Maçonnieke encyclopedie-R.
De Maconnieke Encyclopedie zoekt
Een ogenblik !
. RESONANTIETHERAPIE
. RETZIUS, ANDERS
. RHINE, JOSEPH BANKS
. RHINE, LOUISA ELLEN
. RICHET, CHARLES ROBERT
. RITTER, ROBERT
. RITTUELE MOORD
. RNG-EXPERIMENT
. ROBERTS, JANE
. ROLLING THUNDER
. ROSENBERG, ALFRED
. ROSWELL-AFFAIRE
. ROZENKRUISERS
. RUNNEN
. RUSSISCHE SAMENZWERING, THEORIE VAN DE
Resonantietherapie
Alternatieve vorm van plantengeneeskunde, gericht op de versterking van de levenskracht van planten en zaden, naar het model van de therapie van George *De la Warr. Bij resonantietherapie worden zaden, planten of zelfs complete bospercelen 'op afstand' voorzien van heilbrengende 'informatie' door middel van een speciaal apparaat, de SE 5 (dat verkocht wordt door het Amerikaanse bedrijf *Chakra Ltd). Het apparaat bewerkt foto's van het zaad, de plant, et cetera en 'verzendt' daarbij in een moeite door die heilzame informatie naar het betreffende zaad, de plant, et cetera. Een en ander zou volstrekt begrijpelijk zijn in het licht van de *morfogenetische velden van Rupert Sheldrake.
Het Institut für Resonanztherapie in het Duitse Weilerswist claimt op deze wijze spectaculaire resultaten te hebben behaald.
De resonantietherapie raakte in ons land in opspraak toen het NRC Handehbiad er op 12 augustus I993 een groot artikel aan wijdde, waarin tevens duidelijk werd dat medewerkers van de vakgroep ecologische landbouw van de universiteit te Wageningen ermee experimenteerden en dat ze een half miljoen gulden overheidssubsidie hadden aangevraagd. Dat verzoek werd uiteindelijk afgewezen.
Retzius, Anders
(1796-1860), Zweeds schedelmeter. Retzius was een aanhanger van de *frenologie en wilde deze toepassen om de raciale geschiedenis van Europa te reconstrueren.
In de loop der jaren hadden de frenologen echter tientallen 'schedelmaten' gedefinieerd, maar Retzius besloot maar één door hem zelf uitgevonden getal te hanteren : de schedelindex. Dit was de verhouding tussen de lengte en breedte van de schedel.
Retzius meende dat een langwerpige schedel duidde op een hogere intelligentie.
Volkeren met een relatief lange schedel (de 'dolichocefalen') identificeerde hij met de legendarische *Ariërs, die in een ver verleden de geestelijk inferieure rondschedeligen ('brachycefalen') zouden hebben verdreven. Rondschedelig, dat waren de Latijnse volkeren rond de Middellandse Zee, en het lag dus voor de hand dat de Fransman Paul *Broca protest aantekende. De brachycefalen, zoals de Fransen, hadden helemaal niet minder hersenen dan de dolichocefalen, hun hersenen waren gewoon nog wat extra uitgedijd in de breedte.
Tegen het eind van de I9de eeuw beleefde Retzius' theorie een wederopleving dankzij het werk van de Duitse journalist Otto *Ammon. Die constateerde dat de intelligente langschedeligen zich beter staande konden houden in het bruisende, uitdagende stadsleven, terwijl de oppervlakkige rondschedeligen eerder traag en democratisch aangelegd waren en zich dus op het platteland ophielden, omdat ze toch niks begrepen van hogere geestelijke uitingen.
Dit schedelverschil tussen stads- en plattelandsbewoners (de 'Wet van Ammon') werd later nog bevestigd door de schedelmetende tandarts C.Röse. Hij mat de hoofden van intellectuelen, zakenlieden en ordinair kantoorpersoneel en kwam tot de conclusie 'hoe intelligenter des te langschedeliger'. Een andere, meer serieuze bevestiging kwam van de Amerikaanse socioloog William Ripley (1867-I94I), en werd opgenomen in zijn The races of Europe (1899). Ripley speculeerde ook over de magische aantrekkingskracht van het stadsleven op slimmeriken, maar hield de mogelijkheid open dat het verschil in schedelvorm een gevolg was van de verschillende omgeving. Weer later zou de Amerikaanse antropoloog Franz *Boas aantonen dat Retzius' schedelindex bij individuen over de jaren heen, en in families van generatie op generatie fors kon veranderen.
Bron; Waal Malefijt, A. de Images of man. New York, 1974.
Rhine, Joseph Banks
(1895-I980), Amerikaans parapsycholoog (*parapsychologie). Rhine was oorspronkelijk plantkundige, maar verdiepte zich vanaf I927, aan de Duke University in North Carolina (en samen met zijn vrouw Louisa E. *Rhine) in de parapsychologie. Tot zijn eerste onderzoeksobjecten behoorden het paranormale paard *Lady Wonder en het *medium Eileen *Garrett. Van groter belang waren de experimenten die hij daarna begon, en waarbij hij gebruikmaakte van gewone studenten. Deze zouden een doorbraak betekenen voor het parapsychologisch onderzoek.
Aangezien studenten zich over het algemeen niet als 'paranormaal begaafd' aanprezen, waren zijn verwachtingen niet hooggespannen. Hij ging er echter van uit dat ieder mens wel in zekere zin over dergelijke gaven zou beschikken, en met behulp van statistische technieken moest er toch wat van te maken zijn. Na zo'n 90 ooo experimenten schreef hij Extra-sensory perception (1934) en drie jaar later New frontiers of the mind (1937).
Deze werken vestigden zijn reputatie als parapsycholoog.
De Rhines maakten veel gebruik van speelkaarten en van een set van 25 'ESP-kaarten' of 'zenerkaarten', ontworpen door hun collega Karl E. Zener en bestaande uit vijf keer vijf verschillende symbolen : een ster, een vierkant, een cirkel, een kruis en golflijntjes. (De zenerkaarten waren en zijn enigszins doorzichtig, hetgeen tot verrassende onderzoeksresultaten aanleiding kan geven.) Om het bestaan van *psychokinese te onderzoeken, gebruikten ze een grote bak waarin een apparaat dobbelstenen wierp. De proefpersonen moesten proberen het aantal zessen 'paranormaal' boven de kansverwachting uit te tillen.
Op deze manier wisten de Rhines aanvankelijk spectaculaire resultaten te boeken, maar critici wezen hen regelmatig op onzorgvuldigheden in de proefopzet. Naarmate ze daar beter op letten, liepen hun resultaten ook terug. Hun werk geldt nu niet meer als bewijs voor het bestaan van *psi, maar heeft wél diepgaande invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de parapsychologie. Veel parapsychologisch onderzoek volgt het patroon van zoeken naar kleine statistische afivijkingen in grote hoeveelheden materiaal.
Rhine is de oprichter van het Journal of parapsychology en (in I957) van de Parapsychological Association, hetgeen nog steeds de toonaangevende beroepsorganisatie is op dit terrein.
Bron; Berger, A. en J., The encyclopedia of parapsychology and psychical research. New York, I991.
Rhine, Louisa Ellen
(I89I-1983) Amerikaans parapsycholoog, echtgenote van Joseph B. *Rhine.
Aanvankelijk werkten Louisa en Joseph vele jaren nauw samen. Vanaf1948 concentreerde ze zich echter op de vele 'spontane gevallen' (paranormale anekdotes) waarover het beroemde echtpaar grote hoeveelheden informatie kreeg toegestuurd. Zij verwerkte deze conform de aanpak van de Britse parapsycholoog George N.M. Tyrell (1879-I952) die ervan uitging dat hier sprake was van informatie die via het onbewuste binnenkwam en dan op de een of andere verkapte manier aan het bewuste werd gepresenteerd. (Tyrell was overigens een groot tegenstander van de statistische aanpak van het echtpaar Rhine.)
Louisa Rhine kwam tot een hele serie conclusies omtrent de aard en het voorkomen van *telepathische indrukken, dromen en hallucinaties, maar aangezien ze geen pogingen deed de binnenkomende anekdotes na te trekken of kritisch te onderzoeken, wordt aan haar werk momenteel weinig waarde meer gehecht.
Bron; Berger, J. en A., The encyclopedia of parapsychology and psychical research. New York, I991.
Richet, Charles Robert
Lennhoff
(I850-1935), Frans psycholoog, parapsycholoog en fysioloog.
Hij bestudeerde de samenstelling van maagzuur, de aard van spiersamentrekkingen, de warmtebalans in zoogdieren, en bacteriële vergiften. Bij de bestudering van het gif van kwallen ontdekte hij in 190I het verschijnsel van heftige allergische reacties op zulk gif bij herhaalde blootstelling (de anafylactische allergie). De volgende tien jaar bestudeerde hij dit verschijnsel uitvoerig, en hij ontving er in 19I3 de Nobelprijs voor. Richet was overtuigd pacifist en schreef ook gedichten, romans en toneelstukken.
Net als zijn tijdgenoot (en latere rivaal) Sigmund *Freud maakte Richet als student al kennis met het verschijnsel hypnose, en had hij ook al vroeg belangstelling voor het *spiritisme.
Voor de bestudering ervan richtte hij het Institut Métapsychique op. Richet bedacht de term *ectoplasma voor de pseudo-lichaamsdelen die mediums produceerden en de vormeloze slierten die zij uit hun lichaamsopeningen tevoorschijn lieten komen.
In 1894 liet hij het medium Eusapia *Palladino in zijn buitenhuis (op een eiland nabij Marseille) onderzoeken door leden van de *Society for Psychical Research. In I905 onderzocht hij in de Villa Carmen in Algiers het medium Marthe Béraud (*Eva C.). Deze produceerde een gematerialiseerde 'geest' die (zo toonde hij aan) kooldioxide uitademde. Richet kon zich niet goed voorstellen dat de schoondochter van een gerespecteerde familie bedrog pleegde. Enige maanden nadat Richet hierover gepubliceerd had, bleek het wel degelijk bedrog (misschien een uit de hand gelopen grap) te zijn geweest. De onderzoeker verkoos te geloven dat de bekentenis van Marthe Béraud gelogen was, en niet dat ze bij de *seances bedrog had gepleegd.
Richet schreef Thirty years of psychical research (I923), waarin hij verklaarde overtuigd te zijn van de echtheid van Palladino's verschijnselen. Hij beriep zich op de ervaringen van onder meer zoo wetenschapppers en streng gecontroleerde proeven.
Het altematief, zo stelde hij, was dat al die hooggekwalificeerde lieden imbecielen en leugenaars waren.
Ritter, Robert
(190I-I95I), Duits arts die tijdens het Derde Rijk verantwoordelijk was voor het raciale onderzoek naar *zigeuners. Ritter had een veelzijdige opleiding. Hij studeerde kinderpsychologie en pedagogiek en promoveerde in de filosofie te München en in de medicijnen te Heidelberg. Eind jaren '20 raakte hij in de ban van de 'rassenhygiëne', de Duitse term voor *eugenetica, en nadat hij in I932 een post verwierf bij de universitaire psychiatrische kliniek in Tübingen, richtte hij aldaar ook een Rassenhygienische Eheberatungsstelle op, een bureau waar aanstaande echtparen zich konden laten adviseren op erfelijk gebied. Hij begon toen ook gegevens te verzamelen over arme, criminele Tübingse families, hetgeen de aandacht trok van de autoriteiten in Berlijn.
In I936 werd hij directeur van het nieuwe Rijksinstituut voor Erfelijkheidswetenschappen van de nazi's. Daarmee belandde hij tot zijn grote teleurstelling in een bureaucratisch doolhof waarin allerlei nieuwe en oude instellingen elkaar naar het leven stonden, en ook zijn eerste opdracht beviel hem nauwelijks : onderzoek naar zigeuners. Ritter begon met het in kaart brengen van de familieverbanden. Zijn visie op zigeuners (neergelegd in Ein Menschenschlag uit I937) was aanvankelijk nog duidelijk romantisch : naast minderwaardige bastaardvormen bestonden er volgens hem ook edele, eerlijke, 'zuivere' zigeuners.
De raszuivere zigeuners waren volgens hem onverbeterlijke nomaden en hadden de daarbij behorende minder gunstige karaktertrekken, maar hun eveneens aangeboren luiheid behoedde de samenleving voor al te grote problemen. Zij waren in zijn ogen 'raciaal waardevol' en konden het beste in een soort reservaten worden ondergebracht.
Gevaarlijk (in zijn ogen) waren de mengbloedige, 'Jenische' zigeuners en de 'zigeunerachtigen', die hadden een gevaarlijke combinatie van ongunstige zigeunereigenschappen en Arische karaktertrekken zoals intelligentie en daadkracht. Zij waren een bron van ellende en dienden niet slechts geïsoleerd te worden van de Duitse bevolking, maar de autoriteiten dienden er ook op toe te zien dat ze zich niet voortplantten doch zo snel mogelijk uitstierven. Gedwongen sterilisatie lag het meest voor de hand.
Ritter kreeg de leiding over een 'Rassenhygiënisch onderzoeksbureau' dat onderzocht of een zigeuner 'raszuiver' was of niet. Hij maakte daarbij hoofdzakelijk gebruik van uitgebreide stambomen.
Een positieve verklaring van Ritters bureau betekende dat men (voorlopig) niet op transport werd gesteld. Zijn 'wetenschappelijke' criteria waren vaag, maar de selectie was streng. Slechts twee zigeunergroepen, de Duitse Sinte (ca. 13 000 mensen) en de uit Hongarije afkomstige Rom (zo'n I800), mochten van Ritter de nazi-dodendans ontspringen. Het aantal zigeuners dat werd opgepakt en in vemietigingskampen om het leven is gekomen wordt geschat op een kwart miljoen. Een onbekend - maar minstens even groot - aantal Oost-Europese zigeuners is gewoon vermoord.
De nazi-autoriteiten gingen overigens maar ten dele akkoord met Ritters 'wetenschappelijke' argumenten. Hij moest vaak toezien hoe 'waardevolle' zigeuners toch naar de kampen werden afgevoerd.
Ritter (die nooit lid is geweest van de NSDAP) hoopte na de oorlog zijn carriére voort te zetten. In 1947 werd hij jeugdarts, later chef-arts te Frankfurt am Main. Hij werd echter achtervolgd door gerechtelijke vooronderzoeken (die overigens nooit tot een proces leidden). Ritter werd ziek en overleed in I95I.
Ondanks dit eerloze einde bleven zijn opvattingen invloed uitoefenen. Een deel van zijn onderzoeksmateriaal kwam in 1949 in handen van Rudolf Uschold, ambtenaar voor zigeunervraagstukken te München, en op basis daarvan kwam Uschold in I951 met het voorstel voor een aparte wetgeving tegen 'asoziale Landfahrer'. Twee jaar later was het voorstel een wet geworden. Andere onderzoekers die voortbouwden op Ritters materiaal waren de medicus Hermann Amold en Sophie Ehrhardt. Laatstgenoemde wist nog in 1966 overheidsgeld te krijgen voor een 'populatiegenetisch' onderzoek van zigeuners.
Eind jaren '70 begon de vereniging die de belangen der Duitse zigeuners behartigde, het Verband Deutscher Sinti, erop aan te dringen dat Ritters materiaal (in verband met schadevergoedingen) openbaar werd gemaakt, hetgeen uiteindelijk geschiedde. Een deel is echter nog steeds zoek.
Bron; Willems, W., Op zoek naar de ware zigeuner. Utrecht, I995.
Rittuele moord
Moord als onderdeel van een godsdienstig ritueel.
In sommige culturen, zoals de Azteekse, was de rituele moord niet ongebruikelijk. In Europa duiden de vondsten van veenlijken op de mogelijkheid dat dit hier in een ver verleden ook gebeurde. Als mythe heefi de rituele moord echter actuele betekenis.
Kort na het begin van de Iste eeuw n.C. doken er in de Romeinse wereld geruchten op dat christenen zich schuldig zouden maken aan rituele moord, al dan niet in combinatie met incestueuze orgieën. Zulke geruchten leidden in 177 ertoe dat vrijwel alle christenen van Lyons in het plaatselijke amfitheater werden doodgemarteld. Traditioneel was de beschuldiging van rituele moord en kannibalisme altijd gericht tegen samenzweerders die door het eten van mensenvlees hun afspraken bezegelden, naar men zei, maar de christenen werden ervan verdacht dat ze het regelmatig deden.
Na de 2de eeuw werden de beschuldigingen snel sporadischer, hoewel Karl Marx nog in 1847 na het lezen van het toen juist verschenen boek Die Geheimnisse des christlichen Altertums van Georg Friedrich Daumer (I800-I875) geloofde dat de beschuldigingen terecht waren.
Ketters werden bij wijze van routine van rituele moord beschuldigd : de montanisten (begin 5e eeuw, Klein-Azië) werden ervan beschuldigd, de paulicianen (8ste eeuw, Armenië) evenals de bogomielen (IIde eeuw, Thracië). Een groep mystici die er een rationalistische versie van het christelijk geloof op na hielden werd in II22 in Orléans terechtgesteld (
joodse samenzwering), en in I190 werden ze met terugwerkende kracht beschuldigd van de gebruikelijke combinatie van kinderoffers en incestueuze orgieën - onder leiding van de duivel
Vele sekten zouden in later eeuwen van hetzelfde beschuldigd worden, en bij de vervolgingen van de *heksen was het weer hetzelfde liedje.
In de Middeleeuwen was er regelmatig sprake van geruchten volgens welke joden zich ook aan zulke zaken schuldig zouden maken. Zij zouden het bloed van onschuldige christenkinderen gebruiken voor geheime rituelen. Dergelijke geruchten duiken in de 12de eeuw voor het eerst op. Het eerste vermeende slachtoffer was een jongetje, William, in de stad Norwich in 1148. In de daaropvolgende eeuwen stak de aanklacht sporadisch de kop op, voomamelijk in Duitstalige gebieden, waar in de I6de eeuw nog twaalf processen wegens rituele moord plaatsvonden. Daama stierf het gerucht in West-Europa uit, maar in Oost-Europa bleef het veel langer in leven. Nog in I9I3 werd een jood te Kiev, Mendel *Beillis, aangeklaagd wegens rituele moord. (Hij werd uiteindelijk vrij gesproken.) De beschuldiging van rituele moord maakte ook deel uit van de nationaal-socialistische antisemitische propaganda.
Tegenwoordig maken geruchten over rituele moord onderdeel uit van de beschuldiging van *satanisch ritueel misbruik.
Bron; Cohn, N., Eurape's inner demons. Londen, I993.
RNG-experiment
*Parapsychologische experimenteertechniek gericht op het onderzoeken van *psychokinese, waarbij proefpersonen moeten proberen om het gedrag van een RNG (een Randam Number Generator, een apparaat dat toevalsgetallen genereert, meestal nullen en enen in een jo/jo verhouding) te beïnvloeden. De proefpersoon kan hierbij trachten de stroom getallen van een RNG te 'sturen' maar het is ook denkbaar dat deze getallen opgeslagen worden waama de proefpersoon ze achteraf als eerste te zien krijgt en in staat wordt gesteld ze al lezende te beïnvloeden. Met andere woorden, de proefpersoon probeert door het lezen van een diskette met terugwerkende kracht invIoed op een RNG uit te oefenen die misschien al maanden eerder zijn uitvoer op die diskette had gezet
Dit zou allemaal verklaard kunnen worden aan de hand van *observationele theorieën.
Experimenten met RNG'S hebben in de loop der tijd wisselende resultaten opgeleverd. Een meta-analyse over j97 experimenten, uitgevoerd in 1987 door de parapsychologen Dean Radin en Roger Nelson, wees op een miniem doch 'significant' positief effect.
Het probleem met RNG's is dat het erg moeilijk is om het apparaat zo te maken dat het gegarandeerd geen enkele systematische afwijking vertoont. En als men kennelijk alleen met minieme effecten te maken heeft, moet de experimenteertechniek zodanig zijn dat zelfs de allerkleinste fouten zijn uitgesloten, daaronder begrepen selectie van gegevens, onjuist corrigeren van afwijkingen van de RNG, rekenfouten, enzovoorts.
Illustratief voor de problemen waar het om gaat is het werk van Robert Jahn van de Princeton University. Na meer dan 100 miljoen nullen en enen bleek het succespercentage 0,02 procent boven de kansverwachting te zijn. Dat is ongeveer viermaal de standaardspreiding. De 'successen' waren niet gelijkmatig verdeeld over de proefpersonen, integendeel, ze waren allemaal geconcentreerd bij één enkele proefpersoon, die tot het onderzoeksteam zelf schijnt te hebben behoord.
Uiteraard liet men de RNG ook testseries maken, om na te gaan of hij nog wel correct werkte, terwijl er geen pogingen waren om hem te beïnvloeden.
Alles bij elkaar lijkt het net of er wel eens na afloop werd bedacht of het om een testserie ging of niet, maar er zijn niet voldoende details bekend over het verloop van de proef om hier meer zekerheid over te krijgen.
Bron; Nanninga, R.H., Parariteiten. Utrecht, 1988.
Roberts, Jane
(1929-1984), Amerikaans *channeling medium, in wezen de grondlegster van de beweging. Roberts had in I963 haar eerste mystieke ervaring, en ging vervolgens aan de slag met een *ouijabord. Later ging ze over op spreken in trance (*hypnose). De eerste *geleidegeest die doorkwam (dat wil zeggen met wiens stem ze begon te spreken als ze in trance was) was ene 'Frank Withers'. Deze had Jane en haar echtgenoot Robert Butts in een vorig leven in Denemarken al ontmoet.
'Frank' bleek achteraf Seth te heten, een (naar hij zelf zei) energy effence personality met een indrukwekkende staat van dienst. (In de I9de eeuw, vertelde Seth, was Jane ook al een *medium geweest en was Seth toen ook al haar geleidegeest geweest.) Hij vertelde nog veel meer over zijn vele *reïncarnaties (geen enkele was een historisch belangrijk persoon, alhoewel hij ooit ergens in de 4de eeuw paus zou zijn geweest) en ontvouwde ook een uitgebreide filosofie, met daarin de gebruikelijke wijsheden over reïncarnatie en aanwijzingen voor het bereiken van 'persoonlijke groei'. Veel van Roberts boeken, zoals The Seth material (I970) en vooral Seth speaks (I972) werden bestsellers. Andere geesten die via Roberts doorkwamen waren 'Seth Two' (een soort collectief waar Seth deel van uitmaakte), de schilder Paul Cézanne en de psycholoog William *James. Roberts heeft nooit willen geloven dat Seth onderdeel uitmaakte van haar eigen persoonlijkheid (*dissociatie). Zij beschouwde hem als deel van een soort superbewustzijn. Sinds haar dood komt Seth via verscheidene andere mediums door.
Bron; Berger, J. en A., The encyclopedia of parapsychology and psychical research. New York, I99I.
Rosenberg, Alfred
(1893-1945) Duits auteur en partij-ideoloog van de NSDAP van Adolf *Hitler. Rosenberg werd geboren in Riga (Letland) en studeerde architectuur in Reval
. Toen de Duitse troepen in de Eerste Wereldoorlog Reval naderden, werd de school naar Moskou verplaatst.
Daar (volgens andere bronnen later, in Duitsland) maakte Rosenberg kennis met de Protocollen van de Wijzen van Zion. Hij werd volledig gegrepen door deze 'onthulling' van de *joodse samenzwering en in datzelfde jaar ging hij weer naar Letland en trok zich met de Duitse troepen terug, naar Duitsland.
In december I9I8 vestigde hij zich in München, waar hij via de dichter (en lid van het *Thulegenootschap) Dietrich Eckart (1868-I923) kennismaakt met Hitler. Hij werd de 'oosterse expert'van de nazi's en schreef uiteindeIijk Der Mythos des 20. Jahrhunderts (I930), dat na Hitlers Mein Kampf als het belangrijkste nazi-geschrifi gold. (Hitler zélf noemde het eens 'onbegrijpelijk', maar desondanks gingen er in het Derde Rijk een slordige miljoen exemplaren over de toonbank.)
In I934, een jaar na de machtsovemame, benoemde Hitler Alfred Rosenberg tot opzichter van de 'geestelijke en ideologische scholing en opvoeding van de partij'
Der Mythos (opgedragen aan Houston Stewart *Chamberlain, auteur van Die Grundlagen des neunzehnten Jahrhunderts) verkondigde het einde van het materialisme en individualisme, en de verdwijning van het individu in het Volk (en dan bedoelde hij de *Ariërs). Dit superras was hoogstwaarschijnlijk afkomstig van *Atlantis, dat volgens Rosenberg bij de noordpool had gelegen. (IJsland was er een restje van.) Rosenberg maakte dankbaar gebruik van de in die tijd populaire occulte interpretatie van *runen en het werk van Herman *Wirth en Karl *Zschaetzsch.
Rosenberg en landbouwminister Walter Darré werkten nauw samen bij de stichting van een Germaanse, heidense religie. Hij richtte het Nordische Gesellschaft op, gericht op de eenheid van alle noordse volkeren en de wederopleving van hun heidense religie. Hij was ook degene die opdracht gaf tot het systematisch plunderen van de tempels van de *vrijmetselaren. (De buit werd op zijn bevel naar Berlijn versleept, waar het terecht zou moeten komen in een museum gewijd aan de *Grote Samenzwering.)
Rosenberg en Darr‚ raakten na de machtsovemame in een machtsstrijd verwikkeld met ss-leider *Himmler, die via zijn elitekorps en zijn 'onderzoeksorganisatie' *Ahnenerbe hetzelfde doel nastreefde. Himmler trok uiteindelijk aan het langste eind. Rosenberg werd tijdens het oorlogstribunaal van Neurenberg ter dood veroordeeld en opgehangen in 1946.
Roswell-affaire
Affaire ontstaan naar aanleiding van geruchten dat er in juli 1947 een of meerdere vliegende schotels (*UFO'S) neergestort zouden zijn in de omgeving van het dorpje Roswell, New Mexico.
Het is duidelijk dat er toentertijd inderdaad iets is neergekomen, daar in de woestijn. De resten van het neergestorte voorwerp (uit een krantenartikeltje blijkt dat het schamele houtjes met daaraan resten zilverkleurig folie betrof werden door de lokale sheriff verzameld en overgedragen aan de lokale luchtmachtbasis
Het eerste door de basis uitgebrachte persbericht sprak van een mogelijke oplossing van het (op dat moment kersverse) raadsel van de vliegende schotels, maar vrijwel onmiddellijk daarna werd duidelijk dat de zaak in de doofpot moest
Een latere verklaring sprak van de resten van een weerballon.
In I980 werd de zaak opnieuw voor het voetlicht gebracht door Charles Berlitz (de man die de *Bermuda-driehoek groot maakte) en William Moore, in hun boek The Roswell incident. Zij kwamen met getuigen die beweerden de resten van echte vliegende schotels te hebben gezien, terwijl anderen nu zeiden dat ze toentertijd iets gehoord hadden over dode *ufonauten. Weer anderen zeiden dat ze die ook hadden gezien. Van enig hard bewijs voor al deze beweringen was geen sprake. De meest interessante informatie kwam van Jesse Marcel, inlichtingenoflicier van de basis, die beweerde dat het materiaal dat hij in de woestijn had verzameld uiteindelijk verdonkeremaand zou zijn, en dat hij ander materiaal, dat wél afkomstig was van een ballon, aan de pers heeft moeten tonen.
Volgens de auteurs was dat het begin van de doofpot. Uit foto's van het materiaal, op verschillende momenten gemaakt, blijkt echter dat er van een verwisseling geen sprake is geweest.
De bijna vergeten crash is inmiddels uitgegroeid tot de belangrijkste zaak uit de Amerikaanse UFO-geschiedenis. Het succes van BerIitz en Moore vroeg om navolging. In 1991 kwamen Kevin Randle en Donald Schmitt met hun boek UFO crash at Roswell en het jaar daama verscheen Crash at Corona van Stanton Friedman en Don Berliner.
Het aantal mensen met 'herinneringen' of'herinneringen aan herinneringen' was toen inmiddels gegroeid tot in de honderden en Roswell was uitgegroeid tot een toeristische attractie.
In 1994-I995 kwam er weer schot in de zaak.
Onder druk van de grote belangstelling ondernam de luchtmacht een eigen onderzoek waaruit bleek dat de in Roswell aangetroffen resten niet van een gewone weerballon waren, maar van een ballon behorende bij het toentertijd uiterst geheime Mogul-project, dat bedoeld was om te onderzoeken of het mogelijk zou zijn om hoog in de atmosfeer Russische kernbomproeven te registreren. Rond deze tijd was het Amerikaanse ufo-wereldje echter in de greep van het samenzweringsdenken (de *ufo-samenzwering, William *Cooper) en slechts weinigen geloofden uiteraard dat de luchtmacht de waarheid sprak. Een tweede ontwikkeling zorgde voor nog grotere verwarring.
In het voorjaar van I995 dook er een film op, volgens de bezitters gemaakt te Roswell, waarop te zien is hoe twee 'chirurgen' het 'lichaam' van een buitenaards wezen uit elkaar halen. De herkomst van deze film is volstrekt onduidelijk. De opnametechniek is onwaarschijnlijk slordig en hetzelfde geldt voor de werkwijze der 'chirurgen'. Skeptici beschouwden de film dan ook onmiddellijk als een knullige vervalsing. Menige meer kritisch ingesteIde ufo-onderzoeker was het daarmee eens (en sprak van een voor de ufologie uiterst schadelijk sensatieproduct), maar opvallender is dat veel verstokte Roswell-gelovers deze mening deelden. De film zou 'desinformatie' zijn en onderdeel uitmaken van een poging van de Amerikaanse overheid of de samenzweerders die haar in hun macht hebben (*Grote Samenzwering) om de waarheid nog verder te verdoezelen. De discussie over de waarde en herkomst van de Roswell-film woedt in ufo-kringen nog steeds voort.
Bron; Peebles, C., Watch the skies.! Washington, 1994.
Rozenkruisers
Mythisch genootschap van geleerden en filosofen, gericht op het in anonimiteit verrichten van goede werken. Het ideaal van de volstrekt onzelfzuchtige (en daardoor juist door God gezegende en dus extra machtige) geleerde gaat terug op de alchimist *Paracelsus en de opvattingen omtrent wetenschap van de natuurkundige en filosoof Francis Bacon (I56I-I626).
Het bestaan van de rozenkruisersbeweging werd 'onthuld' in I6I4, toen in Duitsland een geschrift verscheen, de Fama (Latijn : oproep). De volledige titel vat de bedoeling van de auteur helder samen : 'Universele en algemene reformatie van de gehele wereld ; tezamen met de Fama aan de doorluchtige broeders van het rozenkruis, gericht aan alle geleerden en heersers van Europa ; alsmede een korte reactie opgestuurd door Herr Haselmayer, waarvoor hij door de jezuïeten gegrepen werd, en op een galeischip in de boeien werd geslagen. Hier gedrukt en doorverteld aan alle waarachtige harten. Gedrukt in Kassel door Wilhelm Wessel in I6I4.'
De Fama vertelt hoe ene Christian Rosenkreuz de hele wereld afreisde op zoek naar wiskundige en alchimistische kennis, en hoe zijn volgelingen in I604 zijn graftombe herontdekten. Dat was, aldus de Fama, het begin van een nieuwe morgen, van de geestelijke reformatie van Europa. Het aan de Fama toegevoegde geschrift van Haselmayer geeft al aan dat het een protestantse of in ieder geval niet-katholieke oorsprong had.
Het werk veroorzaakte grote commotie, en deze werd nog groter toen een jaar later opnieuw een anoniem geschrifi verscheen, de Confessio, waarin de beloften uit de Fama herhaald en versterkt werden. De rozenkruisers zouden spoedig naar buiten treden, wonderbaarlijke uitvindingen tonen en ziekte en dood uitbannen. Menige geleerde publiceerde zijn instemming met de rozenkruisersidealen en riep het broederschap (in al dan niet bedekte termen) op om contact met hem op te nemen. Geleerden die interesse hadden getoond in occulte zaken, zoals de wiskundige John *Dee en Elias *Ashmole, werden ervan verdacht lid te zijn van deze organisatie.
Dat overkwam ook René Descartes (I596-I650) toen hij in I623 (vanuit de Nederlanden) naar Parijs terugkeerde. Descartes' biograaf Adrien Baillet (1649-I706) geeft een mooie beschrijving van de geruchten waarmee de filosoof geconfronteerd werd : 'In Parijs werden ze "de onzichtbaren" genoemd en er werd gezegd dat van de zesendertig vertegenwoordigers die hun leider door Europa uitgezonden had, er zes in februari naar Frankrijk waren gekomen en in de Marais in Parijs woonden ; maar dat zij niets tegen mensen konden zeggen, en dat hen niets gezegd kon worden, behalve dan door de gedachte gekoppeld aan de wil, dat wil zeggen op een manier onmerkbaar voor de zintuigen.'
De rozenkruisers hebben zich nooit laten zien.
Het ging overduidelijk om een fictieve organisatie, in het leven geroepen door de vermoedelijke auteur van beide werken, de Duitse mysticus Johann Valentin Andreae (1586-I654). Een belangrijk bewijs voor de theorie dat hij de auteur was, is dat zijn Die chymische Hochzeit Christiani Rosencreutz (I6I6) naadloos aansluit bij de beide rozenkruisersmanifesten.
De aanduiding 'rozenkruiser' is niet meer weg te denken uit de occulte literatuur
Sedert de occulte revival aan het eind van de I9de eeuw zijn er vele organisaties die zich met deze naam tooien, alhoewel hun doelstellingen veel meer mystiek en occult dan praktisch-wetenschappelijk zijn.
Bron; Yates, F.A., The Rosicrusian enlightenment. Londen, 1972.
Runnen
Oudgermaanse lettertekens, in gebruik tussen de 3de en 13de eeuw, vooral in Scandinavië en Groot-Brittannië. In Zweden werden ze tot in de I9de eeuw gebruikt. Het runen-alfabet heet ook wel de futhark. De oudste gevonden futhark omvatte 24 tekens, maar door een teken te gebruiken voor meerdere klanken, werd dat in de loop der eeuwen gereduceerd tot zo'n 16. De hoekige vorm van de runen wijst erop dat deze letters oorspronkelijk gebruikt werden om ingekerfd te worden op latten en stokken.
De runen hadden naast hun klankbetekenis mogelijk ook diepere, mystieke betekenissen, een idee dat aan het begin van de 20ste eeuw vooral in Duitsland tot ongekende speculaties leidde (* völkische beweging). Grondlegger van deze mystieke, ultranationalistische en racistische runeninterpretatie was de Oostenrijkse mysticus Guido 'von' *List. De belangrijkste runenmystici waren Rudolf John *Gorsleben, Karl *Weigel en de uit Nederland afkomstige Herman *Wirth.
Russische samenzwering, theorie van de
Samenzweringstheorie, populair in de eerste helft van de I9de eeuw, volgens welke de Russische tsaren eropuit zouden zijn geweest West-Europa te veroveren. Deze variant op de *Grote Samenzwering is afkomstig van Michel Sokolnicki, een generaal uit het Poolse leger. De Polen waren in 1794 in opstand gekomen tegen hun Russische meesters doch verslagen, en Sokolnicki was daarop naar Parijs gevlucht. Hij stuurde de revolutionaire Franse regering een memorandum waarin hij hen opriep Rusland aan te vallen. Dat was hoogst nodig, zo beweerde hij, want er zou een Russisch plan bestaan, opgesteld door tsaar Peter de Grote (I672-I723) om Europa te veroveren. Zijn kameraden hadden in Warschau documenten gevonden waaruit dit bleek.
De Franse revolutionairen zagen weinig in zijn plan,maar toen Napoleon zich in 1811 opmaakte om Rusland aan te vallen, werd Sokolnicki ontboden. Niet lang daarna verscheen zijn 'testament' van Peter de Grote in de Franse pers (uitgebreid met een paragraaf waarin stond dat de Russen ook uit waren op Brits India - uiteraard bedoeld om verdeeldheid te zaaien tussen Engelsen en Russen).
Het 'testament' werd gedurende de decennia daarna nog vele malen herdrukt, onder andere ten tijde van de Russische interventie in de Hongaarse Revolutie in 1848 en aan de vooravond van de Krimoorlog in I857. Vooral liberalen en socialisten - die Rusland beschouwden als hét obstakel voor de vooruitgang - verspreidden dit document. Karl Marx was er heilig van overtuigd dat het echt was, en geloofde zelfs in een samenzwering, daterend uit de tijd van Peter de Grote, tussen Rusland en Engeland. Twijfels omtrent de authenticiteit van het testament dateren pas van na I850.