een multiculturele samenleving. Dat deze ideeën werden overgenomen en voedsel gaven aan de Rozekruisers en de Vrijmetselaren behoeft ons dan ook niet te verwonderen. Met Comenius werd een definitieve proclamatie verkondigt van een internationaal humanisme dat sedertdien de hele Westeuropese cultuur sterk heeft beïnvloed.

Na het verschijnen van deze geschriften werd er druk gespeculeerd wie er tot de Orde zou behoren. Tot vandaag gaan de speculaties nog rustig verder. Een van de eersten die tot de Orde zou zijn toegetreden was John Dee.

John Dee ( 13/7/1527 - ?/12/1608 ) was een Brits wiskundige en astroloog. Hij behoort tot diegenen die veel hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van de wetenschap in de 16° eeuw. Hij was een specialist inzake navigatie en cartografie. John Dee stippelde de zeevaartroutes uit die op zoek waren naar nieuwe continenten. Het was hij die het plan ontwierp in 1583 voor een mogelijke kolonisatie van ‘Nova Atlantis’ wat toen de naam was voor Amerika. Zijn kennis over astrologie en alchemie werden alom geprezen en niet in het minst aan het hof.

In 1546 werd Dee medestichter van het Trinity College te Cambridge. Hij studeerde te Leuven, samen met Frisius en Mercator, en te Parijs tijdens de jaren 1547-1550. Te Parijs bestudeerde hij de magisch-wiskundige ideeën van Ficinus.

Vanaf 1551 is hij terug in Groot-Brittannië en was vriend aan huis bij Edward VI. Hij was zeer geliefd bij Elizabeth I ( 1558 - 1603 ) die hem geregeld raadpleegde. Elizabet I was aanhanger van de Anglicaanse Kerk net zoals John Dee. Dit maakte haar vijandig met haar halfzuster Mary Tudor ( 1516 - 1558 ), beter bekend als ‘Bloody Mary’, die een fervent katholiek was.

Tijdens de jaren 1583-89 was hij in Polen en Tsjechoslowakije samen met de astroloog en alchemist Edward Kelley ( 1/8/1555 - 1594 ). Na 1589 kwam hij terug naar Groot-Brittannië tot zijn overlijden in 1608 te Mortlake.

John Dee was een handelaar in Londen. Dat Dee nooit door de Kerk werd veroordeelt mag wel een wonder heten. Vermoedelijk heeft hij dit te danken aan zijn vertrouwenspost aan het hof. Dee schreef talrijke boeken waaronder : de ‘Monas Hiëroglyphica’ ( 1564 ) opgedragen aan Maximiliaan II, gedrukt  te Antwerpen in 1564 bij Plantjn(3), ‘Propaedeumata aphoristica’ ( 1558 ) een werk over astrologie en ‘Parallacticae commentationis praxosque’ ( 1573 ).

Het was John Dee die een boek schreef over Meetkunde waarin voor het eerst Arabische cijfers voorkwamen. Dee had in Engeland de grootste bibliotheek. De universiteiten beschikten niet over de verzameling en boeken die hij bezat.

Volgens sommige bronnen zou John Dee op 17/7/1586 een bijeenkomst hebben bijgewoond van de ‘Confederatio Militae Evangelicae’ te Luneberg. Het boek ‘Naometria’ uit 1604 zou de werkelijke inspiratiebron zijn geweest voor de latere Fama Fraternitatis en Confessio Fraternitatis.

In Brussel bestaat er nog steeds een loge met de naam ‘Initiatic System Milites Templi’ een Orde die haar oorsprong denkt terug te vinden in de Orde van Simon Studion. Gary Lee Stewart, de opvolgende Imperator van Ralph Maxwell Lewis, die met deze Orde connecties had in 1971, heeft deze Orde als voorbeeld gebruikt voor zijn OMCE ‘Order Militia Crucifera Evangelica’. Deze Orde geloofd afkomstig te zijn van een opvolging van een Tempeliersorde via Geoffrey de Saint-Adhemar die eerst in Oost-Europa en nadien in Keulen bestond.

Het is niet uitgesloten dat John Dee, bij zijn terugkeer in 1589, hiermee de Orde of op z’n minst de ideeën van de Orde importeerde in Groot-Brittannië.

Andere meer wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat John Dee nooit met een woord gerept heeft over de Rozekruisers. Er bestaat in de verzameling manuscripten onder de naam ‘Theatrum Chemicum Britanicum’, aangemaakt door Elias Ashmole, een document dat wordt toegewezen aan John Dee over de Rozekruisers. Dit manuscript (4) draagt de titel ‘Treatise of the Rosie Crucian Secrets’. Uit onderzoek blijkt nu dat dit document afwijkt van het handschrift van John Dee dat hierdoor met zekerheid kan worden gesteld dat het nooit door John Dee werd geschreven. Het document werd getranscribeerd door Peter Smart in de 18° eeuw en ging verkeerdelijk door voor het handschrift van John Dee. Onderzoek heeft aangetoond dat het geschreven werd door de oudste zoon van John Dee, Arthur Dee, die in Noorwegen leefde (5).

Volgens ‘The New Grove’ Dictionary of Music and Musicians ( deel 11 ) zijn Robert Fludd en Michaël Maier onbetwistbaar lid van deze Orde.

 

Michael Maïer ( 1568 - 1622 ) geboren te Magdeburg was fysikus, alchemist, schrijver en componist. Hij studeerde geneeskunde in Basel en filosofie te Rostock. Vanaf 1602 werd hij als fysicus opgenomen aan het hof van Rudolf II ( 18/7/1552 - 20/1/1612 ). In 1611 bezocht hij Amsterdam. Hij gaat naar Groot-Brittannië waar hij Robert Fludd ontmoet. In 1616 keerde hij terug naar Praag. Hij was nog een tijd woonachtig te Kassel. Vanaf 1620 nestelt hij zich te Magdeburg waar hij geneeskunde beoefent. In totaal schreef Maïer twintig werken over alchemie en hermetische filosofie : ‘Arcana Arcanissima’ (1612) geschreven in zes boekdelen die de Egyptische en Griekse mythologie beschrijft in een alchemistische context, ‘De circulo physico quadrato’ (1616), ‘Lusus serius’ (1616) opgedragen aan Dr. Francis Anthony, ‘Jocus severus’ (1617), ‘Symbola Aureae Mensae’ (1617), ‘Verum inventum’ (1619), ‘Septimana philosophia’ (1620) en ‘Cantilena intellectualis’ (1622) zijn de bekendste werken van hem.

Maïer was geïnteresseerd in muziek en zocht verbanden tussen de planeten en de muziek in navolging van Pythagoras. Hij zocht de essentie van het esoterisme in de Griekse mythen zoals de mythen rond Apollo, Hermione en Atalanta.

Zijn werk ‘Atalanta Fugiens’ uit 1617 is wel zijn bekendst werk. Het omvat vijftig tweestemmige canons op slechts een enkele cantus firmus. Elk van de stemmen is een voorstelling van een alchemistisch proces.

Maïer publiceerde een aantal boeken die hij aan de broeders van het Rozekruis opdroeg. Het zijn de boeken ‘Silentium Post Clamores, seu Tractatus Apologeticus quo causae Revelationum Fratrum Roseae Crucis et silentii eorum demonstratur’ (1617), ‘Examen Focorum Pseudo-Chymicorum Detectorum’ (1617) en ‘Themis Aurea, hoc est, de Legibus Fraternitatis R:.C:.’ uit 1618. In ‘Themis Aurea’ legt Maïer uit wat Rozekruisers zijn en hoe hun visie is. Door het succes verscheen nog hetzelfde jaar een tweede editie en een Duitse vertaling. De eerste Engelse editie verscheen in 1656 en was afkomstig van Ashmole. Het was Elias Ashmole ( 23/5/1617 - 18/5/1692 ) die later rituelen schreef voor de Vrijmetselaij. Ashmole had een belangrijke functie in de ‘Royal Society’.

De ‘Royal Society of London for Improving Natural Knowledge’, om de volledige naam te noemen, werd opgericht in 1660 en was de opvolger van het 'onzichtbare college' gesticht door Elias Ashmole in 1645. Aanvankelijk was ze samengesteld uit leden die grote bijdragen hadden geleverd inzake filosofie en natuurwetenschappen. Sinds 1847 is de Royal Society beperkt tot 15 leden uit Groot-Brittannië en 50 leden uit het buitenland. Deze groep wordt aangevuld met een aantal ‘Fellow’s’.Vandaag speelt deze vereniging een belangrijke raadgevende functie inzake beslissingen van de overheid. Gerard Kelly, schoonbroer van Aleister Crowley, was lid van de Royal Society. Kelly was lid van de ‘Hermetic Order of the Golden Dawn’ opgericht in 1888.

Een van de oprichters van de Royal Society was Sir Christopher Wren de architect van Sint Paul Cathedral. De twee andere oprichters waren Robert Boyle en Robert Moray.(6)

Naast wetenschap en filosofie had Maïer bovendien schrijverstalenten. In zijn ‘Cantilenae Intellectualis de Phoenice redivivo’ schrijft Maïer poëzie met sterk esoterische inslag. Een fragment uit deze tekst spreekt voor zichzelf :

"Thèbes, ville autrefois si celebre chez les nations à cause de ses cent portes, fut à juste titre, consacrée au Soleil. Là, des Prêtres en grand nombre furent ordonnés pour desservir l’Autel, sur lequel résidait la Divinité même de l’Astre qui donne le jour à l’Univers. Le fameux Temple de Delphes, quoique tout brillant de l’or dont l’enrichirent les présens des Rois, ne mérita jamais de lui être comparé.

C’est là que d’un vol rapide, après dix siecles de vie écoulés, se rend le Phénix pour y trouver la mort, content de finir ses jours, dans l’assûrance certaine qu’il a de rajeunir. C’est là le bûcher seul digne de servir de sépulture à ce merveilleux Oiseau. Ni les superbes Mausolées que la piété des vivans éleva aux cendres des morts, ni les plus hautes pyramides, ni les plus riches tombeaux des Rois que l’Univers ait jamais vantés, ne sont pas comparables à celui-ci.

Dans ces augustes funérailles on ne voit point paroître d’Urne funebre, comme dans celles des Atrides. Car à peine le Phénix prêt à devenir la proie des flammes, pour recommencer une autre vie, s’est-il rendu à Thèbes sur l’Autel du Soleil, que se dépouillant de lui-même, il périt dans le feu. Dans cet état est-il la victime de la mort ? Non : c’est un nouveau Phénix qu’on voit renaître ; en sorte que par un prodige inoui cet Oiseau est à lui-même son propre tombeau."

 

Elias Ashmole studeerde rechten in Londen. Te Oxford studeerde hij fysica, wiskunde, Hebreeuws en astronomie. In 1642 publiceerde hij het ‘Theatrum Chymicum Britannicus’, een verzameling alchemistische geschriften.

Samen met John Moor, John Booker en William Lilly stichtte hij een vereniging van antiquairs. Het waren historici op zoek naar de bronnen van de Rozekruisers. Alle vier hadden ze met de Rozekruisers te maken in navolging van Michael Maïer en Robert Fludd.

Hun groep werd zo bekend dat er gelijkaardige verenigingen werden opgericht op andere plaatsen in Europa.

Op 16/10/1646 verklaart Ashmole te zijn ingewijd in de loge van Warrington (9). Volgens een aantal historici is het niet onmogelijk dat Ashmole de aanzet was tot de ‘speculatieve’ Vrijmetselarij. Tot de eerste helft van de zeventiende eeuw was de Vrijmetselarij ‘operatief’ en bijgevolg enkel toegankelijk voor bouwmeesters en bouwgezellen. Laten we er wel duidelijk in zijn dat de Orde zoals wij die vandaag kennen duidelijk verschilt met de Orde uit de 17° eeuw. De vereniging noemde zich ‘free-masons’.

Op de universiteit te Oxford bestaat er een museum opgedragen aan Ashmole welke vandaag nog bestaat. Het was het eerste museum dat toegankelijk was voor het publiek in Groot-Brittannië.

Ashmole had een belangrijke invloed op de S.R.I.A. ‘Societas Rosicruciana in Anglia’ opgericht in 1867. John Dee en Elias Ashmole waren de eerste bronnen die door de leden van de S.R.I.A. werden onderzocht. De Orde bestaat vandaag nog altijd en staat onder de leiding van Maria Babwahsingh.

 

Robert Fludd ( 1574 - 1637 ) geboren te Bearsted, Kent, was archivaris te Oxford. Op 20/9/1609 werd hij opgenomen in de Royal College of Physicians. Hij werd er nadien gewijgerd omwille van zijn hardnekkige vasthoudendheid aan de ideeën van Paracelsus. Hij leefde een tijd in Fenchuch Street te Londen en stierf ongehuwd op 8/9/1637 in zijn woonhuis in de Coleman Street. Hij ligt begraven in de Bearsted Church waar een gedenkteken staat dat door hemzelf werd ontworpen. Hij studeerde te Oxford geneeskunde, scheikunde en was erg geïnteresseerd in occulte wetenschappen. Dit laatste leerde hij vooral op zijn reizen naar Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië tijdens de jaren 1598 - 1604. Fludd was eerder een voorstaander van het Hermetisme.

De vergelijking tussen beiden valt eenvoudig te verklaren dat zij met de interesse die zij voor esoterie hadden ook gemeenschappelijk interesse kenden voor muziek. Fludd was net als Maïer geneesheer en beiden hadden een zwak voor Paracelsus.

Van Fludd is geweten dat hij in zijn ‘Apologia Compendiaria Fraternitatem de Rosea Cruce’ uit 1616 openlijk de Rozekruisers verdedigde. Zijn boeken na 1616 waaronder ‘Tractatus apologeticus, integritatem Societatis de Rosea Cruce defendes ’ en ‘Summum Bonum’ uit 1629 zijn opgedragen aan de Rozekruisers. Hij schreef nog talrijke andere boeken over occulte onderwerpen. Een van zijn laatste boeken is ‘Philosophia moysaica’ uit 1638. Zowel de werken van Fludd als Maïer bevatten talrijke interpretaties omtrent Alchemie, Kabalah, getallenmystiek, muziek en Astrologie.

 

Over René Descartes ( 1596 - 1650 ) wordt gezegd dat hij tot de Orde zou zijn toegetreden. Of dit zo is, is niet bewijsbaar. Zelf zegt hij in zijn ‘Etude sur le bon sens’ :

"Si les Rose-Croix étaient des imposteurs, il n’est pas juste de les laisser jouir d’une réputation mal acquise aux dépens de la bonne foi des peuples ; s’il appartoient quelque chose de nouveau dans le monde, qui valût la pleine d’être su, il auroit été malhonnête à luy,de vouloir mépriser toutes les sciences, parmi lesquelles il s’en pourrait trouver une, dont il aurait ignoré les fondements."

 

Descartes kwam in Duitsland in contact met de Orde bij bemiddeling van de wiskundige Johannes Faulhaber ( 1580 - 1635 ). In ‘Discours de la méthode’ uit 1637 schrijft hij :

"Wat tenslotte de occulte wetenschappen betreft, daarvan meende ik reeds voldoende te weten, om te oordelen wat ze waard zijn, zodat noch een alchemist met zijn beloften, noch een astroloog met zijn voorspellingen, noch de bedrieglijke kunsten van een magiër, noch de listigheden of de grootspraak van hen die beweren meer te weten dan in werkelijkheid het geval is, mij nog om de tuin konden leiden." (8)

Van Faulhaber kan op z'n minst worden veronderstelt dat hij tot de Orde behoorde.

 

Francis Bacon ( 22/1/1561 - 9/4/1626 ) was de zoon van Nicholas Bacon grootzegelbewaarder onder koningin Elizabeth I. Hij studeerde te Cambridge verbleef drie jaar te Parijs ( 1576-1579 ) als lid van de ambassade. Te Parijs kwam hij in contact met het humanisme.

In 1584 werd hij lid van het parlement. Elizabeth nam hem zelfs op in de regeringsraad. Net zoals zijn vader werd Francis grootzegelbewaarder vanaf 1617. In 1618 werd hij Lord Chancellor en tevens baron van Verulam.

Naast zijn politieke carrière is Francis Bacon beter bekend voor zijn wetenschappelijk werk. Hij was in zijn tijd een van de grote vernieuwers van het wetenschappelijk denken. Hij noemde deze vernieuwing de ‘Instauratio Magna’. Hij was ook de eerste die vurig verdedigde dat wetenschappelijke samenwerking op internationaal vlak nodig was.

Het meest bekende werk van hem is ‘Novum Organum’ gevolgd door ‘Nova Atlantis’ welke hij nooit voltooide.

Bacon wordt aanzien als de grootste filosoof sinds William Ockham ( Willem van Ockham )( 1280 - 1347 ) en John Wycliffe ( - 1348 ).

In de zestiende eeuw zien we in Engeland meer en meer het Platonisme zijn intrede doen. Figuren zoals John Colet, William Grocyn, Thomas More en Richard Hooker worden samen met Bacon te voortrekkers van het humanisme.

Naast deze gedachtenstroom werd Bacon sterk beïnvloed door het esoterisme en occultisme uit zijn tijd. Fludd, een tijdgenoot van hem, en verdediger van Paracelsus, wordt ook een deelgenoot van Bacon. Ook de natuur-filosofen zoals Nicolas de Cusa, Bernardino Telesio, Francesco Patrizzi, Tommaso Campanella en Giordano Bruno worden de geestesgenoten van Francis Bacon.

Dat Francis Bacon mogelijk de Fama en de Confessio zou hebben geschreven is een mogelijke hypothese. Zelfs indien dit niet het geval was dan kwam de hele opzet hem goed uit. Sommige Ordes zoals AMORC verdedigen deze stelling. Manley Palmer Hall verdedigt in een studie uit 1941 eveneens deze hypothese. Ze is te vinden in het feit dat Francis Bacon de grote verdienste had ‘internationaal’ te denken. Bacon streefde naar een totale vernieuwing de ‘Instauratio Magna’ van de wetenschap over de grenzen heen. Hij was de grote ontdekker van de inductieve denkmethode in de wetenschap. Om die reden was Bacon zeker geen aanhanger van de leer van Aristoteles. In de ‘Instauratio Magna’ stelde Bacon voor een internationale organisatie te vormen met als doel een vernieuwde aanpak van het wetenschappelijk onderzoek. In zijn ‘Novum Organum’ verwerpt hij duidelijk Aristoteles als de enige denkmethode. In zijn ‘Nova Atlantis’ stelt Bacon een maatschappij voor welke niet wordt geleid door politici maar door geleerden. Deze opvattingen kenden we eigenlijk reeds van Tomaso Campanella.

Bacon’s inductieve methode was de aanzet tot het empirisme en werd later gevolgd door Locke, Berkeley en Hume. In deze context is het niet onwaarschijnlijk dat Bacon al het mogelijke zal hebben gedaan om zijn idealen te verwezenlijken. Zijn ideeën werden na zijn dood verwezenlijkt in de Royal Society. Of de Rozekruisers als mogelijke dragers van deze ideeën hebben moeten fungeren is niet duidelijk. Ook zij dachten net zoals Bacon. Het is niet uitgesloten dat Bacon deze Orde ‘leende’ tot het uitdragen van zijn ideeën. Of hij hiermee de schrijver is van de Fama en de Confessio valt sterk te betwijfelen.

 

Benedictus de Spinoza ( 24/11/1632 - 21/02/1677 ) was van Portugees-joodse afkomst. Hij latiniseerde zijn oorspronkelijke voornaam Baruch tot Benedictus. Van Spinoza is duidelijk geweten dat hij er vrijzinnige ideeën op nahield welke hem tenslotte de nodige moeilijkheden gaf met de joodse gemeenschap. Hij had veel vrienden die christenen en vrijdenkers waren. Zo was een van zijn geestesgenoten Franciscus van den Enden. Van den Enden was een gewezen jezuïet en een leraar van Spinoza. Spinoza had tevens vrij veel contacten met Johan de Witt die een kring van vrijdenkers rond zich had. Het belangrijkste werk van Spinoza is de ‘Ethica’. Spinoza is zeker een van de belangrijkste filosofen uit de zeventiende eeuw.

Dat Spinoza contacten zou hebben gehad met Rozekruisers is niet uit te sluiten. Nochtans is er nergens een spoor, noch in zijn geschriften, noch in de geschiedenis terug te vinden. Er is al heel wat te doen geweest omtrent het gebruik van de roos in zijn zegelring. Zijn initialen B d S en het motto ‘caute’ wat ‘behoedzaam’ betekent hebben al heel wat inkt doen vloeien. De meeste onderzoekers zijn echter de mening toegedaan dat het gebruik van de roos in het lakzegel een verwijzing is naar zijn naam. Spinosus betekent ‘doornig’. Een gezaghebbend artikel van Filippo Mignini ‘Il sigillo di Spinoza’ verschenen in 1981 ( nr.2 bladz. 351-389 ) verdedigt deze stelling. Ook deze onderzoeker rept met geen woord over de Rozekruisersbeweging. Spinoza is al door velerlei groeperingen en stromingen tot een van hen gerekend zonder dat dit echter ooit kon worden bewezen. Dat hij bijgevolg lid zou zijn geweest van de Rozekruisers kunnen we dan ook best als niet bewezen beschouwen.

Een merkwaardig verhaal speelt zich af in het jaar 1777. Een Rozekruisersloge ( Drei Globus Lodge ) te Berlijn creëerde de eerste Rozekruisersritualen. De stichter van de Orde zou een zekere Ormus zijn een priester uit Alexandrië. De oorspronkelijke Orde was samengesteld uit zeven Magi die de kennis bezaten van Mozes, Salomon en Hermes Trismegistus. Na de stopzetting van de kruisvaarten in 1118 verspreidde de broeders zich over gans Europa. Een aantal gingen naar Schotland waar ze een loge oprichtte in 1196. Deze loge zou de hogere graden instellen van de Vrijmetselarij. Er ontstonden op het einde van de achttiende eeuw allerlei geschriften die beweerden dat deze Orde de enige waren die een authentieke afstamming kende. Koning Frederik II was er lid van. De Orde had haar aftakkingen in Hongarije, Polen en Rusland. De Orde kende negen graden en was gebaseerd op de Alchemie. De Orde was zeer geheim en vele leden kenden mekaar niet eens. Volgens onderzoekingen had deze Orde 26 loges in het jaar 1779.

Een andere figuur die niet onbelangrijk is Karl von Hessen-Kassel  ( 1774 - 1836 ). Hij was afgevaardigd Groot-Meester van ‘Die Strikte Observance’. Hij was tevens Grootmeester van de ‘Aziatische Broederschap van de Zeven Steden in Azië’.

In deze twee laatste paragrafen liggen de grondbeginselen van de ‘Ordo Rosae Aureae’ beter bekend onder de Duitse naam ‘Gölden und Rosenkreutz’ welke we in de achttiende eeuw in Duitsland aantreffen.

Het verhaal begint eigenlijk reeds in 1630 wanneer Petrus Mormius het boek ‘Arcana totius Naturae Secretissima a collegio Rosiano in lucem produntur’ publiceert te Leyden. In dit boek vermeld Mormius een zekere Frederick Roos die in 1622 een Orde onder de naam ‘Ordo Rosae Aureae’ had opgericht in den Haag. Er waren reeds voor het jaar 1625 Rozekruisersaktiviteiten in Nederland met name te Amsterdam en Haarlem. (7)

Er bestaat een document getekend op 10 mei 1625 door vier leden van een Leydense faculteit dat zegt dat er Rozekruisers vanuit Frankrijk in de Nederlandse gewesten waren. Een van de belangrijkste Nederlandse leden was Johannes Torentius ( 1589 - 1644 ) veroordeelt in 1628 voor ketterij.

In 1621 verschijnt ‘Aureum Seculum Redivivum’ welke geschreven is door een broeder van deze orde. Het werd geschreven door Count Hadrianus à Mynsicht beter bekend onder de pseudoniem Henricus Madathanus. Het boek kende een herdruk in 1625.

Sigmund ( Samuel ) Richter beter bekend met de pseudoniem ( Sincerus Renatus) publiceerde in 1710 te Breslau ‘Die Wahrhaffte und Vollkommene Bereitung des Philosophischen Steins der Brüderschaft aus dem Orden des Golden und Rosen Kreutzes’. In dit boek werd eveneens gesproken over de ‘Gölden und Rosenkreutz’. Het is een Hermetisch geschrift op uitzondering van de laatste bladzijden die de werking van de Orde in 52 regels beschrijft.  De Orde stond onder het toezicht van een ‘Imperator’ wat eigenlijk ‘Keizer’ betekent. Volgens Richter had de Orde op dat ogenblik een zestigtal leden. De Orde had tot doel de alchemie en de Hermetische filosofie te bestuderen.

In 1747 verschijnt een boek dat gewag maakt van dezelfde Orde van de hand van Hermann Fictuld schrijver van verscheidene theosofische en alchemistische werken. In 1749 verschijnt van hem ‘Aureum Vellus’ waar de mythe van het ‘Gulden Vlies’ centraal staat. Voor hem staat het Gulden Vlies als symbool voor het Alchemistisch en Hermetisch denken van het Christendom. De ‘Gölden Rozenkreutz’ ‘Gouden Rozenkruisers’ zijn volgens Fictuld de opvolgers van de Orde van het Gulden Vlies opgericht te Brugge in 1429 door Philips II, bijgenaamd ‘de Goede’, hertog van Bourgondië.

De Orde van het Gulden Vlies was een Orde min of meer opgericht als gelijkaardig tegengewicht met de Orde van de Kousenband die in Groot-Brittannië bestond sinds 1348 onder de volledige naam ‘The most Noble Order of the Garter’ opgericht door Eduard III. De Orde van het Gulden Vlies werd opgericht met als doel ‘de bevordering van het christelijk geloof’. Bij de stichtingsvergadering werden er 31 ridders benoemd. Zo bevat het Haagse Statuten boek portretten van alle ridders die lid waren van de Orde van het Gulden Vlies ‘Aureum Vellus’. Dit boek is een getrouwe verslaggeving tot het jaar 1468 en bevind zich in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. In 1467 volgde Karel de Stoute zijn vader Philips de Goede op. In 1516 waren er 50 ridders opgenomen in de Orde. De Orde werd geleid door vier verantwoordelijken : de kanselier, de schatbewaarder, de griffier en de wapenkoning die eerder de functie had van ceremoniemeester. De Orde kwam op ongeregelde tijdstippen bij mekaar en men weet met zekerheid dat vooral politieke onderwerpen werden besproken. De Ridders getooid in diep rode kledij kregen allen bij hun benoeming een gouden halsketting met een Ram als symbool. De Ram verwees naar de legende van de Argonauten en verwees naar de Griekse afstamming van onze cultuur. In 1713 werd de Orde opgesplitst in twee afdelingen een Spaanse en een Oostenrijkse tak.

Sommige historici hebben verwantschappen willen aantonen tussen deze Orde en de Orde van de Tempel. Op geen enkele wijze zijn er verwantschappen aan te tonen tussen deze Ordes. De Orde van het Gulden Vlies was voorbehouden, zeg maar aan de ‘intellectuelen’, terwijl de Orde van de Tempel een gemilitariseerde Orde was van monniken en individuele avonturiers opgericht om ‘manu militari’ het christendom te vrijwaren van ‘ketterse’ invloeden.

Of er binnen de Orde van het Gulden Vlies bepaalde hermetische gedachten bestonden is gezien haar symbolische functie niet uitgesloten. Vanuit een historisch oogpunt kan echter niets worden bewezen.

In 1757 is er sprake van een Rozekruisersloge in Frankfurt am Mein. Volgens sommige historici, zoals Antoine Faivre, is dit een gereorganiseerde Loge naar model van Hermann Fictuld. Volgens hun eigen regels moest de Orde zich om de tien jaar reorganiseren. In 1757 was de Orde in een aantal steden in Duitsland, Hongarije, Bohemen, Polen en Rusland aktief. Zij hadden vooral banden met ‘Die Strikte Observance’ van Karl von Hund en de ‘Illuminés d’Avignon’ van Dom Pernety. Deze Orde zou zelfs op vijandige voet hebben geleefd met de ‘Ordo Illuminati’ van Adam Weishaupt. Dit laatste is niet uitgesloten omdat de ‘Ordo Illuminati’ zich heel antiklerikaal gedroeg.

De Orde kende een groot succes omdat ze als typebeeld stond voor een Duitse Orde. In 1779 had de Orde 26 Loges en ongeveer tweeduizend leden naar de gegevens van de historicus Paul Ranc.

In 1777 werd de Orde hervormt en laat zelfs het verhaal van de Fama Fraternitatis voor wat het is, doet het af als onbelangrijk, en beroept zich op een Egyptisch-Christelijke traditie. De hervormingen van 1777 zijn ons het best bekend. Frater Amertis ( August Reichel ), later nog lid van de F.U.D.O.S.I., heeft er een uitvoerig artikel over geschreven in 1935 in het tijdschrift ‘La Rose-Croix’. Arthur Edward Waite geeft in ‘The Brotherhood of the Rosy Cross’ ( 1924 ) een uitvoerige geschiedenis van deze periode.

Een van de redenen van de hervormingen in 1777 was dat sinds 1776 twee verantwoordelijken, Johann Rudolf von Bischoffswerder ( 13/11/1741 - 1803 ) en Johann Christoph Wöllner ( 1732 - 11/9/1800 ), van de Loges te Berlijn, zich de inwijdingsritualen van de Rozekruisers hadden toegeëigend in de plaats van de gebruikelijke riten van ‘Die Strikte Observance’. Vooral in de jaren 1776, 1777 en 1778 was er grote beweging in de Rozekruisersorde in Duitsland. Graaf de Saint-Germain was in oktober 1776 te Leipzig. Hij ontmoette er Bischofswerder in april 1777. Dom Pernety, stichter van de ‘Illuminés d’Avignon’, was op dat ogenblik bibliothecaris aan de Koninklijke bibliotheek te Berlijn onder de bescherming van Frederik II. Cagliostro was eveneens van de partij en was in de buurt op weg naar Rusland en was ‘toevallig’ te Leipzig in 1778 waar hij in een Vrijmetselaarsloge werd ontvangen met veel eerbetoon.

De hervormingen van 1777 leidde tot een gradensysteem dat tot vandaag nog steeds wordt gebruikt. Er werden negen graden ingesteld : Zelator, Theoreticus, Practicus, Philosophus, Adeptus minor, Adeptus major, Adeptus exemptus, Magister en Magus. Deze graden zullen in de geschiedenis worden overgenomen door de ‘Societas Rosicruciana in Anglia’, de ‘Hermetic Orther of the Golden Dawn’, de ‘Rose-Croix Universitaire’ van Emile Dantinne en tenslotte door de ‘Antiquus Arcanae Ordinis Rosae Rubae Aurea Crucis’ ( Amorc ). Deze riten waren in oorsprong maçonniek van aard.

De Orde kende een grote bloei onder Frederik II, koning van Pruisen van 1740 tot 1786. Hij was ondermeer de beschermheer van Dom Pernety, Voltaire, en talrijke individuele alchemisten, Rozenkruisers en Vrijmetselaars waarvan er sommigen op de vlucht waren voor de nietsontziende Inquisitie. Zijn opvolger Frederik-Willem II, koning tot 1797, was eveneens een aanhanger van het Hermetisme. Zijn mystiek inwijdingsnaam bij de Orde was ‘Ormesus Magnus’. Wöllner en Bischoffswerder werden ministers in zijn regering.

In 1787 werd de ‘Gölden Rozenkreuz’ opgeheven. De tak in Duitsland verdween schijnbaar. In Rusland ging de Orde zijn gang en evolueerde verder. In werkelijkheid werd de Orde, of beter gezegd, de leden opgeslokt door een andere Orde die luistert naar de naam van de ‘Fratres Lucis’ opgericht in 1780 door baron Hans Heinrich von Ecker-und-Eckhoffen die uit de Rozekruisersorde was gezet. Deze laatste was sterk bevriend met Thomas von Schönfeld ( 1753 - 1794 ) en de Kabbalist Ephraïm Josef Hirschfeld ( 1755 - 1820 ). Deze Orde ‘Fratres Lucis’ ook bekend onder de naam van de ‘Aziatische Broederschap van de Zeven Steden in Azië’ bevond zich een zekere Justus, een Kapucijnermonnik die Bisschoff heette met zijn echte naam. Deze laatste had lang in Jeruzalem gestudeerd bij de Kabalistische Joden. Deze Orde was eerder gesloten en zelfs ‘geheim’, niet om zijn idealen, maar omdat ze veel Joden herbergde. In deze periode waren de Joden niet bepaald welkom in Duitsland.( We zullen verder in deze studie in het hoofdstuk van het ‘Thule-Gesellschaft’ nog ervaren hoe de extreem-rechtse Neo-Tempeliersordes deze geschiedenis gretig hebben aangegrepen om de Nazi’s aan de macht te helpen ). Overigens wordt het veelal verzwegen in de geschiedenis van de Vrijmetselarij dat in de 18° eeuw geen Joden werden toegelaten in de Duitse Loges. Dit was de sterkte van de ‘Aziatische broederschap van de Zeven Steden in Azië’ die wel Joden toelieten. Zij hebben zelfs speciale Loges voor hen ingericht zoals de Melchisedek-Loges.

Na de troonsbestijging van Frederik-Willem III in 1797 begon het tij te keren voor de Orde. Frederik-Willem III stuurde ze allemaal de laan uit. Bischoffswerder werd als minister ‘met vervroegd pensioen’ naar huis getuurd. Hij was toen 56 jaar oud. Hij installeerde zich in Polen op een domein dat Frederik II hem had geschonken. De Orde verloor haar invloed en kracht en brokkelde uit mekaar. Ze verviel terug in het clandestiene. Ondertussen gaan een aantal Orde-aktiviteiten in Frankrijk rustig hun gang. Martinez de Pasqually en Louis Claude de Saint-Martin ontwikkelen hun ideeën. Ook de Fratres Lucis vervolgen hun weg.


(1) Op een kaart uit de XVI° eeuw van Mercator vonden we de stad Damcar in het tegenwoordige Zuidelijke deel van Arabië. Het zou vandaag de stad Dhamar in Noord-Yemen zijn.

(2) Triangolo de Luz ( Marzo-Abril 1999 )

(3) Zie vorig hoofdstuk ‘De invloeden van het esoterisme tijdens de 16° en 18° eeuw’

(4) Ashmole MS.1446, folio 237v.

(5) John Dee ‘The world of an Elizabethan Magus’, Peter J. French, blz. 14.

(6) Zie aanhangsel G : de voorzitters van de Royal Society van 1662 tot 1995.

(7) Zie C. Van der Bergh - Gravenhaagse Byzonderheeden, 1857

(8) 'Over de methode' - Descartes - Boom Meppel, Amsterdam, 1977

(9)" I was made a Freemason at Warrington in Lancashire with Col. Henry Mainwaring of Karticham in Cheshire. The names of those that were then of the Lodge, Mr. Rick. Penket, Warden, Mr. James Collier, Mr. Rich. Sankey, Henry Littler, John Ellam Rich. Ellam and Hugh Brewer ." ( Ars Quatuor Coronatorum, XXV. p. 240, paper by J. E. S. Tuckett on Dr. Rawlinson and the Masonic Entries in Elias Ashmole's Diary, with facsimile of entry in Diary which is preserved in the Bodleian Library (Ashmole MS. 1136. fol. 19)).