Maçonnieke encyclopedie-P.
De Maconnieke Encyclopedie zoekt
Een ogenblik !
PACAL GRAFTOMBE VAN
PALLADINO, EUSAPIA
PALUXY-SPOREN
PAPPENHEIM, BERTHA
PARACELSUS
PARAGNOST
PARANORMALE ARCHEOLOGIE
PARANORMALE CHIRURGIE
PARANORMALE GENEESWIJZE
PARANORMALE GEOLOGIE
PARAPSYCHOLOGIE
PAULI, WOLFGANG
PAULING, LINUS CARL
PENDEL
PERPETUUM MOBILE
PÉTÉTIN, JACQUES-HENRI-DÉSIRÉ
PHILADELPHIA-EXPERIMENT
PILTDOWN-AFFAIRE
PIPER, LEONORA
PIRAMIDEKRACHTEN
PIRAMIDOLOGIE
PIRI RE'IS, WERELDKAART VAN
PLACEBO-EFFECT
PLATTE AARDE, MYTHE VAN
PODMORE, FRANK
POLYGENISME
POLYWATER
POPP, FRITZ-ALBERT
PRE-ADAMIETEN
PRECOGNITIE
PREVORST, DE ZIENERES VAN
PRICE, HARRY
PSI
PSYCHOANALYSE
PSYCHOKINESE (PK)
PSYCHOMETRIE
PSYCHOSOMATISCHE KLACHTEN
PSYCHOTHERAPIE
PSYCHOTRONICA
PURCHAS, SAMUEL
PURSEL, JACH
PUYSÉGUR, MARKIES DE (1751-1825)
Pacal graftombe van
Graftombe die zich bevindt in een tempel in de Mexicaanse ruïnestad Palenque,
toebehorend aan de Maya-koning Pacal (603-683). Het deksel van deze tombe
werd door Erich von *Däniken in zijn boek Erinnerungen an die Zukunfi ( Waren
de goden kosmonauten ?, 1969) gebruikt als een bewijs voor zijn theorie dat de
goden van weleer buitenaardse kosmonauten waren. Volgens Von Däniken toont
het daarop aangebrachte reliëf een ruimtevaarder, liggend in zijn ruimteschip met
voor (boven) hem een bedieningspaneel. Helemaal bovenaan zag hij de neuskegel
van het voertuig, en onderaan de vlammende motor.
Von Däniken werd tijdens het opstellen van zijn interpretatie niet gehinderd door
enige kennis.
Uit de vertaling van de inscripties op de grafiombe, en vergelijking met andere
monumenten, blijkt dat het reliëf koning Pacal toont, vallende uit de Wereldboom
(dus gestorven). Boven in de boom (geen neuskegel) zit de hemelse vogel
Quetzalcoatl, en onder hem (geen motor, maar) een stilistische weergave van het
waterleliemonster waarop de aarde rust.
Op de zijkanten van de tombe van deze 'ruimtevaarder' staan zijn vele voorouders
afgebeeld. De tombe was bedoeld om de (precaire) dynastieke aanspraken van
Pacal kracht bij te zetten.
Bron; Schele, L., en D. Freidel, A forest of kings. New York, I990.
Palladino, Eusapia
(1814-1918) (eigenlijk: Sapia Palladino) Napolitaans *medium (*spiritisme). Palladino kwam
uit een armoedig milieu, maar ontwikkelde zich tot een wereldberoemd en
opmerkelijk medium. Gedurende haar *seances kronkelde en kreunde ze
orgastisch, ze drong zich op aan mannen - die ook vaak werden bestolen - en dat
maakte het onderzoeken van haar 'gave' buitengewoon lastig.
Palladino werd in I890 onderzocht door de criminoloog Cesare *Lombroso en
vier jaar later door Charles *Richet en Oliver *Lodge (de laatste was lid van de
*Society ior Psychical Research). In I895 werd ze onder de Loep genomen door
meerdere SPR-Leden, dit keer onder anderen door Richard *Hodgson en
Frederick *Myers, in Cambridge. De seance verliep dusdanig dat de
onderzoekers er achteraf van overtuigd waren dat ze bedrog pleegde, hetgeen
volgens de regels van de SPR betekende dat men nooit en te nimmer nog
aandacht aan haar zou besteden.
De tegenslag was van tijdelijke aard. Palladino werd daama ook nog onderzocht
door onder anderen de astronomen *Schiaparelli en Camille Flammarion (I842-
I925), door de Duitse parapsycholoog Albert Freiherr von *Schrenck-Notzing, en
zelis het echtpaar Curie bemoeide zich met haar.
Haar roem deed de SPR in I908 besluiten haar tegen de regels in nogmaals te
onderzoeken, dit keer te Napels door Everard Feilding, Hereward Carrington en
W.W. Baggally. Daar passeerde ze de test met vlag en wimpel. Het onderzoek
resulteerde in het uiterst consciëntieus opgestelde Feilding-rapport (I909), dat tot
voor kort door veel parapsychologen beschouwd werd als een van de beste
bewijzen voor de realiteit van spiritistische verschijnselen. Parapsycholoog
Richard Wiseman toonde in I992 echter aan dat Palladino tijdens deze seances
gebruik heeft kunnen maken van een handlanger, die via een geheim paneel het
kabinet ongemerkt binnen kon komen.
Carrington organiseerde na afloop van het onderzoek uit I908 een rondreis voor
Palladino door de vs. De Amerikaanse onderzoekers lieten zich echter niet
beetnemen. Ze werd betrapt door Hugo Münsterberg van de Harvard University,
en later nog een keer (door goochelaars) tijdens een demonstratie aan de
Columbia University.
Tegenover een krant verklaarde Palladino dat ze altijd bedrog had gepleegd,
omdat de onderzoekers dat kennelijk graag wilden. Teruggekeerd in Europa
(I9I0) werd ze nogmaals onderzocht door Feilding, en deze concludeerde toen dat
ze trucs gebruikte. Carrington bleef echter geloven dat de verschijnselen die hij in
I908 had meegemaakt écht waren.
Bron; Berger, A, en J., The encyclopedia of parapsychology and psychical
research. New York, I99I.
Paluxy-sporen
Vermeende menselijke voetafdrukken, te midden van pootafdrukken van
dinosauriërs, aangetroffen nabij de Paluxy-rivier bij Glen Rose, Texas. Volgens
aanhangers van het *creationisme bewijzen deze sporen dat de mens en de
dinosaurus in het- zelfde tijdvak leefden, en dat de aarde dus helemaal niet
miljoenen jaren oud is.
De curieuze aidrukken werden in de jaren '30 ontdekt en doken begin jaren '60 op
in de creationistische literatuur. Paleontologen die de sporen bekeken,
constateerden dat het ook hier om dinosauruspootafdrukken ging, maar dat de
afdrukken van de tenen om de een of andere reden verdwenen waren. Uit een
nauwgezet onderzoek door geoloog Glen J. Kuban, begin jaren '80, bleek dat de
teenafdrukken door andere sedimenten gevuld waren geraakt. Dat bleek uit het
feit dat de tenen zichtbaar waren in de vorm van een licht kleurverschil.
Sindsdien laten creationisten de afdrukken veelal links liggen, maar dit 'bewijs'
tegen de evolutietheorie (*Darwin) duikt nog regelmatig op in creationistische
pamfletten en populair-wetenschappelijke boeken over 'raadsels' op onze aarde.
Pappenheim, Bertha
(1869-1936) Patiënte van Josef *Breuer, door hem en Sigmund *Freud beschreven onder het pseudoniem Anna O.in hun boek over *hysterie. Bertha was een buitengewoon
intelligente, gepassioneerde, geestrijke, dichterlijke jonge vrouw (misschien ook *
fantasy prone) uit een welgestelde joodse familie. Ze had zich gedurende enkele
maanden geheel gewijd aan de verpleging van haar stervende vader aan wie ze
zeer gehecht was, tot haar moeder had besloten dat het beter was als ze haar
vader maar helemaal niet meer zag. Ze kwam in I880 bij Breuer in verband met
een hardnekkige hoest, maar al spoedig behandelde Breuer haar voor psychische
klachten (hallucinaties, slapeloosheid, vergeetachtigheid, verlammingen) waarvan
het aantal gedurende de 'therapie' steeds groter werd. De behandeling verliep
desastreus. Ze raakte verslaafd aan het slaapmiddel chloraalhydraat. Mevrouw
Breuer vond het maar niets dat haar man zoveel aandacht aan een aantrekkelijke
jonge dame besteedde, en het gevolg was dat Breuer de behandeling letterlijk
ontvlucht schijnt te zijn toen hij Bertha aantrof met buikkrampen die hij als een
schijnbevalling interpreteerde. Daama bracht Bertha nog twee jaar in een
Zwitsers sanatorium door, waar ze boven op haar verslaving aan chloraalhydraat
zo zwaar aan morfine verslaafd raakte dat Breuer aan Freud schreei dat 'hij zou
willen dat ze dood was opdat de arme uit haar lijden verlost zou zijn'. Toen
Bertha het sanatorium verslaafd en wel verliet had ze weinig waardering voor de
inspanningen van de medische stand. Ze wist op eigen kracht de verslavingen de
baas te worden. Breuer en Freud vatten in hun boek de afloop samen met : 'Toen
verliet ze Wenen en ging op reis, maar ze had toch nog langere tijd nodig voordat
ze helemaal haar psychisch evenwicht hervonden had.'
Bertha ontwikkelde zich tot een vurig maar ook warmhartig voorvechtster van
vrouwenrechten, belangrijk genoeg om in I954 door de Duitse posterijen geëerd
te worden met een postzegel. De psycholoog Robyn M. Dawes oppert dat 'Anna
O.' niets mankeerde wat niet vanzelf zou zijn overgegaan als ze een normaal
sociaal leven had kunnen leiden (haar vader zien, uitgaan, enzovoorts). Met
andere woorden : Breuer was een broddelaar, maar gelukkig heeft zijn
*psychotherapie Bertha's leven niet definitief kunnen verknoeien.
Bronnen; Israels, H. Het geval Freud Amsterdam, I993 ; Dawes, R.M., House of
cards: psychology and psychotherapy built on myth. New York, 1994.
Paracelsus
(1493-1541) (eigenlijk: Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus von Hohenheim)
Zwitsers-Duits medicus en scheikundige (hij ontdekte het metaal zink). Hij was
vooral bekend om zijn afkeer van de klassieke medische autoriteiten, zoals
*Galenus. Zijn naam betekent ook zoiets als 'beter dan Celsus', een in die tijd
bekend medicus.
Paracelsus was een rusteloze geleerde, die overal waar hij werd aangenomen
controverses opriep.
Desondanks vormden zijn eigenzinnigheid en zijn voorkeur voor onderwijs in de
landstaal (in plaats van Latijn) een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van
de wetenschap in de I6de en I7de eeuw. Hij verwierp de *humorenleer van
Galenus en kwam met een eigen systeem gebaseerd op de *alchimie. Zijn
belangrijkste bijdrage was wellicht dat hij de alchimisten een nieuwe taak gaf: het
bereiden van medicijnen.
Zijn beroemdste genezing betrof die van de Bazeler drukker Johannes Frobenius
in I527. Deze had een of andere kwaal aan zijn been en de lokale doktoren
konden hem niet helpen. Aangezien Paracelsus toevallig in de stad was, ontbood
hij deze. Paracelsus hielp Frobenius er weer bovenop en via Frobenius leerde hij
tevens beroemde humanisten kennen, zoals Erasmus, wiens lijfarts hij werd.
Paracelsus kreeg ook een aanstelling als stadsarts en verwierf daarmee het recht
te doceren aan de universiteit van Bazel. Daar stak hij zijn minachting voor de
klassieke autoriteiten niet onder stoelen of banken, en veroorzaakte een schandaal
door tijdens de traditionele vreugdevuren op Johannesdag een belangrijk medisch
werk, de Canon (al-Qanun) van de Arabische geneesheer en filosoof Abu Ali al-
Husayn ibn Abdallah ibn Sina, oftewel Avicenna, in de vlammen te werpen.
Professoren en studenten moesten hem niet meer, en nadat in oktober 1527 zijn
beschermer Frobenius overleden was, verliet hij de stad.
Hij sloeg weer aan het zwerven. In Neurenberg schreef hij een verhandeling over
de bestrijding van syfilis, waarin bij de op dat moment gebruikelijke medicijnen
(guaiakhout uit Zuid-Amerika en kwik) van de hand wees. In plaats daarvan
prees hij een chemisch gemodificeerde vorm van kwik aan, in bescheiden doses.
(De uitgave van een achtdelige serie over wat toen in Duitsland de Franse ziekte
heette, werd verboden, waarschijnlijk op last van het bankiershuis Fugger, dat
veel verdiende aan de handel in guaiakhout.)
Aangeland in Beratzhausen schreef hij zijn meest invloedrijke werk, de
Paragranum, over de relatie tussen geneeskunde, alchimie, astrologie en filosofie.
Hij bleef hierover publiceren tijdens alle daaropvolgende omzwervingen. Zijn
laatste rustplaats was in Salzburg.
In het paracelsiaanse wereldbeeld is er één oermaterie : het Mysterium Magnum
(grote raadsel). Daarvan afgeleid zijn zowel de vier elementen waarover de
Griekse filosoof Aristoteles het had, als de drie (door Paracelsus geïntroduceerde)
principes van de alchimie : zwavel, kwik en zout.
Het zwavelprincipe stond voor brandbaarheid en structuur, het zoutprincipe stond
voor stevigheid en kleur, het kwikprincipe voor de vluchtigheid.
Deze drie waren overal aanwezig. Wie bijvoorbeeld een takje verbrandde zag
het kwik in de vorm van rook, zwavel in de vorm van vlammen en zout in de
vorm van as. Later produceerde Paracelsus nog vele variaties op dit schema,
hetgeen zijn volgelingen nog veel hoofdbrekens zou bezorgen.
Bij het verklaren van ziekten verwierp hij de klassieke humorenleer. Ziekten
werden volgens hem veroorzaakt door slechte invloeden van buiten op de
verschillende archei, een soort alchimisten in onze organen die de wisselwerking
verzorgen tussen de drie chemische principes. Met name de archeus in de maag,
die de nuttige van de nutteloze stoffen scheidde, was van eminent belang. Deed
een archeus zijn werk niet, dan hoopten zich ter plekke gifstoffen op en werd de
mens ziek. Om die reden raadde hij aan het traditionele piskijken, gebaseerd op
de humorenleer, te vervangen door alchimistisch onderzoek van de urine.
Wat betrefi de invloeden van buiten benadrukte hij die der sterren, maar zijn
belangstelling (en die van zijn volgelingen) ging zeker ook uit naar de atmosfeer,
die immers de 'adem Gods' overbracht.
Paracelsus' bijdrage aan de ontwikkeling der geneeskunde is nog steeds
onderwerp van discussie.
Hij hechtte veel waarde aan de *signatuurleer. Een belangrijkere vemieuwing was
zijn introductie van het beginsel (afkomstig uit de toenmalige volksgeneeskunst)
dat datgene wat de ziekte veroorzaakte, deze in kleine doses ook zou genezen.
(Het 'similiaprincipe' dat later een plaats zou vinden in de *homeopathie). Zijn
voorschrifien en filosofieën mogen waardeloos geweest zijn en nooit veel
aanhangers hebben gevonden, zijn woede en sarcasme hebben waarschijnlijk
velen geïnspireerd.
Zijn wellicht grootste bijdrage ligt op het vlak van het denken over de waarde van
wetenschap. Hij benadrukte dat de alchimist die de transmutatie wilde
volbrengen, niet alleen zijn vak moest verstaan maar ook rekening moest houden
met de *astrologie en tevens zélf een ethisch zuiver leven moest leiden. De hieruit
voortkomende paradox dat alleen diegene die geen waarde hechtte aan edele
metalen, in staat zou zijn ze te maken, had grote invloed op het Europese
intellectuele klimaat aan het begin van de I7de eeuw. Zo ontstond het ideaal van
het geheime l'onzichtbare'), door hoge idealen gedreven broederschap van
geleerden, een idee dat zijn praktische uitwerking vond in de beweging van de
*rozenkruisers. Een vanuit Bohemen naar Engeland gevluchte aanhanger van
deze leer, Theodore Haak (I603-I690), richtte omstreeks I640 in Londen een
Invisible College op, dat de voorloper zou worden van de Royal Society.
Paragnost
(Grieks : para-gnosis, naast-kennen) Iemand die in staat zou zijn om buiten de
bekende zintuigen om indrukken op te doen omtrent gebeurtenissen elders
l'helderziendheid'), in het verleden (*paranormale archeologie) oi in de toekomst
l'proscopie').
Het interpreteren van de indrukken van paragnosten vormt traditioneel een
belangrijk onderzoeksgebied van de *parapsychologie (met als bekendste
voorbeeld het werk van Wilhelm *Tenhaeff met de paragnost Gerard *Croiset),
maar dergelijk onderzoek is de afgelopen decennia naar de achtergrond
gedrongen door beter beheersbare experimenten. Werkelijk betrouwbaar
onderzoek naar de uitspraken van paragnosten is moeilijk op te zetten. Een recent
voorbeeld is het promotieonderzoek van Henk Boerenkamp uit 1988 waarvoor hij
de medewerking wist te verkrijgen van de bekende paragnost Cor Heilijgers
(I920-I992).
Boerenkamp kwam tot de conclusie dat er bij deze mensen (inclusief Cor) geen
sprake was van enige paranormale gave, maar dat zij soms accurate 'indrukken'
kregen door goed te luisteren en gebruik te maken van hun ruime ervaring met de
door cliënten voorgelegde problemen.
Bron; Boerenkamp, H., Helderziendheid bekeken. Haarlem,1988.
Paranormale archeologie
(Engels : psychic archaeology) Het opsporen en interpreteren van archeologische
resten met behulp van paranormale methoden, zoals *psychometrie, de
*wichelroede oi een *pendel.
Bekende voorbeelden van paranormale archeologen zijn de Brit Frederick Bligh
Bond, die opgravingen verrichtte te *Glastonbury en in de vs, en de Pool Stefan
*Ossowiecki, die paranormale indrukken kreeg als hij prehistorische artefacten in
de hand hield. Hij haalde zijn iniormatie, naar hij zei, uit de *Akasha-kroniek.
Een van de meer recente schandalen op dit terrein was de onthulling in I973 van
de gerespecteerde Canadese archeoloog J. Norman Emerson.
Die bekende dat hij al jaren paranormaal bezig was geweest : hij was via zijn
vrouw (een bewonderaarster van Edgar *Cayce) in contact gekomen met een
zekere George Mcmullen. Mcmullen was een *paragnost die Emerson
aanvankelijk slechts medisch, maar uiteindelijk dus ook archeologisch terzijde
stond. Die openhartigheid werd Emerson door zijn collega's uiteraard niet in dank
afgenomen, maar hij zou tot aan zijn dood in 1978 van Mcmullens 'gave' gebruik
blijven maken.
Emerson dacht waarschijnlijk dat hij zijn geheim wel prijs kon geven omdat er in
die tijd wel meer over paranormale archeologie werd gesproken. Niet lang daarna
werden er ook enkele werken hierover gepubliceerd. In1977 Psychic archaeology
van Jeffrey Goodman, een jaar later The secret vaults of time van Stephan
Schwartz (beide auteurs zijn volgelingen van Cayce) en ten slotte in 1979 Visions
of time van David Jones (de meest kritische van de drie). Schwartz richtte later
de Mobius Group op, voor paranormaal archeologisch advies.
Hij trok in 1979 met George Mcmullen en een andere paragnost, Hella Hamid,
naar Egypte om het graf van Alexander de Grote en andere verdwenen
bouwwerken op te sporen. Het resulterende boek, The Alexandria project (I983),
bood helaas geen baanbrekende vondsten. Jefirey Goodman wijdt zich
tegenwoordig volledig aan enkele schamele vondsten die (indien paranormaal
geïnterpreteerd) zouden moeten leiden tot een volledige herziening van de
vroegste Amerikaanse geschiedenis.
Een andere recente ontwikkeling is de ontdekking van Karen Hunt gepresenteerd
in haar afstudeerscriptie (I98I) aan de Indiana University.
Volgens Hunt laat elk gebouw dat langer dan een half jaar ergens staat een
onuitwisbaar elektromagnetisch fotoveld achter. Waarin of waaraan dit veld
gekoppeld is, is niet zo duidelijk, want het blijft volgens haar ook bestaan als je
de grond verwijdert. Natuurkundigen kennen zulke velden niet. Hunt kan ze
alleen met een *wichelroede opsporen. Toen ze in Australië een groot aantal
verdwenen gebouwen op deze manier 'ontdekte', bleek dat deze gebouwd waren
in de Amerikaanse stijl van circa I88S en duidelijk niet in Australische koloniale
stijl. Een aboriginai-begraafplaats was ingericht als een Europees kerkhof. Een
windmolen was veel en veel te groot. En toen ze werd uitgenodigd voor een
geheel kosteloze proef in Florida, met een grote prijs (van *Randi) als ze slaagde,
weigerde ze toen puntje bij paaltje kwam.
Karen Hunt is niet zomaar een curiosum, want ongeveer één op de zeven
Amerikaanse docenten archeologie vermeldde medio jaren '80 de wichelroede in
gunstige zin bij de bespreking van methoden.
Paranormale archeologie is bij uitstek het domein van de wichelroedelopers, en
hen die in staat zijn *leylijnen te 'voelen'. In vroeger eeuwen, zo luidt de
redenering, was de mens zeer gevoelig voor deze paranormale krachtlijnen en
bouwde hij zijn tempels en kerken bij voorkeur op de kruispunten van deze
lijnen. Een paranormaal begaafd persoon zou op zo'n kruispunt geheid allerlei
indrukken opdoen. Een fraai voorbeeld van een dergelijke 'paranormale amateur-
archeoloog' is de wichelroedeloper Wigholt Vleer, die in zijn boek Leylijnen en
leycentra in de Lage Landen (I992) niet alleen onze nationale leylijnen in kaart
brengt maar daarbij 'regressietherapeut-paragnost' Dik van Dool om commentaar
heeft gevraagd. Dik lijkt vooral dol op Keltische heiligdommen (*Kelten).
Bron; Williams, S., Fantastic archaeology. Philadelphia, I99I.
Paranormale chirurgie
(Engels : psychic surgery) Het zogenaamd opereren met niets anders dan de blote
handen, terwijl de patiënt bij vol bewustzijn is. Deze vorm van *paranormale
geneeskunst is met name populair in Brazilië en de Filipijnen. De beroemdste
paranormale chirurg was de Braziliaan José Pedro de Freitas (zich noemende
José Arigo, I9I8-I97I) die bijgestaan werd door de geest van 'dr. Fritz'. De Freitas
heefti vanwege zijn praktijken tussen I95j8 en 1964 in de gevangenis gezeten. In
1968 werd hij onderzocht door de Amerikaan Andrija Puharich, (de man die ook
Peter *Hurkos en Uri *Geller 'ontdekte'. Volgens Puharich was De Freitas
paranormaal begaafd. Negen jaar na de dood van De Freitas dook de geest van
dr. Fritz op in de praktijk van paranormaal chirurg Edson de Quieroz en ook in
die van anderen.
Een andere bekende paranormale chirurg was de Filipijnse Josefina Sison. Zij
werd in 1974 onderzocht door de Amerikaanse ingenieur (en amateur-
psionderzoeker) George Meek (geb. I9I0) en echt bevonden. Meeks onderzoek
gold jarenlang als 'wetenschappelijk bewijs' voor de echtheid van paranormale
chirurgie. Hij was later zo slim een goochelaar mee te nemen naar een van Sisons
operaties, en deze constateerde dat alles wat hij zag op vingervlugheid gebaseerd
was.
Halverwege de jaren '80 werden de paranormale chirurgen opeens (en heel even)
populair in het Westen. In 1988 liet de Nijmeegse hoogleraar G. Huizer per brief
aan de Volkskrant weten dat skepsis over psychische chirurgen geheel misplaatst
was, ook al gezien de *kwantummechanica die de westerse wetenschap op losse
schroeven had gezet, en dat het geen pas gaf deze goede hardwerkende lieden uit
te dagen om naar Nederland te komen.
Twee Filipijnse psychische chirurgen, Adin Lugue en Mima Femandez, hadden
kennelijk verzuimd de Volkskrant goed te lezen en kwamen toch, in mei 1989. Ze
gaven een demonstratie tijdens de jaarlijkse Paravisie-manifestatie. Een geheime
camera (boven de operatietaiel aangebracht door medewerkers van het tv-
programma Jongbioed en Joosten) toonde toen aan dat het hier om twee
bloederige goochelaars ging.
Paranormale geneeswijze
Tegenwoordige benaming voor mesmeristische (*Mesmer) geneeswijze.
Beoefenaars van deze methode heten ook wel magnetiseurs, strijkers of
handopleggers. Vele *paragnosten beoefenen deze geneeswijze. Als deze
strijkers al diagnoses stellen, dan is dit door middel van zogenaamde
buitenzintuiglijke waarneming, het zien of voelen van *aura's, *kirlianfotografie,
*pendelen, en dergelijke.
De therapie zelf bestaat erin dat de therapeut de handen op of vlak bij de plek legt
waar hij of zij denkt dat het probleem zit, en soms zal de behandelaar
strijkbewegingen maken zonder de klant aan te raken, en daarbij telkens de
handen afschudden.
Ook wordt wel op afstand behandeld, de genezer denkt dan sterk aan de zieke.
Varianten van de paranormale geneeswijze zijn onder andere * Therapeutic
Toucé en reiki. Deze verschillen eigenlijk alleen in de verhalen die eromheen
verteld worden. Zo zou bij magnetiseren magnetische kracht ingestraald worden,
bij Therapeutic Toucé wordt liefde overgebracht, en bij reiki gaat het om
levensenergie. Ook is de opvatting van de beoefenaren van reiki en Therapeutic
Toucé dat iedereen deze techniek kan leren, terwijl de klassieke magnetiseurs
menen dat het om een gave gaat.
In Nederland waren na invoering van de wet van Thorbecke op de uitoefening
van de geneeskunst (I863) de magnetiseurs onwettig. Gerard *Croiset richtte in
I960 de NWP op (de afkorting staat thans voor Nederlandse Werkgroep van
Praktizijns en er zijn ook beoefenaars van de *natuurgeneeskunde lid van) ; in
I960 ontstond de NFPN en in 1966 de NVGN. Sommige paranormale genezers
nemen alleen patiënten aan die eerst een arts hebben geraadpleegd, en sommige
beroepsorganisaties verlangen dit ook van hun leden. Paranormale genezers
weten meestal maar weinig van geneeskunde, in tegenstelling tot andere
beoefenaars van *alternatieve geneeskunde, die in grote meerderheid de een of
andere vorm van medische training hebben gehad.
De paranormale genezers behandelen voornamelijk pijnklachten, reumatoïde
artritis, *psychosomatische aandoeningen en in het algemeen wat zij noemen
chronische en medisch onbehandelbare aandoeningen. Begin jaren '90 waren er
bijna 700 georganiseerde paranormale genezers in Nederland, en wellicht nog
eens zoveel ongeorganiseerden, terwijl ongeveer één procent van de Nederlandse
bevolking van hun diensten gebruikmaakt.
Tweederde van de magnetiseurspatiënten voelt zich beter door de behandeling.
Dit lijkt te komen doordat de stress minder wordt. Het gaat er vooral om dat de
patiënt dénkt dat hij of zij behandeld wordt ; of behandeling ook echt plaatsvindt
is niet van aantoonbaar belang. Bij proeven blijkt dat vaak verbetering optreedt
als de patiënt de suggestie krijgt dat hij of zij behandeld wordt, terwijl dat niet zo
is. In de omgekeerde situatie (buiten medeweten van de patiënt is de genezer
actief gebeurt er niets bijzonders.
Bij zulke proeven kan men de 'effecten' op twee verschillende manieren proberen
vast te stellen. Bij de ene manier kijkt men naar objectieve maatstaven zoals
daling van hoge bloeddruk of verbetering van de longfunctie. Bij de andere,
subjectieve, manier legt men de patiënt vragen voor van het type 'hoe voelt u zich
nou ?'. Als beide manieren worden gebruikt, blijkt telkens weer dat de objectieve
efiecten gering zijn in vergelijking met de subjectieve. Het ligt dus voor de hand
te denken dat de objectieve verbeteringen een nevenefsect zijn van de
subjectieve. Met andere woorden, de paranormale genezers brengen een
*placebo-effect teweeg.
Tijdens behandeling door strijkers krijgt de patiënt soms een warm of tintelend
gevoel. Dit wordt door de strijker opgevat als een teken dat 'energie' wordt
overgebracht. Objectieve veranderingen in huidtemperatuur zijn inderdaad
waargenomen. De eenvoudigste verklaring is dat de doorbloeding van de huid ter
plaatse iets beter wordt, en dat het dus om een soort blozen gaat.
Paranormale geologie
Het onderzoeken van gesteenten langs paranormale weg. Paranormale geologie is
beslist niet zo populair als de *paranormale archeologie, maar toch hebben
geologen soms paranormaal begaafden ingeschakeld om hun onderzoek verder te
'helpen'. De Amerikaanse hoogleraar William F. Denton maakte bijvoorbeeld
gebruik van de paranormale gaven van zijn zuster Ann Denton Cridge.
Hij pakte dan een stukje steen in dat zij op haar voorhoofd hield, waama ze
vertelde waar en hoe het was ontstaan. Denton publiceerde zijn resultaten in het
boek The soul of things (I854).
Parapsychologie
De wetenschap van de paranormale (schijnbaar boven de ons bekende fysische wetten uitstijgende) vermogens. Parapsychologen maakten in vroeger dagen nog wel eens onderscheid tussen vormen van paranormale verschijnselen, zoals helderziendheid, andere vormen van buitenzintuiglijke waameming, en telekinese, maar sinds enige decennia spreken ze enkel en alleen over *psi.
Alhoewel onderzoeken zoals die van de Koninklijke Commissie naar het 'dierlijk magnetisme' van Franz *Mesmer en het onderzoek van William *Crookes naar de mediums D.D. *Home en Florence *Cook in principe beschouwd kunnen worden als aanzetten tot parapsychologie, laat men het ontstaan van deze wetenschap meestal samenvallen met de oprichting van de *Society ior Psychical Research, in I882. De parapsychologie heeft sindsdien vele ups en downs gekend. Zo rond I890, toen beroemde onderzoekers als Charles *Richet en William *James zich hiervoor interesseerden, beschouwden velen het als een veelbelovend onderwerp, de 'wetenschap van de toekomst'. Na I900 volgde echter een keerpunt. De Society raakte in verval (vooral vanwege de dood van vele prominente leden), en onderzoekers stuitten in toenemende mate op irauduleuze *mediums, zoals *Eva C. en Eusapia *Palladino, die het vakgebied een slechte naam bezorgden. Ook de alom gevoelde behoefie om van de psychologie een harde, exacte wetenschap te maken deed de belangstelling voor het occulte verder dalen. De hierdoor veroorzaakte neergang is de parapsychologie eigenlijk nooit meer te boven gekomen.
In de jaren '30 zette een behoedzame revival in dankzij het werk van Joseph en Louisa *Rhine. Zij schakelden over op grootschalige, statistisch te verwerken laboratoriumexperimenten, op basis van de veronderstelling dat niet alleen mediums maar iedereen in zekere mate over paranormale vermogens beschikt. In de jaren '50 trok de Nederlandse parapsycholoog Wilhelm *Tenhaefi enige tijd grote belangstelling dankzij zijn onderzoek naar de gaven van *paragnost Gerard *Croiset.
In de jaren '60 en '70 zette een ingrijpender verandering in. In de Amerikaanse psychologie werd het sterk mechanistische behaviorisme (met als belangrijkste vertegenwoordiger B.F. *Skinner) vervangen door de cognitieve psychologie, die meer aandacht heefi voor zaken als (zelfbewustzijn. De parapsychologie profiteerde sterk van deze ontwikkeling. Dit keer kwam de nadruk te liggen op de geestestoestand van proefpersonen, en mogelijk hiermee samenhangende paranormale fenomenen. Bekend zijn de experimenten betreffende helderziende *dromen, uitgevoerd door Montague Ullman (geb. I9I6) en Stanley Krippner (geb. I932) in het Maimonides Hospital in New York, en (uitgevoerd in hetzelfde instituut) de *ganzield-experimenten van Charles Honorton (1946-I99I). Een hieraan verwante onderzoekslijn die tijdelijk veel belangstelling trok waren de * remote viewing-experimenten van Russell Targ (geb. I934) en Harold E. Puthoff van het Stanford Research Institute.
Onder invloed van de *observationele theorieën van Helmut Schmidt (geb. I928) gaat de belangstelling de laatste jaren vooral uit naar *RNG-experimenten. Die zijn in reusachtige aantallen uitgevoerd, waardoor hun betrekkelijk marginale resultaten toch nog interessant gevonden worden.
Bron; Nanninga, R.H., Parariteiten. Utrecht, 1988.
Pauli, Wolfgang
(1900-1918), Zwitsers-Amerikaans fysicus, vooral beroemd om zijn theoretische voorspelling in I930 van het bestaan van een massaloos, elektrisch neutraal elementair deeltje, het neutrino - dat pas in I953 daadwerkelijk werd aangetoond. Net als Albert *Einstein was Pauli ontevreden over de moderne natuurkunde. Hij was ervan overtuigd dat de *kwantummechanica en de relativiteitstheorie, hoe voorbeeldig ze ook 'werkten', onvolledig waren. Ze beschreven de wereld buiten de mens, en Pauli wilde de mens zélf, de menselijke geest daarin op de een of andere manier opnemen.
Mede dankzij zijn correspondentie met de psycholoog-filosoof Carl G. *Jung kwam Pauli tot de conclusie dat de natuurwetenschap de eigenschappen van de menselijke geest uit het oog was verloren in het begin van de I7de eeuw, in de beroemde pennenstrijd tussen de astronoom Johannes Kepler (I57I-I630) en de filosoof Robert Fludd (I574-I657). Volgens Pauli stonden er toen twee fundamentele natuuropvattingen tegenover elkaar. Kepler verklaarde het zonnestelsel aan de hand van (wat Pauli aanduidde als) de triniteit energie, tijd-ruimte en causaliteit. De hermetist Fludd (*hermetisme) daarentegen construeerde een samenhang tussen de kosmos, het zonnestelsel, de elementen en de mens (volgens het principe : zo boven, zo beneden) en ging daarbij, zoals Pauli het zag, uit van de quatemiteit energie, ruimte-tijd, causaliteit én *synchroniciteit. (Synchroniciteit is het zinvol samenvallen van gebeurtenissen die niet oorzakelijk verbonden zijn.) De strijd tussen deze twee geleerden (die door heel intellectueel Europa op de voet werd gevolgd) werd uiteindelijk gewonnen door Kepler. Sindsdien, zo stelde Pauli, heeft de wetenschap het curieuze, eenmalige, 'zinvolle' incident verwaarloosd.
Pauli's verlangen dit gebrek te herstellen en zo het westerse wereldbeeld te verbeteren vormt het constante thema van zijn latere werk.
Pauling, Linus Carl
(1901-1994) . Amerikaans biochemicus. Een van de beroemdste biochemici van de afgelopen decennia. Hij kreeg in 1954 de Nobelprijs voor zijn werk op het gebied van de *kwantumtheorie van de chemische binding en in I962 voor zijn acties tegen het testen van kernwapens. Zijn meest dubieuze publicatie was Cancer and vitamin c (1979, geschreven samen met Ewan Cameron) waarin hij een pleidooi hield voor het gebruik van grote doses vitamine c tegen kanker.
Die bewering was gebaseerd op een onderzoek door Cameron onder 25 kankerpatiënten. Latere, grotere studies hebben het door Cameron geregistreerde positieve effect van vitamine c op kanker niet terug kunnen vinden.
Pauling bleei tot aan zijn dood in zijn wondermiddel geloven. Hij stierf aan prostaatkanker en in de daaraan voorafgaande jaren had hij enorme hoeveelheden vitamine c geslikt. Die tegenspraak deerde hem echter niet. Hij beweerde gewoon dat de vitamine het begin van zijn kanker met zo'n twintig jaar had vertraagd !
Pendel
Een kleine slinger, vast te houden tussen twee vingers, waarmee men naar verluidt bovennatuurlijke krachten kan aantonen, of (volgens anderen) het onderbewuste vragen kan stellen. De pendelaar spreekt van tevoren met zichzelf af welke beweging van de pendel (van voor naar achter of van links naar rechts, draaiend met de klok mee of tegen de klok in) welke betekenis heefi, en wacht vervolgens rustig af'wat de pendel gaat doen'.
De bewegingen van de pendel worden veroorzaakt door onbewuste spierbewegingen, net zoals dat het geval is bij *wichelroedelopen en (veelal collectief bij het *ouijabord, zoals al door W.B. *Carpenter en M.E. *Chevreul in de I9de eeuw is ontdekt. Experimenten waaruit zou moeten blijken dat de pendelaar over paranormale vermogens beschikt, lopen steevast op een mislukking uit.
Pendelaars zijn bijvoorbeeld niet in staat om te zeggen in welke doos (van een rij gesloten dozen) zich een bepaald voorwerp bevindt.
Perpetuum mobile
(Latijn : voortdurend bewegende) Een machine die meer energie levert dan erin gestopt wordt. Het perpetuum mobile wordt onmogelijk geacht, omdat alle bekende natuurwetten behoud van energie (de Eerste Hoofdwet van de thermodynamica) als gevolg hebben. De Tweede Hoofdwet der thermodynamica luidt dat in een gesloten systeem de entro pie niet kan ainemen. De omzetting van de onordelijke warmtebeweging van atomen en moleculen in meer bruikbare vormen van energie is dus niet zonder meer mogelijk. Voor de omzetting van warmte in 'mechanische energie' (bijvoorbeeld een opgetild gewicht, een opgeladen batterij, een draaiend vliegwiel, een opgewonden veer) is nodig dat er warmte wordt getransporteerd van iets warms naar iets kouds. De verhouding van eindtemperatuur tot begintemperatuur is tevens de fractie warmte die zelfs in het ideale geval niet kan worden omgezet (in het ideale geval kan het omzettingsproces ook in omgekeerde richting verlopen). Dat men 'temperatuur' door deze eigenschap theoretisch kan definiëren is gewoon een andere iormulering van de Tweede Hoofdwet. In het niet-ideale geval is de fractie groter en dan kan het omzettingsproces niet meer worden teruggedraaid. Dus bij de omzetting van de ene vorm van energie naar de andere kan geen energiewinst geboekt worden ; hoogstens kunnen er verliezen optreden in de vorm van warmte die niet teruggewonnen kan worden.
Desondanks hebben door de eeuwen heen tientallen uitvinders getracht een dergelijke gratis energiebron te maken.
Het oudste bekende voorstel is dat van de 13de-eeuwse architect Villard de Honnecourt (ca. I225-ca. I250) dat bestond uit een rad waaraan hamers waren bevestigd. De aan de ene kant neervallende hamers zouden de aan de andere kant hangende hamers omhoogtillen.
Dit principe - waarbij door het slim verplaatsen van massa de ene kant van een rad, wiel of gesloten ketting steeds nét even zwaarder is dan de andere - werd ook gebruikt door Leonardo da Vinci (I452-I5I9) en de Nederlander Comelis Drebbel (I572-I633), en eigenlijk waren de meeste voorstellen voor perpetua mobilia in de I8de en I9de eeuw eveneens varianten op dit principe (waarbij vaak ook werd voorgesteld gebruik te maken van de opwaartse kracht die voorwerpen ondervinden zodra ze in vloeistoffen worden ondergedompeld).
In de I7de en I8de eeuw laaide de belangstelling voor het perpetuum mobile regelmatig op, vooral dankzij nieuwe ontwikkelingen in de natuur- en scheikunde. Kritiek was er uiteraard ook. Simon Stevin (I548-I620) was een verklaard tegenstander.
Zijn 'clootkrans' is een didactische vondst die berust op het niet-bestaan van een perpetuum mobile : een gesloten ketting met ballen die over een ongelijkbenige driehoek hangt is in evenwicht. De geleerde pater Marin Mersenne (I588-1648) vergeleek de ontwerpers van deze wondertoestellen met de alchimisten (*alchimie). Eind I8de eeuw raakte het idee volledig in diskrediet. Een belangrijke doorbraak was het besluit van de Franse Academie van Wetenschappen in I775 om geen aandacht meer te besteden aan voorstellen voor perpetua mobilia.
Ook tegenwoordig duiken er nog dergelijke claims op. Een recent voorbeeld dat enige publieke belangstelling trok was de 'energieën-oogstmachine' van de Belgische kunstenaar Di Wesseli.
Deze was gebaseerd op een afgesloten, uit scharende elementen opgebouwde cilinder die, als ze onder water werd gebracht, door dat water dusdanig samengeperst werd dat het inwendige volume niet kleiner maar juist groter werd, althans dat dacht Di Wesseli. Hij trok in de tweede helft van de jaren '80 met zijn (papieren) vinding door het land, en op 29 december 1987 besteedde NRC Handehblad zelis een pagina aan hem. De clou van Di Wesseli's machine blijkt bij halsstarrig doorvragen op het idee te berusten dat de (hydrostatische) druk'afglijdt' op een gestroomlijnde vorm.
Met andere woorden, de kunstenaar maakte geen onderscheid tussen weerstand bij beweging door vloeistof en de druk die een ondergedompeld lichaam ondervindt.
Een recent buitenlands voorbeeld (gesignaleerd in de Volkskrant van 25 maart I995) is de Griggs-machine, ontworpen door James Griggs uit Cartersville, Georgia. Griggs had een apparaat geconstrueerd waarin een waterstroom verwarmd werd door deze te persen door een roterende schijf waarin gaten waren geboord. De door de draaiing veroorzaakte wervelingen verwarmen het water, maar volgens Griggs ontstonden er ook akoestische trillingen die voor een netto-energieopbrengst zouden zorgen. Griggs werkte aan zijn idee vanaf 1986 en vroeg in I99I patent aan. Hij daagde via Internet alle fysici uit zijn vinding te komen bekijken en een verklaring te geven voor zijn doorbraak. Uiteindelijk besloot Tom Droege (die zijn sporen op dat gebied verdiend had in een jarenlange, vruchteloze speurtocht naar *koude kemfusie) af te reizen naar Cartersville. (Via datzelfde Internet had hij bij collega-onderzoekers de reiskosten bijeengeschraapt.) Wat hij daar aantrof was een stel goedwillende amateurs, die de eerste beginselen van het ijken, meten en registreren van experimenteel werk nog moesten leren.
Een dergelijke afloop is niet ongebruikelijk in de wereld van de perpetuum-mobile-bouwers. De door Griggs getoonde openheid is dat wél.
Pététin, Jacques-Henri-Désiré
(1744-1808), Frans mesmerist (*Mesmer). Pététin was een van de mesmeristen die sterk bijdroegen aan het geloof dat het gebruik van het 'dierlijk magnetisme' (een techniek die later zou evolueren tot wat wij nu kennen als *hypnose) werkelijk ongekende mogelijkheden van de menselijke geest openbaarde. Met name zijn 'ontdekking' dat de zintuigen zich tijdens de hypnose naar andere lichaamsdelen konden verplaatsen, trok grote aandacht.
Karakteristiek is een studie die hij publiceerde in 1787 over een cliënte die last had van stuipen en nauwelijks in bedwang kon worden gehouden.
Ook haar zingen moet buitengewoon lastig zijn geweest. Pététin paste de gebruikelijke mesmeristische technieken toe (met de handen zwaaien, dwingend aankijken, et cetera) maar boekte hiermee slechts tijdelijk resultaat. Steeds begon ze weer opnieuw, en ze ontwikkelde ook steeds weer andere symptomen. Pététin hielp daarbij een handje, zo blijkt uit zijn verslag. Zo meende Pététin op een gegeven moment dat hij haar tot bedaren had gekregen door tegen haar buik te spreken. De volgende dag bleek dat de enige methode om haar te bereiken. Later moest hij haar voor het vereiste effect via haar vingers en tenen toespreken. Een van haar beste invallen was dat ze in trance haar eigen ingewanden kon zien - en die van Pététin ook trouwens.
Pététins patiënte is een loepzuiver voorbeeld van iemand die eenmaal onder hypnose de aanwijzingen van de arts gaame meeneemt - maar daarbij haar eigen belang (het behouden van ieders aandacht) niet uit het oog verliest. Dergelijke intrigerende gevallen zijn ook terug te vinden in het werk van mesmeristen als de markies de *Puységur en James *Braid. Pététins 'ontdekking' dat een cliënt onder invloed van hypnose in het eigen lichaam kon kijken (en dat van een ander) en zo zijn of haar eigen genezing kon bewerkstelligen, maakte spoedig grote opgang.
Bron; Shorter, E., From paralsis to fatigue. New York, I992.
Philadelphia-experiment
Experiment, naar verluidt uitgevoerd in I943 met het oorlogsschip Eldridge, plus bemanning, dat gebaseerd zou zijn op de algemene relativiteitstheorie van Albert *Einstein. Het schip zou last hebben gehad van plotseling verdwijnen en verschijnen (op steeds weer andere plaatsen), terwijl de bemanningsleden allemaal krankzinnig zouden zijn geworden. Een en ander zou het gevolg zijn van proeven om het schip onzichtbaar te maken met elektronische krachtvelden. Bewijzen dat deze proefneming daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, heeft niemand ooit kunnen leveren.
Een eerste melding van dit experiment arriveerde in een brief in oktober I955 (een tweede in januari '56) bij ufo-auteur Morris K. Jessup (gest.I959). De auteur van de brief was 'Carlos Miguel Allende', naar later bleek een pseudoniem van Carl M. Allen (I925-1996). Jessup besteedde geen aandacht aan diens fantastische verhalen, ook niet nadat hij in I957 van een medewerker van het Oflice of Naval Research een kopie van zijn eigen boek The case for the ufo (I955) ontving, met daarin cryptische aantekeningen, ook geschreven door deze Allende.
Na zijn dood (Jessup pleegde in I959 zelfmoord) begonnen kopieën van de brieven en van de aantekeningen te circuleren in ufo-kringen, en stapelden de geruchten zich op. Een gloedvolle versie is bijvoorbeeld te vinden in het beruchte The Bermuda triangle (1974) van Charles Berlitz (*Bermuda-driehoek). In 1979 verscheen het eerste boek volledig gewijd aan het Philadelphia-experiment, William L. Moores The Philadelphia experiment. Vijf jaar later werd er een film over gemaakt, die veel minder succesvol was dan het boek.
Alle kouwe drukte ten spijt is het volkomen duidelijk dat het experiment niet meer is dan een verzinsel van Carl Allen. Hij heefi dit ook in 1969 bevestigd aan medewerkers van APRO. Die bekentenis trok hij later in, maar Robert Goerman was in I980 in staat Allens familie op te sporen, en zij noemden Carl een 'meesterbedrieger'. Ze konden Goerman ook brieven tonen waarin hij toegaf alles te hebben verzonnen. Bovendien bleek Allen matroos te zijn geweest van het zusterschip van de Eldridge, en aantoonbaar niet in de buurt van de Eldridge toen een en ander gebeurd zou zijn. Van Carlos Allende alias Carl Allen werd verder weinig meer vemomen. De belangrijkste verkondiger van het Philadelphia-experiment is momenteel Alfred Bielek, die er een spannend jongensboek van heeft gemaakt. Hij beweert bemanningslid te zijn geweest van het bewuste schip. Toen duidelijk werd dat er iets misging, sprongen hij en zijn vrouw overboord en ze belandden in het jaar I985. Gelukkig was de beroemde wiskundige (en volgens Bielek een van de bedenkers van het experiment) John von Neumann bereid hen terug te sturen naar I943, zodat ze de experimentele apparatuur, die de hele aarde dreigde op te slorpen, onklaar konden maken. Wereldredder Bielek geeft lezingen voor wie het maar geloven wil.
Bron; Stein, G., Encyclopedia of hoaxes. Detroit, I993.
Piltdown-affaire
Schandaal rond een zogenaamde prehistorische schedel, in fragmenten aangetroffen tussen I908 en I9I3, in de omgeving van het Britse dorpje Piltdown, enkele kilometers ten noorden van de badplaats Brighton.
De schedel werd ontdekt door de amateurarcheoloog Charles Dawson. De verkleuring duidde op een zeer lang verblijf in de grond. Het schedeldak van de 'Piltdown man' was duidelijk mensachtig, maar het stuk onderkaak was duidelijk aapachtig. In die onderkaak staken echter weer twee kiezen die op een 'mensachtige' wijze waren afgesleten. De 'Piltdown-man' had al met al veel weg van de * missing link tussen mens en aap waar paleontologen in die dagen naarstig naar zochten.
De vondst wás niet alleen uniek, ze blééf dat ook. In de loop der jaren werd steeds duidelijker dat het hier een curiosum betrof, en de schedel werd met steeds meer argwaan bekeken. Alleen Arthur Smith Woodward, conservator van het natuurhistorisch museum, bleef tot aan zijn dood (in 1948) pal achter de vondst staan. Spoedig daama barstte de bom echter. Een medewerker van het museum toonde aan dat de botten van recente datum waren, en dat ze chemisch en mechanisch bewerkt waren.
Het heeft lang geduurd voor duidelijk werd wie deze grap in elkaar heefi gezet. In de loop der jaren heeft vrijwel iedereen die ook maar zijdelings bij deze afiaire betrokken is geweest, wel eens in het beklaagdenbankje gezeten. Dawson is natuurlijk de prime suspect, maar hij beschikte niet over de kennis die noodzakelijk was voor het vervaardigen van een dergelijke subtiele vervalsing. De Amerikaanse bioloog Stephen Jay Gould heeft wel geopperd dat de Franse paleontoloog en filosoof Pierre *Teilhard de Chardin (een goede vriend van Dawson, en op de cruciale momenten steeds aanwezig) verantwoordelijk was. Ook een illustere buurman van Dawson, Sir Arthur Conan Doyle (de geestelijke vader van Sherlock Holmes), werd ervan verdacht, en de Britse auteur Frank Spencer concludeert in zijn Piltdown : A scientific forgery (I990) dat de vooraanstaande anatoom en conservator Arthur Keith (1866-I955) wellicht de dader was. Deze was nauw betrokken bij de toenmalige discussies over de missing link en de vondsten pasten precies in zijn straatje.
Maar ook Keith gaat vrijuit. Enige jaren geleden troffen schoonmakers op de zolder van het museum een kist aan die toebehoord had aan Martin Hinton, toentertijd ook conservator, niet bij de archeologische maar bij de zoölogische afdeling. De kist bevatte knaagdierenfossielen (Hintons specialisme) en ging dan ook naar de huidige expert op dat terrein, Andrew Currant.
Deze trof op de bodem nog iets geheel anders aan : fossiele zoogdierenbotten waarvan de verkleuring sterk deed denken aan de Piltdown-vondsten.
Aangezien het onmogelijk leek dat Hinton vondsten achterover had kunnen drukken - en hij tevens een expert was op het gebied van chemische verwering van fossielen - besloot Currant samen met hoogleraar (en Piltdown-fanaat) Brian Gardiner van het King's College, Londen, alle vondsten aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen. Op 24 mei 1996 maakte Gardiner in een openbare lezing bekend dat Hintons kist de resultaten bevatte van diens 'experimenten' met kunstmatige veroudering, en dat hij hoogstwaarschijnlijk de (enige) dader was in het mysterie van Piltdown.
Piper, Leonora
(1817-1950), Amerikaans *medium. Piper produceerde geen *materialisaties en deed ook geen meubilair vliegen, maar kreeg simpelweg *geleidegeesten door die de aanwezigen vertelden over hun verleden, hun familie, vrienden, et cetera. Ze maakte hierbij naar alle waarschijnlijkheid gebruik van wat de aanwezigen zeli vertelden, aangevuld met slim gissen, maar ze was hierin zó bedreven dat vele onderzoekers overtuigd raakten van haar paranormale gaven.
Leonora Piper wàs een eenvoudige huisvrouw tot ze in 1884 een genezend medium bezocht en ontdekte dat ze zelf ook heel eenvoudig in trance (*hypnose) kon gaan. Bij die gelegenheid kwam ook haar eerste geleidegeest door : een Indiaans meisje met de onwaarschijnlijke naam 'Chlorine'.
Later was voomamelijk een Franse dokter aan het woord, ene Phinuit (spreek uit : finnie ; hij kende overigens geen Frans en had geen benul van geneeskunde) en in I892 ruimde de onbetrouwbare Phinuit het veld voor de geleidegeest George Pellew (GP).
Piper kreeg in I885 bezoek van de psycholoog William *James, die zeer onder de indruk was van haar uitspraken. Hij duidde haar eens aan als de 'witte raaf', de zeldzame uitzondering die in één keer bewees dat het paranormale geen onzin was.
Ook onder de indruk was Richard *Flodgson, lid van de *Society for Psychical Research, die de laatste jaren van zijn leven (als enig betaald onderzoeker van de *American SPR) besteedde aan onderzoek naar dit medium. Tegen die tijd was ook GP verdwenen en schakeLde Leonora meer en meer over op *automatisch schrift. De 'auteurs' waren naar verluidt overleden beroemdheden die echter gebruik maakten van pseudoniemen als 'Doctor' en 'Imperator'. Hun boodschappen waren hoofdzakelijk van stichtelijke aard. De wetenschappelijke belangstelling voor Leonora daalde daarna navenant.
Bron; Brandon, R., The spiritualists. Buffalo, 1984.
Piramidekrachten
Vermeende paranormale krachten die opgewekt of geconcentreerd zouden worden onder een (model van een) piramide. Men kan deze krachten benutten door in een piramide plaats te nemen of door er iets onder te leggen. Vruchten zouden er vers onder blijven, wijn sneller lekker worden, scheermesjes weer scherp ( !), et cetera.
Bedenker van veel van deze onzin (waarvoor nog nooit enig serieus bewijs werd gevonden) is de Fransman Ferrand Ibek, auteur van La pyramide de Cheops, a-t-elle livré son sécret ? (1951). Er bestaat ook een patent van de Tsjechische radiotechnicus Karl Drbal, geregistreerd 1949, en geldig vanaf I ( !) april I952, waarin het verhaal van de aanscherpende scheermesjes wordt opgedist, tezamen met de mededeling dat 'het bekend is' dat scheermesjes ook scherp worden in magnetische velden (*elektrostress). Hij zou op dit idee gekomen zijn door correspondentie met een pendelende Franse ijzerwarenhandelaar genaamd Bovis, die uitgedroogde katten in de piramides had gevonden. Drbal kreeg bekendheid door een aan hem gewijd hoofdstuk in het lichtgelovige werk van Sheila Ostrander en Lynn Schroeder Psychic discoveries behind the iron curtain (I970).
In 1974 droeg Karl Drbal een hoofdstuk bij in een boek (Pyramid power van M. Toth en G.Nielsen) waarin hij iets meer over zijn patent vertelt. Ook uit dit artikel is duidelijk dat Drbal een onverbeterlijke grappenmaker is. Hij schrijft dat zijn piramides microgolfresonators zijn omdat ze van een isolerende stof zijn gemaakt (voor microgolftechniek heeft men echter juist geleidende wanden nodig), en hij besluit zijn stukje met een vrolijke noot : hij wenst iedereen die zijn uitvinding gebruikt tweehonderd scheerbeurten met hetzelfde scheermesje toe !
Een enthousiast geschreven verhaal (Scientific American, juni 1974) over dit onderwerp van Martin *Gardner, waarin ook de geheimzinnige en enigszins louche dr. Irving Joshua Matrix en zijn beeldschone half-Japanse dochter Iva figureren, is door tal van mensen voor serieuze waarheid aangezien.
Verhalen over piramidekrachten keren regelmatig terug in de pseudo-wetenschappelijke literatuur. Veelal wordt dan een verband gezocht met de *piramidologie en de vermeende beschaving der *pre-adamieten.
Piramidologie
De 'wetenschap' die zich bezighoudt met het uiterst nauwkeurig opmeten en op mystieke wijze interpreteren van de afmetingen van de grote piramide van Cheops te Gizeh, inclusief de daarin aanwezige gangen en kamers. Grondlegger van de piramidologie was de Brit John Taylor (I78I-1864). Hij construeerde op papier een periecte, 'theoretische piramide' van Cheops, waar piramidologen na hem dankbaar gebruik van maakten omdat het origineel zo ver weg was en op vele plaatsen emstig aangetast. Taylor ontdekte aan de hand van zijn model dat de grondomtrek gedeeld door de hoogte een zeer nauwkeurige waarde voor 2pi opleverde, hetgeen betekent dat hij ook zéér nauwkeurig de hellingshoek van de zijvlakken gemeten moet hebben. Hij reconstrueerde ook de 'heilige inch' of 'piramide-inch' die de bouwers volgens hem gebruikt hadden om alle afmetingen in en om de piramide te bepalen.
Navolger van Taylor was onder anderen de vooraanstaande astronoom Charles Piazzi Smyth (I8I9-I900), die in I86S vier maanden besteedde aan het nameten van de Grote Piramide. Smyth trad uit de Royal Society van Londen naar aanleiding van controverses over zijn mystieke duiding van de uitkomsten. Boze tongen beweren dat de uitdrukking 'piramidale nonsens' in zwang kwam toen het rekenwerk van Taylor en zijn navolgers bekendheid kreeg.
Het feit dat de piramide-inch nauwelijks afweek van de gewone Britse inch was geen toeval. De Britten stamden immers af van de *Tien Verloren Stammen, en die waren, ten tijde van Mozes, in Egypte geweest. De 'ontdekkingen' der piramidologie sloten zo naadloos aan bij de pseudo-historie van de British-Israel-beweging.
Deze verbinding werd nog inniger in I904, toen Robert Menzies de ontdekking bekendmaakte dat de gangen en kamers in de piramide volgens hem een reusachtige kosmische tijdschaal vormden. De afmetingen (uitgedrukt in piramide-inches) konden rechtstreeks worden omgerekend in jaren. Op die manier kwamen grote historische gebeurtenissen overeen met zaken als drempels en groeven, en Menzies wist tevens te vertellen dat het einde der tijden correspondeerde met de achterwand van de Koningskamer midden in de piramide, en dat uit zijn metingen bleek dat dat einde ergens in de 24ste eeuw zou plaatsvinden. Menzies' systeem werd tot in het absurde uitgewerkt in The great pyramid its divine message (I924) van D. Davidson en H. Aldersmith, een kolossaal werk waarin op basis van de piramide de Britten het Uitverkoren Volk bleken en de volledige wereldgeschiedenis werd herzien, compleet met de wederkomst van Christus, vastgezet op I953. In opeenvolgende drukken werden de berekeningen telkens aangepast zodat ook nieuwe ontwikkelingen 'voorspeld' bleken te zijn. Het werk werd een intemationaal succes en de piramidologie oefende grote invloed uit op vele sekten, bijvoorbeeld op de Jehova's Getuigen. De stichter, Charles T. Russell (I852-I9I6), ligt zelfs begraven onder een piramide !
Dat het allemaal wel waar moest zijn volgde uit het feit dat aan de hand van de piramidematen allerhande verbanden met natuurkundige constanten konden worden gevonden. De wiskundige Hans Freudenthal merkte hierover op dat een van de formules zelfs met enig omrekenen een verband aangeeft tussen pi en de afplatting van de aarde.
Dus, aldus Freudenthal, men zou moeten veronderstellen dat degene die de Grote Piramide heeft gebouwd dezelfde is die de aarde heeft afgeplat. Freudenthal merkte ook op dat men met wat handig rekenen uit drie willekeurige getallen (waaronder de diameter van zijn prullenbak en de lengte van de trekker van de stortbak van zijn toilet) de meest wonderbaarlijke data en natuur-constanten kan fabrieken. Deze techniek werd in I990 nog verfijnd door de astronoom Comelis de Jager (*Friese knal, *Skepsis) die de grondslag voor de velosofie legde door drie maten van zijn fiets - uitgedrukt in Heilige Fietsduimen (HFD) - te combineren tot diverse fundamentele natuurconstanten.
Een belangrijke Nederlandse vertegenwoordiger van de piramidologie was KNIL-majoor C.F.Ph.D. van der Vecht, die het werk van Davidson en Aldersmith bewerkte tot De steenen spreken (I936), en Het teeken in Egypteland (I937).
Ook L.A. Rademakers, redacteur bij het Haagse dagblad Het vaderland was een actief piramidoloog. Van zijn hand verscheen Waar bleven de Tien Stammen van Israël? (I939). In reactie op deze publicaties verschenen van W. van Bemmelen Het raadsel der groote pyramide (I940) en van W.H. Gispen Het pyramide-geloof(I953). Na de oorlog publiceerde Rademakers nog De stenen spreken : Vrede (1947).
De piramidologie is na de Tweede Wereldoorlog roemloos ten onder gegaan. Een belangrijke reden hiervoor was het in diskrediet raken van de British-Israel-beweging. De identificatie van het Britse volk met de Tien Verloren Stammen of althans een deel daarvan leidde namelijk verrassenderwijs tot de opvatting dat het bestaande jodendom gedegenereerd en verstard was. Dit nauwelijks verhulde *antisemitisme (dat ook naar voren komt in de boeken van Van der Vecht en Rademakers) leidde in de jaren '30 tot een toenadering tot de *Social-Credit-beweging en allerlei fascistoïde types en stromingen, met als gevolg dat British-Israel (en daarmee de piramidologie) in I945, tegelijk met het fascisme ten onder is gegaan.
Vrijwel niemand van de lezers van de piramidologische boeken snapte ook maar iets van het ingewikkelde rekenwerk, maar de boodschap uit diepzinnige berekeningen bleek dat vanaf pakweg 1947 de wereld een heerlijke tijd tegemoet ging onder Brits bestuur (met vanaf I953 Jezus zelf aan het roer) ; dit was het soort strohalm waar velen zich aan vastgeklampt hebben voor en gedurende de Tweede Wereldoorlog. Toen die echter voorbij was, hadden de mensen wel wat anders aan hun hoofd, afgezien van het feit dat de voorspellingen niet al te best uitkwamen. Hierdoor viel de massale publieke belangstelling voor de piramidologie weg.
Speculaties over de bijzondere afmetingen van de piramide van Cheops keren nog wel terug in werkjes gewijd aan de *piramidekrachten.
Piri Re'is, wereldkaart van
Wereldkaart getekend in I5I3 in opdracht van de Turkse admiraal Piri Re'is, met daarop de kustlijnen van Airika en Europa en, aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, de kustlijn van Amerika.
Erich von *Däniken beweerde in zijn boek Erinnerungen an die Zukunfi ( Waren de goden kosmonauten ?, 1969) dat deze kaart de gevestigde wetenschap op haar kop zet. Ten eerste meende hij uit de (vervormde) manier waarop de kustijnen waren getekend af te kunnen leiden dat de kaart gebaseerd moest zijn op opnamen genomen vanuit een ruimteschip. De kaart is echter gemaakt volgens de in die tijd gebruikelijke centrale projectie waarbij de afstanden worden uitgezet uitgaande van één bepaald centrum (in dit geval ergens in Egypte) en waardoor dergelijke vertekeningen op kunnen treden. Van een opname kan geen sprake zijn. Wie op zou stijgen boven Egypte zou van het Amerikaanse continent alleen Labrador en het gebied rond Recife in Brazilië te zien krijgen, als hij tenminste recht boven Egypte zou blijven.
Tevens beweerde Von Däniken dat de kaart een beeld geefi van de kustlijn van Antarctica onder het pakijs (een kust die we tegenwoordig met behulp van satellietbeelden kunnen reconstrueren). Deze bewering is simpelweg onjuist. De kust van het antarctische vasteland lijkt in de verste verte niet op wat de Turkse cartograaf heeft getekend. Diens 'antarctische' kustlijn zit bovendien vast aan Zuid-Amerika en ligt enkele duizenden kilometers te ver naar het noorden. De kaart toont in feite het door middeleeuwse cartografen zo vaak aan hun kaarten toegevoegde 'Zuidland'.
Von Däniken ontleende zijn gegevens (zoals gebruikelijk zonder dit te vermelden) aan het werk van Charles *Hapgood, die in deze kaart een bewijs zag voor zijn stelling dat er in een zeer ver verleden een superbeschaving had bestaan op Antarctica, waaraan alle latere beschavingen hun bestaan te danken hebben.
Placebo-effect
Niet-specifieke effecten van (medische) behandeling. In het begin van de I9de eeuw betekende placebo een middel dat meer werd gegeven om de patiënt te behagen dan om te genezen. Daarvoor al had het onderzoek van de commissie-Franklin naar het mesmerisme (*Mesmer) laten zien hoezeer emotionele factoren een rol kunnen spelen bij veranderingen in de gezondheidstoestand.
In I955 merkte Henry Knowles Beecher (geb. I904) op dat schijnmiddelen behoorlijk goed 'werken'. Om een potentieel medicament te testen moet je dus de toestand van behandelde mensen niet vergelijken met die van mensen die niet behandeld worden, maar met de toestand van mensen die een schijnmiddel krijgen, het liefst op zo'n manier dat de behandelaar ook niets weet over de werkzaamheid van het toegepaste middel (dat heet dubbelblind). De gebruikelijke procedure is dat buiten medeweten van de arts geloot wordt welke patiënt het echte middel krijgt en welke het fopmiddel (dat heet randomiseren). De onderzoeker zegt dan dat gecontroleerd is voor het placeboeffect. Eventuele verschillen tussen het 'echte' middel en de placebo kunnen dan in elk geval niet liggen aan de suggestieve werking die uitgaat van de behandeling.
Ondertussen is er nog maar weinig bekend over de werking van de placebo. Bij de onderzoeken is het niet voor niets dat de behandelende arts niet mag weten wie wat krijgt. De arts oordeelt vaak erg rooskleurig over het resultaat als hij of zij gelooft dat de patiënt een effectieve behandeling heeft gekregen. Dat was niet alleen in de tijd van het *aderlaten het geval, maar is nu nog steeds zo.
Volstrekt onwerkzame therapieën hebben, toen ze nog nieuw en veelbelovend waren, 'effect' gehad in 50 tot 70 procent van de gevallen. Zelfs bij zogenaamd 'dubbelblinde' studies blijken er veel mogelijkheden te zijn om het effect te overschatten.
Nieuwe antidepressiva worden vaak getest door de werking ervan te vergelijken met het effect van zowel een placebo als een 'oud' antidepressivum.
Bij zulke onderzoeken blijkt het 'oude' antidepressivum vaak maar half zo effectief als toen het net was uitgevonden.
Het is erg moeilijk om de roze bril van de arts of onderzoeker te scheiden van enerzijds echte verbeteringen die het gevolg zijn van 'psychologische effecten' en anderzijds het normale verloop van een kwaal - mensen worden namelijk veelal vanzelf ook wel beter. In elk geval kun je niet zomaar voorspellen wie gunstig op de placebo zal reageren en wie niet. Het placebo-effect schijnt wel sterker te zijn naarmate de arts zelf gelooft in de behandeling en een goede relatie met de patiënt heeft.
Er is een aantal mechanismen voorgesteld die het placebo-effect zouden verklaren. Eén verklaring gaat uit van conditionering. Net zoals de honden van Pavlov gingen kwijlen na het geluid van de etensbel, zou het lichaam alvast gaan reageren op de signalen die een effectieve behandeling begeleiden. Een typisch voorbeeld van dit mechanisme kan worden geconstateerd bij de habituele LSD-
gebruiker die typische LSD-hallucinaties krijgt na toediening van een gewoon suikerklontje waarvan hij denkt dat er LSD in zit. Een andere verklaring zoekt het in het verschijnsel stress. Alles wat ontspannend werkt - de geruststellende stem van de dokter, de belofte van een goed middel - vermindert de stress. Het immuunsysteem werkt minder goed als men gespannen is. Stress is in wezen een vlucht- of vechtreactie op een onzekere of bedreigende situatie. Deze reactie bestaat in een voorbereiding op intensief gebruik van de spieren.
Mogelijk past het gedeeltelijk stilleggen van het immuunsysteem daarin. Ook kan de pijn intensiever worden beleefd bij angst en onzekerheid, en ontspanning en stressreductie kunnen de pijn doen afnemen. Veel mensen zullen ervaren hebben hoe pijn kan wegebben als men in de wachtkamer bij de dokter of tandarts zit. Pijnbestrijding door *hypnose zou ook zo verklaard kunnen worden.
Volgens deze verklaring zou de placebo dan in de eerste plaats werken doordat de entourage van de behandeling de stress van de patiënt vermindert.
Ook als de patiënt het gevoel heeft iets nuttigs te doen (een *dieet volgen bijvoorbeeld) kan dit de onzekerheid en de stress verminderen.
De tegenhanger van de placebo is de nocebo : een onspecifieke 'behandeling' die schade aanricht.
Voorbeelden zijn allerhande angstaanjagende verhalen. De tekst op bijsluiters van (efiectieve) medicatie kan zo werken, maar ook negatieve verhalen van *altematieve genezers over reguliere behandelingen en op niets gebaseerde diagnoses van *aardstralen of *elektrostress. Ook bij dubbel-blinde gerandomiseerde onderzoeken worden wel effecten gevonden die men als nocebo zou kunnen betitelen, bijvoorbeeld de (vermeende) bijwerkingen van het echte middel. Zo werd bij een proef met orale contraceptiva geconstateerd dat 30 procent van degenen die het schijnmiddel hadden ingenomen ook minder zin in seks had.
Bron; White, L., e.a., Placebo : theory, research, and mechanisms. New York, I985.
Platte aarde, mythe van
Het uit de I9de eeuw daterende verhaal dat middeleeuwse kerkelijke autoriteiten geloofd zouden hebben dat de aarde plat was. De bolvorm van de aarde was al bekend aan Aristoteles. Deze gaf daar onder meer de volgende redenen voor : de romp van een wegvarend schip verdwijnt eerder dan de mast ; van een hoger punt kan men verder zien ; de stand van de sterrenhemel verandert als men van noord naar zuid gaat ; de aardschaduw tijdens een maansverduistering is rond. Op de laatste reden na zijn dit verschijnselen die voor zeevaarders en kustwachten betrekkelijk alledaags zijn. Nog tijdens het leven van Aristoteles werd geconstateerd dat een en dezelfde maansverduistering in Carthago en Assyrië op verschillende tijdstippen werd waargenomen, waaruit de oostwestkromming volgt.
Na Aristoteles is deze kennis niet meer weggeweest uit de westerse cultuur. Augustinus (354-430) waarschuwde de christenen dat ze zich niet belachelijk moesten maken door citaten uit de Bijbel uit hun verband te rukken om zulke zaken als de bolvorm van de aarde aan te vechten. De christelijke koningen en keizers namen het Romeinse gebruik over om een symbolische wereldbol, de rijksappel, als teken van macht te gebruiken. Weliswaar waren er middeleeuwse kaarten die het bekende deel van de aarde als een soort pannenkoek afbeeldden (met Jeruzalem in het midden), maar die hadden primair een godsdienstige functie. Het aristotelische wereldbeeld werd door Thomas van Aquino (I225-I274) in de ofliciële kerkleer ingebouwd, en tot de I9de eeuw maakten gestudeerde lieden geen problemen over de vorm van de aarde.
De Franse geograaf Antoine-Jean Letronne (1787-1848) betoogde in I834 dat de middeleeuwse kerkelijke autoriteiten het geloof aan de platte aarde onder bedreiging met brandstapels hadden afgedwongen en hij schoof de Egyptische monnik Cosmas Indicopleustes uit de 6de eeuw naar voren als toonaangevend voor het middeleeuwse kerkelijke denken. Cosmas meende dat het universum de vorm van een koffer met een bol deksel had. De aarde lag op de bodem en het deksel zou dan de hemel zijn. Hij schreef echter in het Grieks, was in de Middeleeuwen volslagen onbekend en zijn werk werd pas in I706 in het Latijn vertaald.
De Amerikaan Washington Irving (I783-I859) schreef in I828 een populair boek, History of the life and voyages of Christopher Columbus, waarin hij deze eenvoudige zeebonk plaatste tegenover een raad van geleerden die hem, met de Bijbel en de geschrifien van de kerkvaders in de hand, van ketterij beschuldigden. Het is niet onmogelijk dat Irving dit idee van Letronne had. Toen in I870 in het kielzog van *Darwins evolutietheorie de strijd tussen kerk en wetenschap losbrandde, werden de ideeën van Irving en Letronne opgepoetst door J.W. *Draper en A.D. White. Draper haalde ook Lactantius (265-345) erbij als gezaghebbend kerkvader. De bekendheid van Lactantius berustte echter alleen op een opmerking van Copemicus, die de ketter Lactantius als evident voorbeeld aanhaalde van iemand die zich belachelijk maakte omdat hij zonder enig benul van astronomie bêtises over de bolvorm van de aarde ten beste gaf. Van White is het fabeltje afkomstig dat de zeelieden van Columbus bang waren van de rand van de wereld te vallen. De zeelieden waren wel bang, natuurlijk. Ze vreesden dat Columbus zich vergist had en dat het van de Azoren naar Japan een tikje verder was dan drie weken varen - waar ze gelijk in hadden.
De mythe dat middeleeuwers geloofden dat de aarde plat was heeft zich stevig verankerd, en is een metafoor geworden voor middeleeuwse domheid.
Maar de middeleeuwse scholastische filosofen waren zo dom nog niet. De wetenschappelijke methode steunde op drie pijlers : het vaste geloof dat de wereld begrijpelijk in elkaar stak, de systematische experimentele methode, en de wiskundige verwerking van de resultaten. De eerste pijler danken we aan de scholastici die dachten dat de wereld volstrekt logisch in elkaar zat omdat ze was geschapen door God, het toppunt van rationaliteit.
Tegenwoordig bestaan er nog sekten die geloven dat de aarde plat is. Deze gaan terug op de 'zetetische astronomie' van Samuel Birley Rowbotham die vanaf 1849 onder het pseudoniem Parallax lezingen gaf over zijn stelling dat de aarde een platte schijf was, met de noordpool in het midden en een ijsmuur van wel 50 meter hoog in het 'zuiden'. Hij publiceerde ook een boek getiteld Earth not a globe. Toen een zekere John Hampden dit boek in 1869 las, werd hij er zo door gegrepen dat hij aankondigde om 500 pond te willen wedden dat een geschikt gekozen kanaal, meer, rivier of spoorlijn niet gebogen was. De bioloog A.R.*Wallace was zo onverstandig om deze uitdaging te accepteren. Afgesproken werd dat op 5 maart I870 de bolling van het kaarsrechte Old Bediord Canal gemeten zou worden over een afstand van tien kilometer. Dat bleek met een behoorlijke verrekijker prima te doen : het hoogteverschil in het midden is dan twee meter. Helaas erkende Hampden de uitslag niet, en Wallace werd geplaagd met scheldpartijen en processen tot aan Hampdens dood in I89I. Na de Eerste Wereldoorlog werd niets meer gehoord van volgelingen van Hampden in Groot-Brittannië, maar in de vs nam een aantal sekten de fakkel over, en nog steeds bestaat er een Flat Earth Society, met hoofdkwartier in Californië.
In Nederland is lange tijd een zekere Klaas Dijkstra actief geweest, die een boek schreef getiteld Pleidooi voor een platte aarde: en de maan glimlacht (1967). Dijkstra looide een aardglobe met binnenverlichting uit voor iedereen die de bolvorm van de aarde naar zijn inzicht afdoende kon bewijzen. Hij dacht ook dat de aarde een schijf was, begrensd door het zuidpoolijs. De zuidelijke poolzee is dus eigenlijk enorm groot, vandaar dat er ruimte genoeg is voor walvissen, aldus Dijkstra.
Bronnen;Burton, J.B., Inventing the flat earth. New York, I99I ; Schadewald, R., 'Some like it flat. A brief history of the flat earth movement'. In : Schultz, T., (red.), The fringes of reason. New York,1989.
Podmore, Frank
(1816-1910), Een van de eerste leden van de *Society for Psychical Research. Hij was de meest nuchtere van alle actieve leden van deze organisatie (de psycholoog
William *James noemde hem eens 'de openbare aanklager van de SPR') en deed het grootste deel van het praktische werk voor Phantasms of the Living (1886), terwijl Edmund *Gumey vooral het schrijfwerk deed. In zijn latere werken, Modern spiritualïsm (I902 ; in I963 nog herdrukt onder de titel Mediums of the I9th century) en The newer spiritualism (I9I0) toont Podmore zich zeer skeptisch. Hij stelde de 'stoute meisjes'-theorie voor om alle *klopgeesten te verklaren.
Podmore verzette zich tegen de dubbele standaard van de SPR, namelijk de opvatting dat armelui die claimden over paranormale gaven te beschikken niet te vertrouwen waren, terwijl mensen uit de betere kringen alleen al daarom betrouwbaar waren. Volgens Podmore hadden natuurwetenschappers zoals *Crookes een extra handicap bij het bestuderen van *mediums, omdat ze niet alleen net zo weinig benul van goochelen hadden als hun onwetenschappelijke medeburgers, maar omdat ze daarenboven hun aandacht concentreerden op hun meetinstrumenten, en dus nog minder in de gaten hadden wat de mediums uitspookten. Ook gingen wetenschappers te vaak uit van de oprechtheid van de mediums.
Rond I880 meende Podmore nog dat er onder het vele kaf nog wat koren school, en werd hij zelfs bestuurslid van de National Association oi Spiritualists, maar zo jaar later betwijfelde hij of er iets van waarde stak in 50 jaar geruzie, bedrog en gezeur. Nog I0 jaar later analyseerde hij het rapport van Feilding over Eusapia *Palladino en merkte op dat deze maar één hand of voet had hoeven vrij te krijgen om alle gemelde wonderen te produceren.
(Bij *seances was het de bedoeling dat de onderzoekers de handen en voeten van het medium in het pikkedonker vasthielden. ) Tegelijkertijd was hij er echter van overtuigd dat er sprake kon zijn van telepathie tussen levende personen, en beschouwde dat ook als de enige redelijke verklaring voor de gaven van Leonora *Piper. Podmores levenloze lichaam werd in augustus I9I0 aangetroffen in een meertje nabij Malvem. Moord of zelfmoord worden niet uitgesloten geacht.
Bron; Berger, A, en J., Tée encyclopedia of parapychology and psychical research. New York, I99I.
Polygenisme
De overtuiging dat de verschillende mensenrassen afzonderlijk van elkaar zijn ontstaan en dus eigenlijk niet aan elkaar verwant zijn. (De overtuiging dat alle mensen een gemeenschappelijke voorouder hebben wordt aangeduid als 'monogenisme'.)
Speculaties dat er niet één maar verschillende mensensoorten waren, ontstonden in het begin van de I6de eeuw, nadat duidelijk werd dat Amerika een afzonderlijk continent was, niet verbonden met Azië. Dit betekende dat de Amerikaanse *Indianen (die volgens de pauselijke encycliek Sublimas Deas uit I537 wel degelijk mensen waren) niet uit Azië, Europa of Afrika afkomstig konden zijn.
De opvatting dat zij apart geschapen waren, druiste uiteraard in tegen de geest van de Bijbel, maar het idee had haar verdedigers. De medicus *Paracelsus was er een van. Het was Isaac de La Peyrère (I594-1676) die de theorie van 'mensen vóór Adam', de * pre-adamieten, voor het eerst echt uitwerkte.
De discussie kreeg een nieuwe impuls in de I8de eeuw, door het werk van de Zweedse bioloog Carolus Linnaeus (I707-1778), de ontwerper van de moderne biologische naamgeving. Hij schaarde de mens onder de dieren, maar hij wist niet of de mensenrassen nu één soort vormden of meerdere.
In zijn Systema Naturae uit I735 heeft hij het alleen nog maar over Homo sapiens, maar in de editie van I738 valt deze uiteen in vier 'variëteiten': americanas, earopaeas, asiaticus en afer, ieder met zijn eigen karaktertrekken. Daamaast bestonden er nog 'mensachtigen' als Homo ferus ('wildeman', de verwilderde mensen die zo nu en dan in bossen werden aangetroffen), Homo trogiodytes ('holbewoner') en Homo sylvestris ('bosmens'). Onder de laatste categorie schaarde hij de behaarde wildeman uit de zeemansverhalen, maar ook bijvoorbeeld de orang-oetan. (De Maleisische naam betekent letterlijk 'bosmens'. Het dier ontving deze naam in de I8de eeuw van de Javaanse arts J. Bontius.)
Naast overtuigde voorstanders van het polygenisme, zoals de filosofen David Hume (I7II-1776) en Voltaire (1694-1778) waren er ook beroemde tegenstanders, zoals de bioloog Georges-Louis Leclerc, comte de Buffon (I707-1788). Hij definieerde een soort als een groep die bij onderlinge kruising vruchtbare nakomelingen kreeg; een kruising van verschillende soorten gaf onvruchtbare nakomelingen. Mensenrassen leverden vruchtbare kruisingen op, en behoorden dus tot dezelfde soort.
Met de Bijbel en Buffon als tegenstanders had het polygenisme in de I9de eeuw de wind niet bepaald mee. Toch kende het ook toen belangrijke voorstanders. In Groot-Brittannië waren dat Charles White, auteur van de Account of the regular gradation of man (1799), en vooral James Hunt (I833-1869), die bekendheid geniet als oprichter van het Londens Antropologisch Genootschap. Hunt had gebroken met het bestaande Etnologisch Genootschap omdat hij ruzie kreeg met de in dat lichaam oppermachtige monogenist en tegenstander van de slavemij James Cowles Pritchard (1786- I848).
Werkelijk bloeien deed het polygenisme in de vs. Het stond in die tijd onder Europese antropologen zelis bekend als 'de Amerikaanse School'.
De beroemdste polygenist was de grote Zwitsers-Amerikaanse geoloog Jean Louis Rodolphe Agassiz (I807-I873). Aanvankelijk een monogenist, werd hij onder invloed van zijn Amerikaanse ervaringen (hij had een fysieke afkeer van zwarten) een overtuigd polygenist.
Het is niet zo dat juist racisten per definitie polygenisten waren. Een man als Samuel *Morton (1799-I85I), die aan de hand van metingen van de schedelinhoud (*craniometrie) 'bewees' dat negers het minst ontwikkelde mensenras vormden, was bijvoorbeeld aanvankelijk een monogenist.
Het polygenisme is uiteindelijk in de tweede helft van de I9de eeuw ten onder gegaan, dankzij de opkomst van de evolutietheorie van Charles *Darwin en van de modeme antropologie.
Polywater
Een vermeende andere vorm van water, ontdekt door de Russische natuurkundige N.N. Fedyakin in I962. Het onderzoek naar deze stof stond al gauw onder leiding van de toen 60-jarige Boris V.Deryagin. Het zou gaan om een stabiele, vaselineachtige vorm van water die - in het laboratorium -kon ontstaan in haardunne glazen buisjes, in hoeveelheden van een paar miljoenste gram. Een publicatie van E.R. Lippincott e.a. (over een spectrum van deze stof) in Science in 1969 opperde dat het om een polymeer (heel lange ketens van moleculen, in dit geval watermoleculen) ging, vandaar de naam.
Sommige wetenschappers spraken van de ontdekking van de eeuw, anderen geloofden er niets van. Uiteindelijk bleek dat polywater niet bestond : in I973 verklaarde Deryagin in een artikel (bestaande uit twee volzinnen) in het tijdschrift Nature dat alle gevonden eigenschappen aan verontreinigingen moesten worden toegeschreven, een vermoeden dat toen al enige jaren de ronde deed.
Over polywater zijn in totaal 500 wetenschappelijke publicaties verschenen. De polywateraffaire is een typisch voorbeeld van wat Irving *Langmuir 'pathologische wetenschap' noemde.
Popp, Fritz-Albert
Bedenker van de theorie van de biofotonen. Dit is een nieuwe versie van de *mitogenetische straling van A.G. Gurwitsj. Levende organismen produceren in zeer geringe mate licht, kennelijk als bijproduct van chemische reacties, met name chemische reacties die eigenlijk niet horen plaats te vinden, zoals in stervende cellen. Ontdekkingen op dit gebied dateren al van I955. Sommige plantenwortels zijn ook zo gevoelig voor licht dat proeven volkomen bedorven kunnen worden als een onderzoeker zijn of haar horloge vergeet af te doen voor het betreden van een verduisterde proefopstelling.
Popp en zijn volgelingen gingen echter verder, en dachten dat deze straling l'biofotonen') een essentiële rol vervulde in zowel de communicatie tussen afzonderlijke cellen als het huishouden van het totale organisme. Deze straling is overigens niet ultraviolet, zoaLs Gurwitsj dacht, maar geelgroen of (weer volgens Popp) van lagere irequentie.
Sommige biofotonenstraling zou zelfs op radio-frequentie worden uitgezonden door het DNA, coherent zijn en ertoe bijdragen dat bepaalde moleculen op de juiste manier gaan trillen voor chemische reacties.
Volgens Popp opende dit weidse perspectieven.
Hij meende het mechanisme achter kanker te begrijpen (de DNA-antennes zijn gestoord), de werking van homeopathische middelen (*homeopathie), van de *wichelroede en *aardstralen, van *acupunctuur met lasers, en zelis van handoplegging (*paranormale geneeswijze). Ook bemoeide hij zich met *elektroacupunctuur. Een en ander is te vinden in zijn publicaties van de jaren '70 en '80.
De vergelijking met de *N-stralen en het *zwarte licht van *Le Bon dringt zich op.
Popp doet al zijn proeven met iotomultiplicators, en hij beweert dat hij daarmee zelfs scharreleieren kan onderscheiden van eieren uit legbatterijen. Te oordelen naar zijn optreden op een *New-Age-propagandafilmpje gaat hij echter behoorlijk amateuristisch om met zijn iotomultiplicators. Die zijn namelijk nogal storingsgevoelig. Omgevingslicht moet bijvoorbeeld veel beter worden afgeschermd dan hij kennelijk doet.
Pre-adamieten
Verzamelnaam voor de mensenrassen die God geschapen zou hebben vóór hij Adam en Eva schiep. Het idee dat God voorafgaande aan de (blanke) 'eerste mensen' nog ándere rassen zou hebben geschapen, ontstond naar aanleiding van de discussie over de herkomst der Amerikaanse *Indianen, die zo helemaal afgezonderd op hun eigen continent bleken te wonen en dus apart geschapen moesten zijn - althans dat dachten enkele Spaanse commentatoren. Het idee werd uitgewerkt door Isaac de La Peyrère (I594-1676) in zijn Pre-Adamitae (I655), waarin hij stelde dat alleen de joden afstamden van Adam en Eva en dat alle andere rassen daarvoor al waren ontstaan. De theorie der pre-adamieten bood een aantrekkelijke verklaring voor de verschillen tussen mensenrassen (*polygenisme) maar aangezien er in de Bijbel niets over een dergelijke 'schepping voor de schepping' te vinden is, was ze nooit echt populair. Als wetenschappelijke theorie ging ze eind I9de eeuw ten onder dankzij de komst van de evolutietheorie van Charles *Darwin en van de modeme antropologie. Zij bleef echter leven in de *piramidologie, en in de ideologische opvolger daarvan, de *Christian-identity-beweging.
Pre-adamieten zijn behoorlijk fictief, maar adamieten hebben tot in de 20ste eeuw echt bestaan, namelijk sekten die hun religieuze activiteiten in adamskostuum volvoerden om op die manier de paradijselijke zuiverheid te verzinnebeelden.
Precognitie
Het (letterlijk:) 'van tevoren kennen' van de toekomst. (De term geldt momenteel als verouderd.) Nederlandse parapsychologen (*parapsychologie) hadden het vroeger ook wel over voorschouw (dat is ook de titel van een boek van Wilhelm *Tenhaeff maar modeme parapsychologen beschouwen precognitie als een van de uitingsvormen van *psi.
De toekomst voorspellen was vroeger het terrein van priesters en priesteressen (zoals die van het orakel te Delphi, op de proef gesteld door koning *Croesus), die al dan niet gebruikmaakten van technieken als het bekijken van de ingewanden van dieren, het bestuderen van de vlucht van vogels of de *astrologie. De beroemdste middeleeuwse 'ziener' is ongetwijield de Franse arts-astroloog *Nostradamus. Beroemde modeme toekomst- voorspellers zijn Edgar *Cayce en Jeane *Dixon, en een enkele *paragnost of spiritistisch *medium, zoals Eileen *Garrett. Aan de door deze mensen geproduceerde voorspellingen wordt tegenwoordig nauwelijks nog enige waarde toegekend.
Parapsychologen tonen veel belangstelling voor 'spontane gevallen', zoals meegemaakt door mensen die verder geen paranormale gaven claimen.
Het is immers een bekend fenomeen dat er na (persoonlijke of nationale) drama's altijd weer mensen naar voren komen die een en ander gedroomd of'voorvoeld' hebben. Het is echter uiterst lastig om in dit soort gevallen te corrigeren voor het toeval. Hoe vaak dromen wij over onze bekenden ? Hoeveel mensen zijn niet (eventjes) bezorgd als een geliefde of goede vriend aan een vliegreis begint ? En hoeveel mensen herinneren zich niet goed meer of ze eerst van de ramp hoorden en er daarna van droomden of andersom, of maken fouten zoals die van rechter *Homby ?
Prevorst, de zieneres van
(eigenlijk : Friederike Hauffe) Duits *medium en helderziende dat onder *hypnose tot de meest uiteenlopende bovennatuurlijke prestaties in staat zou zijn geweest. Friederike Hauffe uit het dorpje Prevorst (in Württemberg) had al enige jaren last gehad van voorspellende dromen en hysterische aanvallen toen ze in I826 in contact kwam met Justinus Kerner (1786-I862), een enthousiast mesmerist (*Mesmer). Onder zijn begeleiding ontwikkelde ze de symptomen die andere, beroemde mesmeristen zoals J.-H.-D. *Pététin en de markies de *Puységur hadden ontdekt, zoals het zien van de eigen en andermans ingewanden. Daamaast voelde ze de krachten van edelstenen, zag ze geesten, had ze *buitenlichamelijke ervaringen en - wat haar wérkelijk beroemd maakte - voorspelde ze de toekomst. Kerner bundelde haar cryptische visioenen in het boek Die Seherin von Prevorst (I829).
Het werk was een enorm succes.
Price, Harry
(1881-1948), Brits journalist en spokenjager (*spookverschijnselen). Te onderscheiden van de hoogleraar logica Henry Habberley Price die op grond van telepathische verschijnselen twijfelde aan het materialisme. Price is als geen ander verantwoordelijk voor de modeme Britse preoccupatie met geesten en spookhuizen dankzij zijn vele vlot geschreven publicaties (vaak over zijn persoonlijke 'onderzoeken'). Hij was overtuigd van het bestaan van paranormale gaven maar ook een verklaard tegenstander van in zijn ogen frauduleuze *mediums, hetgeen hem in conflict bracht met de gelovige Sir Arthur Conan Doyle (*Houdini, *Cotringley elfjes). Price was aanvankelijk een succesvol uitvinder en ingenieur. Zijn belangstelling voor het paranormale werd gewekt tijdens een bezoek in I922 aan het laboratorium van Von *Schrenck-Notzing, die op dat moment bezig was met de gebroeders *Schneider. (Price beweerde later dat hij ze had ontmaskerd.) Beroemd werd zijn *seance op 7 oktober I9jo met Eileen *Garrett (die hij wél als echt beschouwde), omdat bij die gelegenheid de geest van 'kapitein Lrwin' zou zijn doorgekomen, de kapitein van het een dag eerder neergestorte luchtschip R-IOI.
Price was onbetrouwbaar. Het staat wel vast dat hij loog en overdreef om aandacht te trekken.
Berucht zijn zijn publicaties, begin jaren '40, over Borley Rectory, het 'most haunted house of England', waarbij hij uitgebreid gebruik heeft gemaakt van zijn duim.
Bron Berger, A. en J., The encyclopedia of parapsychology and psychical research. New York, I99I.
Psi
De drieëntwintigste letter van het Griekse aliabet, in 1946 door de parapsycholoog Robert Thouless (1894-1984) voorgesteld als symbool voor het paranormale vermogen dat ten grondslag ligt aan zowel buitenzintuiglijke waameming (extrasensory perception, ESP) als *telekinese. Thouless had bezwaren tegen de in deze oude termen vervatte suggestie als zou er sprake zijn van het gebruik van zintuigen oi van een kracht uitgeoeiend door de menselijke geest. Dat was mogelijk, maar deze fenomenen zouden ook heel anders tot stand kunnen komen. Volgens Thouless ging het in ieder geval om hetzelfde principe, zodat een dergelijke overkoepelende naamgeving noodzakelijk was. De term psi heefi sindsdien brede ingang gevonden in de *parapsychologie.
In de *kwantummechanica wordt een goli-functie vaak ook met deze letter psi aangeduid, maar dit heeft niets te maken met de parapsychologische psi.
Psychoanalyse
Vorm van *psychotherapie, ontwikkeld door de Oostenrijkse psychiater Sigmund *Freud. Het theoretische raamwerk dat hij hiervoor construeerde geldt als een van de meest ongrijpbare en tegelijk invloedrijke vormen van pseudo-wetenschap van de 20ste eeuw.
De eerste versie van de psychoanalyse was gebaseerd op de volgende vooronderstellingen :
. neurotische klachten worden veroorzaakt doordat de cliënt traumatische herinneringen of fantasieën verdrongen heeit naar het onderbewuste ;
. dat onderbewuste streeft actief naar het onderdrukken van deze herinneringen en geeft haar geheimen daarom slechts met grote tegenzin prijs ;
. dat prijsgeven is echter noodzakelijk voor het herstel ;
. de betreffende herinneringen zijn zonder uitzondering seksueel getint. In een latere versie van de psychoanalyse poneerde Freud echter : . De 'herinneringen' die tijdens de behandeling naar voren komen zijn geen herinneringen maar fantasieën die samenhangen met verschillende stadia die de seksuele ontwikkeling van de cliënt doorlopen heeft. Ieder stadium, indien verstoord, brengt haar eigen specifieke neuroses met zich mee.
Hieruit blijkt wel dat de psychoanalyse een nogal gecompliceerde ontstaansgeschiedenis kent. Freud was aanvankelijk vooral geïnteresseerd in het vinden van een verband tussen psychische klachten en de fysica van het menselijk brein. Tussen I880 en I900 kwam hij echter in aanraking met Jean-Martin *Charcot en Josei *Breuer. Bij Charcot maakte hij kennis met de opvatting dat *hysterie veroorzaakt wordt door dwanggedachten die zich in het brein nestelen (en zo nu en dan de macht ovememen), en bij Breuer maakt hij kennis met diens cathartische therapie. Hierbij werden 'verdrongen' trauma's naar voren gehaald door middel van *hypnose. Breuer claimde daarmee spectaculaire successen te hebben behaald.
Freud nam deze techniek over, maar kwam al spoedig tot de conclusie dat hij geen goede hypnotiseur was (ondanks zijn bezoek aan een van de beroemdste hypnotiseurs, Hippolyte Bemheim, lid van de School van *Nancy). Hij liet dit onderdeel varen en besloot de 'verborgen' trauma's op te sporen door middel van de associatieve methode, waarbij de patiënt vrijuit mocht spreken. Hij lette daarbij op 'veelzeggende' aarzelingen, opmerkingen en zinswendingen. Op grond hiervan ontwikkelde hij dan een beeld van de oorzaak van de neurose, dat hij dan weer aan de cliënt voorlegde.
Als deze protesteerde en Freuds verklaring van de hand wees, was er nog niets aan de hand want een dergelijke reactie was immers te verwachten. Het onderbewuste bood uiteraard verzet tegen de therapie.
De psychoanalyse heefi in de jaren '20 en '30 praktisch alle andere vormen van psychotherapie naar de achtergrond verdrongen. Als model voor de menselijke geest heefi zij daarbij diepgaande invloed uitgeoeiend op de westerse cultuur in de 20ste eeuw. Met name het idee van het actieve, repressieve onderbewustzijn heeft ver buiten de psychologie invloed uitgeoefend. De theorie der seksuele ontwikkelingsstadia is vooral terug te vinden in populair-psychologische en literaire werken. Onderdelen daaruit die altijd sterk tot de verbeelding spraken zijn penisnijd bij meisjes en het oedipuscomplex (het verlangen met de moeder te trouwen) bij jongens. In de academische psychologie hebben deze freudiaanse bijdragen echter nooit veel indruk gemaakt en heeft de psychoanalyse ook nooit echt voet aan de grond gekregen.
Psychoanalyse kan in principe jaren duren, en over het effect kunnen we kort zijn : dat is even gering als bij andere, vaak veel minder tijdrovende vormen van psychotherapie. Sinds de jaren '60 is er sprake van een crisis in de psychoanalytische wereld, veroorzaakt door de opkomst van andere therapievormen die sneller succes beloven en de modeme nadruk op gecontroleerd efsectiviteitsonderzoek. Daamaast is er sprake van een gestage stroom publicaties waarin Freuds denk- en werkwijze op genadeloze wijze aan de kaak wordt gesteld.
Bronnen; Eysenck, H., Decline and fall of the Freudian empire. Harmondsworth, 1986 ; Webster, R., Wéy Freud was wrong. New York, I995.
Psychokinese (PK)
Verouderde aanduiding voor het op afstand (met behulp van 'gedachtenkracht') beïnvloeden van fysische processen. Een dergelijk vermogen wordt door moderne parapsychologen beschouwd als een van de uitingsvormen van *psi. In zekere zin zouden de 'wonderen' vertoond door D.D. *Home en Uri *Geller beschouwd kunnen worden als mogelijke voorbeelden van PK. Tegenwoordig zijn parapsychologen eigenlijk uitsluitend nog geïnteresseerd in de minieme psychokinetische verschijnselen (micro-PK) die naar voren komen tijdens experimenten met proefpersonen die minder last hebben van theatrale neigingen, in bijvoorbeeld *RNG-experimenten.
Psychometrie
Het krijgen van 'paranormale' indrukken tijdens het in de hand houden en manipuleren van een foto of voorwerp. Voor veel *paragnosten is dit een zeer gebruikelijke methode om hun cliënten te helpen. Ze geven hierbij de voorkeur aan foto's of voorwerpen die een emotionele waarde hebben of hadden. Psychometrie wordt ook gebruikt om zogenaamd meer over het verleden te weten te komen, in de *paranormale archeologie en *paranormale geologie.
Psychosomatische klachten
Klachten die door de patiënt als organisch worden omschreven maar in wezen veroorzaakt worden door mentale verstoringen. De term is waarschijnlijk voor het eerst gebruikt in I8I8 door de Leipziger hoogleraar psychiatrie Johann C.A. Heinroth (I773-I843). Veel mensen vertalen hun psychische problemen in organische klachten zoals hoofd- of buikpijn ; dit heet conversie (*hysterie).
De interesse van de medische wetenschap is echter altijd uitgegaan naar de 'somatiserende patiënten' met een chronisch psychosomatisch klachtenpatroon, die hun heil zoeken in moeilijk grijpbare symptomen en vage pijnen.
Modeverschijnselen spelen hierbij een belangrijke rol, en de medische wetenschap creëert op haar beurt regelmatig discutabele diagnosen behorende bij dergelijke populaire klachten, zoals vroeger *irritatie van de ruggengraat en *neurasthenie. Een voorbeeld van een modeme modeziekte waarvan wel vermoed wordt dat zij grotendeels een psychosomatische oorsprong heeft, is chronische *moeheid.
Psychotherapie
Behandeling gericht op de vermindering van geestelijke klachten. Een groot gedeelte van de traditionele psychotherapie moet als *altematieve geneeskunde beschouwd worden, met uitzondering van gedragstherapieën. Een vorm van psychotherapie kan als deugdelijk beschouwd worden wanneer aan de volgende vier eisen voldaan is :
. de therapie is beter dan een placebotherapie ;
. een geoeiende therapeut is effectiever dan een leek of iemand die een korte training heeft ondergaan ;
. een therapeut die een opleiding heeft gehad kan betere diagnoses stellen dan een leek;
. de efiectiviteit van therapeuten is groter naarmate ze meer opleiding of ervaring hebben.
Er is veel onderzoek dat aantoont dat psychotherapie in het algemeen aan geen van de bovenstaande eisen voldoet (met uitzondering van gedragstherapie). Voorzover psychotherapie al enig effect heeft, vloeit dat voort uit *placebo-effecten, die zijn toe te schrijven aan het gezag en het vertrouwen dat de therapeut uitstraalt, of de rekening die hij uitschrijfi. Ook zijn er goede redenen om aan te nemen dat het heilzaam is met iemand over je problemen te praten, als die persoon goed met je meevoelt en toch enige afstand tot die problemen kan bewaren. Maar dat kan net zo goed een kapster of een cafébaas zijn als een therapeut.
Veel therapeuten beroepen zich op hun 'klinische ervaring', met andere woorden op wat ze meegemaakt hebben bij het behandelen van patiënten. 'Ik maak toch mee dat het werkt,' zeggen ze dan. Dit is een onzinargument, en wel om twee redenen. Ten eerste, leren van ervaring is slechts mogelijk als elke fout meteen en ondubbelzinnig duidelijk wordt, zoals bij pianospelen of sommen maken. Noch bij het stellen van diagnoses, noch bij behandelingen zijn er objectieve maatstaven waarmee ondubbelzinnig fout of goed kan worden vastgesteld, althans bij psychische problemen. De tweede reden is dat dit argument in de *waarzeggerij en *kwakzalverij volop gehanteerd wordt. Waarom zouden we dit argument van een charlatan niet accepteren en van een psychotherapeut wel ? 'Klinische ervaring' betekent niet veel meer dan een ongecontroleerde combinatie van anekdotes en gevaarlijke generalisaties (alle verkrachters hebben twee oren, en deze verdachte heeft ook twee oren, dus volgens mijn klinische ervaring. . .').
In I952 publiceerde de psycholoog Hans Jürgen Eysenck (geb. I9I6) een aanval op de psychotherapie. Hij constateerde dat er toen maar vijf effectstudies naar * psychoanalyse waren gedaan, en dat in die vijf studies bijna de helft van de patiënten verbeterde met die vorm van therapie. Andere vormen van psychotherapie hadden in tweederde van de gevallen succes, en bijna niets doen (kost en inwoning in een ziekenhuis) leidde in de helft van de gevallen tot herstel binnen een jaar, en nog eens een kwart was na twee jaar beter. Eysenck riep op tot deugdelijker studies en vanaf het eind van de jaren '70 werd het mogelijk om de balans op te maken aan de hand van honderden onderzoeken, met het eerder vermelde resultaat. Een gevolg is dat gedragstherapie tegenwoordig de dominante vorm van psychotherapie is geworden.
Net als bij andere altematieve geneeswijzen kan men er niet van uitgaan dat tegenover de placebo-baten hooguit financiële schade staat. Zelfs de zwakste vorm van deugdelijkheid, namelijk een aanvaardbaar laag risico dat de behandeling averechts uitpakt, is afwezig. Adviezen van psychotherapeuten kunnen het verschil betekenen tussen vrijlating of langdurige vrijheidsberoving.
Grote aantallen mensen - vaak jonge vrouwen - krijgen door middel van *hypnotherapie en andere ongevalideerde methoden herinneringen aan verkrachtingen en ontvoeringen door *ufonauten (*abductions) aangepraat waardoor hun leven verwoest wordt. In I995 werd op basis van een verklaring van een psychotherapeut een Nederlandse jongeman beschuldigd van moedermoord (met behulp van een kruisboog), hoewel alle feiten wezen op een bizar ongeluk (een val waarbij een balpen in het oog gedrongen was).
Bron; Dawes, R. M., House of cards : psychology and psychotherapy built on myth. New York, 1994.
Psychotronica
Een in de jaren '60 door Tsjechische parapsychologen voorgestelde nieuwe naam voor de *parapsychologie. De term werd omschreven als het onderzoek naar de interactie tussen materie, energie en bewustzijn. De term werd in 1968 tijdens een parapsychologisch congres te Moskou voorgesteld.
Het kwam zelis tot de oprichting van een International Association for Psychotronic Research, die in I973 te Praag haar eerste congres hield.
De nieuwe naam heefi geen school gemaakt.
De enige die er enthousiast gebruik van maakte was een Tsjechische uitvinder genaamd Robert Pavlita, die omstreeks die tijd de aandacht trok met een stel kleine, afgesloten apparaatjes die volgens hem de 'psychotronische energie' uit de kosmos verzamelden (net zoals Wilhelm *Reich zijn orgon-energie uit de lucht plukte). Deze kastjes deden planten sneller groeien, ze zuiverden water en doodden schadelijke insecten. Openmaken van zo'n kastje was ten strengste verboden. Pavlita beweerde het geheim van de kastjes ontleend te hebben aan niet nader omschreven 'oude manuscripten'. Psychotronica is bovendien de benaming voor de *Delawarr-methode van diagnose met onzinnige toestellen.
Purchas, Samuel
(1575-1626), Brits geograaf en godsdienstfilosoof. Purchas lanceerde in zijn Purchas, his pilgrimage (I6I3) de theorie dat alle godsdiensten op aarde aan elkaar verwant waren en teruggevoerd konden worden op één oorspronkelijk geloofssysteem. Deze eerste religie dateerde volgens hem van vóór de bouw van de Toren van Babel. Alle verschillende religies waren ontstaan doordat God de mensheid verschillende talen gaf om de bouw van de toren in de war te schoppen, waarna men zich over de aarde verspreidde en onderling contact verloren ging.
Heidendom en veelgodendom waren volgens Purchas geperverteerde vormen van het monotheïsme van voor de Babylonische spraakverwarring.
Purchas 'bewees' zijn stelling door bijvoorbeeld te wijzen op vermeende parallellen tussen Amerikaans-Indiaanse en christelijke gebruiken. Hij behoorde, samen met Giordano *Bruno en Athanasius *Kircher, tot de verkondigers van de theorie van de (door God gegeven) *oergodsdienst.
Pursel, Jach
Amerikaans * channeling-*medium. Een van de weinige mannen die actief is op dit terrein. Pursel was verkoper van verzekeringen toen hij in I975 tijdens het mediteren 'kennismaakte' met wat later zijn *geleidegeest zou worden, Lazaris. Het contact viel daama weg, maar nadat hij en zijn vrouw een techniek ontwikkeld hadden om Jach in trance (*hypnose) te krijgen, keerde Lazaris terug. Hij begon dan via Jach te spreken. Lazaris zou een superieure entiteit zijn die beweert nooit geïncarneerd te zijn. Hij spreekt in pluralis majestatis aangezien hij vele dimensies omvat. De kern van Lazaris' boodschap is dat hij iedereen wil helpen geestelijk te groeien, en dat zulks beslist niet gepaard hoeft te gaan met angst en pijn. Jach groeide er in elk geval materieel van, hij verdiende een miljoen dollar per jaar met channeling. Sinds 1987 geefi Lazaris ook boeken door. Zijn eersteling was The sacred journey, een jaar later gevolgd door The Lazaris interviews, Book I en II.
Sindsdien heeit hij een grote schare bewonderaars om zich heen verzameld, onder wie de actrice Shirley MacLaine, die met haar bestseller Out on a lïmb (I983) als geen ander heeft bijgedragen aan de populariteit van channeling.
Puységur, markies de
(1751-1825), (eigenlijk: Armand Marie Jacques de Chastenet, markies de Puységur) Frans mesmerist (*Mesmer). Net als zijn collega J.-H.-D. *Pététin was de markies ervan overtuigd dat het door Franz Mesmer ontdekte 'dierlijk magnetisme' (een vroege aanduiding voor *hypnose) ongekende wetenschappelijke mogelijkheden bood. De Puységur was een van de eersten die zijn cliënten in trance liet gaan en ze daarbij suggereerde dat ze rustig moesten blijven staan of zitten (zoals we dat nu nog van gehypnotiseerden gewend zijn en wat ze dus ook doen als het zover is), waama hij ze allerlei vragen stelde. Zijn beroemdste patiënt was de boerenzoon Victor Race. Victor was een zwijgzame jongen, maar eenmaal in hypnotische trance praatte hij honderduit en bleek (als we de markies mogen geloven) op de hoogte te zijn van de nieuwste mesmeristische inzichten. De jongen inspecteerde zijn eigen inwendige organen en formuleerde bovendien een geneesmiddel voor zijn eigen kwaal (hij was astmatisch). En het werkte ook nog. Bron; Shorter, E., From paralysis to fitigue. New York, I992.