Maçonnieke encyclopedie

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !

Vrijmetselarij en onderwijspolitiek.
Vrijmetselarij en politiek.
politieke ordewoorden?
C.L.I.P.S.A.S.
De paramasonnieke organisaties.
Actie voeren in de "profane" wereld.
De Belgische Grootloge.
"Regulier maar niet erkend".


Vrijmetselarij en onderwijspolitiek.
De aanwezigheid van liberalen en socialisten in de vrijmetselarij heeft in het verleden ongetwijfeld het vrijzinnige front ook op het politieke vlak versterkt. Dit lijkt thans grotendeels of zelfs volledig voorbij, zoals de door het Grootoosten op het onderwijsfront geleden nederlagen aantonen.
De ondertekening van het schoolpact op 6 november 1958 maakte een einde aan honderd jaar schooloorlog. Dit pact beantwoordde zeker niet aan de overtuigingen die men hierover in de loges koesterde.
Nog in 1953 had het Grootoosten een uitzonderlijke algemene vergadering bijeengeroepen, de eerste sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog, om zich te beraden over de houding die moest worden aangenomen tegenover de wet Harmel op het middelbaar onderwiis. Dit "Convent" gaf lucht aan zijn ongenoegen over de pretenties van de Kerk om overheidsgeld te krijgen voor de katholieke scholen en zo het officieel onderwijs een steeds scherpere concurrentie te kunnen aandoen. De neutrale en a-confessionele rijksschool was voor de vrijmetselaars de enige aanvaardbare. Een "permanente commissie onderwijs" werd opgericht, om aan de leidende kringen in politiek en onderwijs de nodige basisteksten en richtlijnen te bezorgen.
Toen in april 1954 de rood-blauwe regering Van Acker tot stand kwam, leek het ogenblik gunstig om de daad bij het woord te voegen. Het werd de wet Collard en de eruit voortvloeiende heftige schoolstrijd.

Op 28 januari 1955, enkele dagen voor de indiening van het omstreden wetsontwerp, nam eerste minister Achiel Van Acker voor de verenigde Antwerpse loges het woord en kondigde hij aan dat hij een nieuwe schoolstrijd voorzag, "niet omdat de schoolpolitiek de oppositie benadeelt, zo betoogde hij, maar omdat die dit onderwerp het meest geschikt acht om er haar kiescampagne mee in te zetten". De wet Collard beantwoordde in grote lijnen aan de wensen van het Grootoosten, maar de heftige tegenstand vanuit het katholieke kamp maakte er een Pyrrhusoverwinning van.

Dat alle parlementsleden, op de communisten na, en dus ook alle maczons in het parlement het schoolpact goedkeurden, betekende een grote ontgoocheling voor het Grootoosten, dat oordeelde dat dit "een dodelijke slag toebracht aan de door de vrijzinnige linkerziide sedert 1894 gehuldigde doctrine" en "in feite leidde tot de financiering door de Staat van de concurrentie tussen twee onderwijsnetten".
De Belgische vrijmetselarij stelde aldus haar politieke machteloosheid vast in een aangelegenheid die ze steeds als een van haar voornaamste aandachtspunten had beschouwd. Ze kon zich enkel troosten met het enige winstpunt, het invoeren van de cursus niet-confessionele zedenleer in de riiksscholen
Sedertdien heeft de vrijmetselarij zich verder ingezet voor de ontwikkeling van het rijksonderwijs. De overschakeling naar het vernieuwd secundair onderwijs werd door het Grootoosten sterk ondersteund. Dat dit geen succes is geworden en de kwaliteit en de aantrekkingskracht van het rijksonderwijs er fel door werden aangetast, moest men naderhand ontgoocheld vaststellen.

De "Schoolpactcommissie" van het Grootoosten heeft ook geijverd voor het totstandkomen van de "pluralistische school". Alle parlements leden-vrijmetselaars werden opgeroepen om dit idee te ondersteunen Zoals bekend kwam hiervan niets terecht.
Ontgoocheld schreef een maçonniek auteur: "Het volstaat niet te weten wat men wil. Men moet ook over de politieke macht beschikken om de besluitvorming in de wetgeving door te drukken...".
Na de federalisering lijkt de controverse definitief begraven. De strijd wordt nu geveerd op een ander vlak, dat van het type en de kwaliteit van het onderwijs in de verschillende netten, waarbij ook enkele vooraanstaande vrijzinnigen, in de eerste plaats de oud-rector van de VUB Aloïs Gerlo zich bij de voorstanders van het traditioneel onderwijs hebben. geschaard.
Vrijmetselarij en politiek.
De contacten tussen de politieke wereld en de vrijmetselarij zijn onbetwistbaar. Het niet onbelangrijke aantal maçons dat in Kamer en Senaat zit, gemeentelijke of provinciale mandaten vervult, lid is van ministeriële kabinetten of partijinstanties, zorgt voor onvermijdelijke en bestendige contacten.
Dit uit zich voornamelijk in de benoemingspolitiek, waar kandidaten binnen de vrijzinnige familie soms doorslaggevende steun genieten vanwege de vrijmetselarij. Dit zorgt af en toe voor wrijvingen. Nietvrijmetselaars onder de vrijzinnigen beklagen er zich over dat waardevoller kandidaten het soms moeten afleggen tegen minder geschikte maar door de vrijmetselaars gesteunde collega's. Favoritisme bij benoemingen is evenwel geen uitsluitend maçonniek probleem, het behoort tot de algemeen verspreide kanker die het openbare leven in Belgie in alle partijen en in alle filosofische families heeft aangetast. Op meer algemeen vlak is de politieke solidariteit tussen liberale en socialistische vrijmetselaars bijna volledig zoek. In de vijftiger jaren kon de vrijzinnigheid nog als cement dienen voor een liberaal-socialistische regering. Sedert 1958 heeft de CVP afwisselend geregeerd met socialisten en liberalen. Een rood-blauwe coalitie lijkt niet voor morgen.
In 1961 trok de vrijmetselaar Omer Vanaudenhove zijn conclusies uit de recente evolutie en vormde hij de oude liberale partij om tot de "Partij voor Vrijheid en Vooruitgang". Het traditioneel politieke bastion van de vrijzinnigheid verklaarde dat voortaan gelovigen in eer en geweten voor de liberalen konden stemmen en verschillende katholieken kregen verkiesbare plaatsen voor de parlementsverkiezingen.
Sindsdien is onafgebroken strijd gevoerd tussen de centrumrechtse PVV en de zich op een aantal thema's steeds linkser opstellende SP.
Ook de SP heeft zich ingespannen om zich open te stellen voor gelovigen, weliswaar met beperkt succes. De opeenvolgende voorzitters Willy Claes, Karel Van Miert en Frank Vandenbroucke zijn geen "papenvreters . De twee laatste hebben aan hun katholieke opvoeding een oordellschat en taalgebruik overgehouden dat soms "franciskaans" aandoet De PS-voorzitter Guy Spitaels wordt vaak vergeleken met een jezuiet of prelaat. Dit contrasteert met de gespierde en agressieve taal van voorgangers zoals Jos Van Eynde of Andre Cools.
Voor het eerst in meer dan dertig jaar had opnieuw een Belgisch priester zitting in het parlement, weliswaar in het Europese. Jef Uiburghs werd niet op een CVP-lijst maar op die van de SP verkozen.
Het gezamenlijk tot de loges behoren heeft niet kunnen verhinderen dat liberalen en socialisten op het politieke terrein tegenstanders zijn geworden. De aanwezigheid van gelovigen in de instanties van beide partijen verhindert voortaan een onvoorwaardelijk vrijzinnige opstelling.
Dit is natuurlijk vergemakkelijkt doordat de electoraal verzwakte CVP ook niet meer de strijdbare en homogene partij van vroeger is. De ontkerstening binnen de katholieke gemeenschap heeft gerealiseerd wat vrijzinnige actie generaties lang niet vermocht. De goedkeuring in 1990 van het wetsvoorstel op de zwangerschapsafbreking heeft aangetoond dat de christelijke principes over sommige ethische problemen politiek in een minderheidspositie zijn teruggedrongen.

Zowel tussen de partijen als binnen eenzelfde partij moet de logesolidariteit vaak wijken voor de politieke realiteit.
De vrijmetselaar Van Miert volgde zijn tot dezelfde obedientie behorende broeder De Clerck zonder gewetensnood op als EEG-commissaris en deze laatste schoof zijn luid protesterende broeder De Gucht naar de tweede plaats op de PVV-lijst voor de Europese verkiezingen.
Uiteindelijk blijft de vrijmetselarij nog enkel een bindmiddel tussen links en rechts, als het gaat over de algemene principes van de vrijzinnigheid. Dit beweegt zich op het niveau van de ethische en morele gedragspatronen en op het meer materiele vlak van de overheidssteun aan de vrijzinnige organisaties.
Rond deze thema's kan men de liberale en socialistische broeders en zusters uit de verschillende obedienties nog samenbrengen, zoals bleek tijdens een in januari 1985 in Antwerpen gehouden evaluatiedag, gewijd aan "de vrijzinnigheid in een pluralistisch Vlaanderen".
De eisen op cultureel gebied werden er behandeld door Lydia Blontrock-Suys en professor Adriaan Verhulst; de waarborgen in verband met de persoonsgebonden materies door gemeenschapsminister Roger Dewulf en voorzitter van de Raad van State Paul Vermeulen; de waarborgen voor de vrijzinnigen in de Vlaamse executieve door de gemeenschapsministers Karel Poma en Marc Galle; de vrijzinnige eisen voor Brussel door professor Els Witte. De Doorluchtige Grootmeester van het Belgisch Grootoosten, professor Sylvain Loccufier, besloot de dag met slotbeschouwingen over de perspectieven van de vrijzinnigheid in een pluralistisch Vlaanderen.
Het zou ongetwijfeld interessant ziin te vernemen wat professoren, magistraten en politici samen bespreken, welke conclusies zij bereiken en tot welke actie zij desgevallend overgaan. Ook al is het natuurlijk hun recht om dergelijke debatten buiten het bereik van de publieke opinie te houden.
politieke ordewoorden?
Af en toe komt "de loge" als mogelijke instigator van politieke houdingen nog eens aan de oppervlakte. Dit was het geval in oktober 1990 naar aanleiding van de problemen in Rwanda. Toen gewezen vice-premier Jean Gol in de Kamercommissie van Buitenlandse Zaken het regime in dat land als een "klerikale dictatuur" beschreef "die de steun geniet van de Belgische klerikale wereld" en een objectief bondgenootschap tot uiting kwam tussen de liberale oppositie en de socialistische regeringspartner, die allebei het Rwandese regime liever aan zijn lot wilden overlaten, schreef o.m. "De Standaard" over "het verband tussen Jean Gol, de loge en Rwanda".
Hierbij werd herinnerd aan de opgemerkte steun die de vrijzinnige liberalen Gol en Antoine Duquesne verleenden aan president Buyoya, toen die in 1987 in Burundi een soort Kulturkampf organiseerde waarbij kerken gesloten en katholieke scholen genationaliseerd werden en missionarissen gevangen werden gezet.
Manu Ruys ging hierop nog verder in en herinnerde aan de activiteiten die de vrijmetselarij in de jaren vijftig in Belgisch Kongo ontplooide met de steun van de toenmalige minister van kolonien Auguste Buisseret,

De vrijmetselarij had natuurlijk het volste recht haar geestesgenoten in de kolonies te groeperen. Zodra vrijzinnige tendensen onder de kolonialen aan de oppervlakte kwamen, stootten zij evenwel op de argwaan en de tegenstand van hun overwegend katholieke landgenoten, niet het minst van de missionarissen Einde van de vijftiger jaren waren slechts enkele loges min of meer werkzaam in de kolonies: "L'ére Nouvelle" in Leopoldstad, "Labor et Libertas" in Elisabethstad, "Action et progres" in Likasi, "L'Aurore" in Stanleystad, "Eleuthera" in Bukavu, "Union et Action" in Usumbura en nog een paar "driehoeken" of vriendenkringen o.m. in Kolwezz en Coquilhatstad. Geen enkele zwarte maakte van deze loges deel uit.
Maar toen in januari 1959 de eerste bloedige onlusten in Leopoldstad plaatsgrepen, achtte CVP-minister van kolonien Maurice Van Hemelryck (1901-1965) niet alleen de Abakopartij maar ook de vrijmetselarij hiervoor verantwoordelijk. Hij had het hierbij gemunt op de Universiteit in Elisabethstad, die hij als een maçonnieke realisatie beschouwde.
Deze houding werd herroepen door zijn opvolger August De Schrii ver (1898-1991), die zijn stadsgenoot, vrederechter en grootmeester Remouchamps in audientie ontving en hem dankte voor de medewerking van de Belgische maçonnerie aan het ingezette proces van dekolonisatie.

Ook al is het juist dat het Grootoosten zich vanaf 1954 actiever voor de kolonies ging interesseren, en zowel in dat jaar als in 1959 een congres organiseerde dat aan de koloniale problemen gewijd was, zou het overdreven zijn hieraan overmatig belang te hechten. Wat Buisseret aan vrijzinnige impulsen gaf, zou ook zonder het Grootoosten wel gebeurt zijn en hoe dan ook heeft dit nauwelijks invloed gehad op de verdere gebeurtenissen in Belgisch Kongo en in de mandaatgebieden Rwanda en Urundi Ook in de politieke rel rond de steun aan de Rwandese regering wordt te vlug de invloed van de Loge vermoed. Gol en andere vrijzinnige politici hebben geen wachtwoorden vanuit de werkplaatsen nodig om hun houding te bepalen. Dat deze houding zich op dezelfde golflengte bevindt als wat meer algemeen in vrijzinnig Belgie wordt gedacht, betekent daarom niet dat er hieromtrent richtlijnen door het Grootoosten zouden zijn gegeven.
Het behoort nu eenmaal tot de servitudes van een discreet zoniet geheim genootschap, dat er meer activiteit en invloed wordt aan toegeschreven dan werkelijk het geval is.
C.L.I.P.S.A.S.
Onder de lange titel "Centre de liaison et d'information des puissances maçonniques signataires de l'appel de Strasbourg", afgekort CLIPSAS, werd in 1961 een orgaan opgericht dat beschouwd kan worden als de vereniging van de "irreguliere" loges. Initiatiefnemers waren de "Grand Orient de France" en het Belgisch Grootoosten. Het doel was duidelijk: aan de nationale obedienties die niet erkend werden door de deistische loges van Angelsaksische signatuur een eigen internationaal forum bieden. De stichting kan als een rechtstreeks gevolg gezien worden van de toegenomen belangstelling bij de maçons voor aansluiting bij de "reguliere" internationale maçonnerie die o.m. in 1959 aanleiding had gegeven tot het belangrijk schisma binnen het Belgisch Grootoosten. Aangezien de vrijzinnige loges alle hoop op erkenning vanwege de deistische loges hadden opgegeven, besloten ze dan maar hun eigen "Internationale" op te richten, om zo de engheid van het nationale kader te overstijgen.
CLIPSAS beschouwt zich als de broederlijke vereniging van de obedienties die het vrij onderzoek, de vrijzinnigheid en het verwerpen van alle dogma's als hun basisprincipes aanvaarden. Ze is geen superobedientie of overkoepelende organisatie, maar een ontmoetingscentrum waar alle aangesloten grootloges op voet van gelijkheid en in volle onafllankelijkheid aan meewerken.

Dit heeft evenwel niet belet dat de vereniging in de praktijk een interrlationale denktank is geworden die maatschappelijke problemen bestudeert en zo intellectueel voedsel bezorgt aan de obedienties die de Jaarthema's van CLIPSAS vaak in hun loges verder uitwerken.
In 1984 luidde het jaarthema: "Hoe een doeltreffende internationale controle organiseren om het inzetten van kinderen voor oorlogs- of terroristische doeleinden te verhinderen" In 1985 was het de antimaçonnerie; in 1986 het racisme; in 1987 de steun die de hedendaagse vrijmetselarij kan geven aan de jeugd, in 1988 "vrijmetselarij en de problemen van onze tijd" en in 1989 werd de vraaggesteld: "Zijn de maçonnieke ethiek, moraal en tradities nog realistisch op de vooravond van de 21ste eeuw?" In oktober 1990 wijdsde de "Grand Orient de France" in het kader van CLIPSAS een internationale bijeenkomst aan de vrijzinnigheid, waar meer dan duizend geestesgenoten, hoofdzakelijk maar niet uitsluitend vrijmetselaars, aan deelnamen.
De conclusie was dat, ten aanzien van een heropleving van de religiositeit in vele vormen, de vrijzinnigheid een vernieuwde strijd moest aanbinden. Hierbij stond opnieuw, zoals men kon verwachten, de noodzaak van "l'ecole laique" centraal.

Door heel wat vrijzinnige maçons, vooral door de leiders van de obedienties, wordt groot belang gehecht aan de CLIPSAS-activiteiten die zij als het maçonnieke antwoord beschouwen op de volgens hen autoritaire en onverdraagzame houding van de Angelsaksische "reguliere" loges.
Bij CLIPSAS zijn meer dan dertig obedienties aangesloten. Tweederde is Europees, de overige bevinden zich in Noord- en Zuid-Amerika en in Afrika. Het gros wordt geleverd door Frankrijk en Belgie, waarvan niet alleen de beide Grootoostens zijn aangesloten, maar ook de gemengde en de vrouwelijke obedienties. De andere landen—voor Europa: Denemarken, Nederland, Luxemburg, Duitsland, Zwitserland, Italie, Oostenrijk, Spanje, Griekenland, Portugal— zijn vertegenwoordigd door kleine obedienties, die zich hebben ontwikkeld naast de grote "reguliere" obedienties, waarmee ze vaak in nogal scherpe onenigheid leven. In ZuidAmerika en Afrika gaat het ook om kleine obedienties, die in ruime zin als scheppingen van de Europese vrijzinnige vrijmetselarij beschouwd kunnen worden.
Een apart fenomeen is de aanwezigheid in CLIPSAS van de Italiaanse Grootloge. Deze loge, waarin de deïstische strekking nadrukkelijk aanwezig is, wordt door de "reguliere" obedienties niet erkend en heeft zich derhalve bij het vrijzinnige CLIPSAS aangesloten. Het veel vrijzinniger Italiaans Grootoosten, waar onder meer de controversiele loge Propaganda Due toe behoord heeft, en die een aantal laiciserende thema's hoog in het vaandel voert, wordt merkwaardig genoeg wel door de Angelsaksische obedienties erkend. In de vrijmetselarij is niets simpel of eenduidig!

CLIPSAS is hetgeen het dichtst het idee van een "Internationale" van de vrijmetselarij benadert. Het toont meteen aan dat dit niet verder gaat dan een losse samenwerking. Elk vermoeden van een stevig georganiseerde wereldvereniging is ongegrond.
De paramasonnieke organisaties.
Het staat vast, dat het Grootoosten zijn leden aanmoedigt om een actieve rol te spelen in de vrijzinnige organisaties van de "profane" wereld. Dit is zijn volste recht, ook al draagt dit niet altijd de instemming mee van een aantal broeders die van oordeel zijn dat hun maçonniek engagement geen verplichting inhoudt tot andere activiteiten.
Hoewel degenen die hiertegen het meest gekant waren, in 1959 naar de Grootloge waren overgestapt, bleek ter gelegenheid van een enquete in 1961 door het Grootoosten gehouden dat toch slechts 45 % van zijn leden actief in de para-maçonnieke organisaties wou militeren. Men mag evenwel aannemen dat de toename van het aantal "radicale" loges dit percentage heeft verhoogd.
Onder "paramaçonnieke organisaties" verstaat het Grootoosten de verenigingen die op een of andere wijze de vrijzinnigheid uitdragen. Dit zijn b.v. het Humanistisch Verbond, Het Vrije Woord, de Vereniging voor nederlandstalig vrijzinnig onderwijs, het Vrijzinnig Laiciserend Centrum, de Vrienden van de VUB, de Vrienden van De Morgen, de Oudervereniging voor de moraal, het Lentefeest van de vrijzinnige jeugd, de Vereniging voor Crematie, de Oudstudentenbond van de VUB, de Centra voor gezinsplanning en seksuele opvoeding alsook sommige meer lokale initiatieven Ook in het Willemsfonds, het Vermeylenfonds en de Liga voor de Mensenrechten wordt maçonnieke aanwezigheid nagestreefd.
Het zijn vooral de meer recent opgerichte werkplaatsen die het engagement in de "profane" activiteiten ernstig opnemen.

Bij de oprichting stelde de Turnhoutse loge "De Waag" dat ze in de Kempen "mensen maest groeperen om het hoofd te bieden aan de bestaande klerikale verzuiling". En ze vervolgde: "Maçonnieke overtuiging dient te resulteren in maçonniek engagement. Ook in de profane vkereld. De broeders werken zowel binnen als buiten de Tempel. In de profane wereld doen ze dat zonder maçonniek vertoon en zonder de naam van de broeders te onthullen, maar wel zeer concreet met de inzet van al de broeders". Voor Turnhout resulteerde dit in de oprichting van een afdeling van het Humanistisch Verbond, in het stimuleren van de Oudervereniging voor de moraal en in het organiseren van het Feest van de vrijzinnige jeugd.
De loge "Branding" in Brussel beklemtoonde "de verplichting die elk lid zich zal opleggen om aan paramaçonnieke of aan maatschappelijke werking in de ruimste zin te doen". "Ontwaken" in Aalst schreef dat veel van haar leden "actief deelnemen aan alle paramaçonnieke organisaties " .
Naar aanleiding van haar eeuwfeest in 1981 schreef de Brugse loge "La Flandre": "In alle paramaçonnieke verenigingen te Brugge zijn een aantal broeders van La Flandre zeer actief, o.m. in de Oudervereniging voor de moraal en de organisatie van het Lentefeest der vrijzinnige jeugd. Verder in de Vereniging voor crematie, de Vrienden van de VUB en het Humanistisch Verbond, waarin heel wat broeders leidinggevende functies vervullen".

De loge vermeldde verder de oprichting onder haar impuls van een Centrum voor gezinsplanning en seksuele opvoeding, van een Internationaal Jeugdcentrum in Westende, van een Vrij Laiciserend Centrum aan de Oostkust en van een Vrijzinnig Centraal Secretariaat in Brugge.
"L'Amitie" in Kortrijk schreef dat veel van haar broeders actief zijn in de paramaçonnieke organisaties in Zuid West-Vlaanderen. "De Zwijger" in Gent verklaarde zich "sterke voorstander van een actief beleefde vrijzinnigheid" .
- Voor de financiele ondersteuning van de paramaçonnieke verenigingen beschikt het Grootoosten sedert 1964 over een "Fonds der Werken", dat gestijfd wordt door een jaarlijkse verplichte bijdrage van iedere broeder en door bijkomende biidragen van elke werkplaats. Het is vooral in de oprichtingsfase en in de eerste werkjaren dat nieuwe vrijzinnige organisaties worden ondersteund, tot op het ogenblik "dat ze een beroep kunnen doen op subsidies van de gemeenschap en aldus hun actie kunnen vertienvoudigen"
Actie voeren in de "profane" wereld.
De individuele inzet van de vrijmetselaar in het maatschappelijk leven wordt door het Grootoosten zeer aangemoedigd. Grootmeester Robert Burton verwoordde dit in 1972 als volgt: "Elk maçon dient in de fabriek, op het kantoor, in zijn beroeps- of vakbondsorganisatie, in zijn politieke partij, in zijn gemeente, in zijn streek en in de Staat een actief burger le zijn, die zijn stempel drukt op zijn omgeving.
Wat ook hun maatschappelijke positie in de profane wereld moge zijn, zullen de vriimetselaars door hun kwaliteiten, hun werk en hun gedrag, gezaghebbende en richtinggevende mannen zijn, dank zij wie onze invloed op de wereld van morgen kan toenemen". Roland Laridon (Balder, Brussel), hoogleraar Nederlands aan de; Rijkshogeschool voor Vertalers en Tolken in Brussel, geeft een voorbeeld van het para-mac,onnieke engagement. Zo is hij of was hij algemeen secretaris en nadien nationaal voorzitter van het Vermeylenfonds, voorzitter van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen, ondervoorzitter van "Het Vrije Woord" en TV-realisator van de uitzendingen van het Vermeylenfonds.
Willem Verougstraete (Balder, Brussel), die in 1977 zijn loopbaan eindigde als kamervoorzitter in het Arbeidshof van Brussel, was naastt talrijke "profane" functies, actief als voorzitter van de oudstudentenbond van de VUB en van de Vereniging voor Nederlands vrijzinnig hoger ondervvijs, alsook medestichter van het Vermeylenfonds en van de Unie van vrijzinnige verenigingen

Georges Baert (De Zwijger GOB), hoofdinspecteur van het lage ondervfijs en kabinetsmedewerker van de onderwijsministers Willy Calewaert en Jef Ramaekers, is in Gent voorzitter van het Feest van de vrijzinnige jeugd en van de vereniging van het onderwijzend socialistisch personeel, alsook bestuurslid van het Vrijzinnig laiciserend centrum.
Dit zijn een paar voorbeelden van vrijmetselaars die hun vrijzinnip heid in een actief engagement omzetten.
De loge "Balder" in Brussel kwam in de in 1961 door het Grootoostei gehouden enquete naar voren als de werkplaats met het grootste aantat leden bedrijvig in paramaçonnieke verenigingen. Deze loge meldde vooral actief te zijn in het Humanistisch Verbond, de Oudstudentenbond van. de VUB en de Vereniging voor nederlandstalig vrijzinnig onderwijs. Ze vermeldde in de zeventiger jaren tevens de aanwezigheid van haar ledell "in de cultuurraden van de negentien Brusselse gemeenten om in dez organisaties de alleenheerschappij van de katholieken te breken".
De nog jonge Gentse loge "Bevrijding" stelde in 1975 een beginse verklaring op. die ze ook door andere werkplaatsen wenste overgenome te zien en die in feite een verplichting van militante actie aan alle leden oplegde. De meeste loges waren evenwel voor zo'n verplicht engagement niet te vinden. Het druiste niet alleen in tegen de principes van persoonli jke vrijheid, maar men vreesde hierdoor meer potentiele kandidaten af te schrikken dan er aan te trekken.
Zoals hun franstalige broeders steeds de ULB, hun geesteskind, van nabii hebben gevolgd en gesteund en dat blijven doen, hebben de nederlandstalige loges nauwe banden met de VUB.

De Brusselse loge "Branding" speelde een belangrijke rol bij de oprichting van de VUB. In 1968 werd door haar een rapport opgesteld dat de noodzaak van een nederlandstalige vrijzinnige universiteit in Brussel bepleitte. Het Grootoosten maakte de besluiten van het rapport tot de zijne, en de raad van bestuur van de ULB—VUB viel ze bij. In 970 werd de zelfstandige VUB bij wet opgericht.
"Branding" ging nog verder. Niet alleen ijverde hij voor de oprichting van een academisch ziekenhuis, dat er kwam in Jette, maar toen in 1973 in de Brusselse OCMW-ziekenhuizen eenenzestig mandaten werden opengesteld voor vrijzinnige Vlaamse geneesheren, "waakte Branding er angstvallig over dat de toewijzing van deze mandaten exclusief zou gebeuren aan kandidaten die benevens hun wetenschappelijke onderlegdheid, beantwoordden aan het dubbel imperatief: Vlaams en vrijzinnig". De bindingen tussen de loges en de vrijzinnige verenigingen kan voor niemand een verrassing zijn. Het is het volste recht van de vrijmetselarij om in de "profane" wereld activiteiten te ondersteunen of zelfs tot stand te brengen die in de lijn liggen van de overtuigingen die binnen de loges leven.
Het belet niet dat de militante inzet voor de vrijzinnigheid die het Grootoosten, de "Droit Humain" en in mindere mate de Vrouwengrootloge en de Grootloge kenmerkt, met kritiek heeft af te rekenen.

Er is allereerst de kritiek binnen de obedienties zelf. Een niet onbelangrijk aantal vrijmetselaars is van oordeel dat de vrijmetselarij zich op het vlak van de ideeen moet bewegen en dat zij niets uit te staan mag hebben met de concrete toepassing ervan in de "profane" wereld. Volgens deze vrijmetselaars is de deelname van broeders aan het vrijzinnige verenigingsleven iets wat helemaal tot de persoonlijke sfeer behoort en moet dit niet aangemoedigd laat staan georganiseerd worden vanuit de loges .
In de vrijzinnige organisaties, die natuurlijk veel meer leden en leidinggevende personen tellen dan alleen maar de vrijmetselaars, heerst een latente onvrede over de "greep" van de loges op de vrijzinnigheid. Sommigen beschouwen dit als "een staat in de staat" en vrezen dat de roeders binnen deze organisaties mekaar bevoordelen en de invloedrijkste functies onder elkaar verdelen.
Ook in de overkoepelende culturele organisaties hoort men vaak de bedenking vooral dan bij diegenen die christelijke of neutrale verenigingen vertegenwoordigen, dat zij het gevoel hebben dat er afspraken gemaakt worden tussen de liberale en socialistische zuilen, die volgens hell, terecht of ten onrechte, door logesolidariteit gemotiveerd zijn.
De Belgische Grootloge.
In 1979 telde de Belgische Grootloge 2.200 leden. In 1959 met nieuw enthousiasme begonnen wou men, nadat men zich van het Grootoosten; had afgescheurd, "geen politiek-geëngageerde maçonnerie, geen mondaine rnaçonnerie, geen affairistische maçonnerie" zijn. Men wou, terugkerend naar de Constituties van Anderson van 1723, "het initiatiek karakter van de Orde beklemtonen en de Koninklijke Kunst beoefenen met eerbiediging van de principes, zeden en gewoonten en universele regels van de vrijmetselarij".
Op twintig jaar tijd was men van 1100 naar 2200 leden opgeklom men, maar bij de nieuwe scheuring in 1979 verlieten 460 leden de Grootloge, waarvan er een goede 300 overgingen tot de oprichting van de Reguliere Grootloge.
Bij de viering van haar dertigjarig bestaan waren de wonden nog niet; helemaal geheeld. Een Nederlandse broeder zei tijdens de feestzitting: "Tien jaar geleden doemden wolken op aan de maçonnieke hemel, Menselijke belangen hebben toen een dominerende rol gespeeld, tot schade van onze Broederschap. Het begrip regulariteit werd toen misbruikt en gedegradeerd tot een organisatorisch begrip, zonder enige geestelijke maçonnieke inhoud".
De Grootloge van Belgie telde begin 1990 tussen de 2500 en de 2600 leden, verdeeld over 38 werkplaatsen.

De Nederlandstalige werkplaatsen bevinden zich in Brussel, Antwerpen, Gent, Hasselt, Leuven, Oostende en Brugge. Er zijn ook Franstalige loges in Antwerpen, Gent en Leuven en tweetalige in Brussel en Kortrijk.
De twee zwaartepunten voor de Grootloge zijn Brussel met tien loges (waaronder een Nederlandstalige en een tweetalige) en Gent met zeven loges (waaronder twee franstalige). Antwerpen en Luik volgen met elk vier werkplaatsen.
Tegen tien loges gevestigd in Brussel (de twee die in Waterloo vergaderen erbij gerekend), vindt men in Wallonie slechts negen loges, in Vlaanderen daarentegen zeventien.

Wat het taalregime betreft is het Frans overwegend: tweeentwintig franstalige loges, tegen veertien Nederlandstalige en twee tweetalige.
De loges in Vlaanderen en de Nederlandstalige of tweetalige in Brussel zijn: Terwifl het Grootoosten een jaarlijkse groei aangeeft van drie procent of ongeveer 250 leden, heeft de Grootloge onlangs verklaard dat ze met viXf procent per jaar vooruitgaat, hetzij nagenoeg 125 leden.

In dit tempo zou het Belgisch Grootoosten in het jaar 2000 ongeveer 10.000 Ieden kunnen tellen en de Belgische Grootloge nagenoeg 4.000.
De namen van de werkplaatsen geven al direct uiting aan een ander klimaat dan dat van het Grootoosten. Hier geen "Salvador Allende", "Bevrijding", "Branding", "Balder" of "Geuzen" maar, vooral onder de jonge loges meer esoterische namen zoals "Labyrint", "Mythras" of "Osiris". Hier geen vervolgden zoals Tanchelijn of Galilei als patroons, maar de zestiende eeuwse apostel van de verdraagzaamheid Pieter De Zuttere en de succesvolle chirurgijn Vesalius; ook niet de vrijzinnige Multatuli, maar de hervormingsgezinde katholiek Erasmus. "Liberte", "Concorde" en "Tolerance" dienen tot motto voor verschillende werkplaatsen van de Grootloge, terwijl ze niet in gebruik zijn bij het Grootoosten. Iedere Obedientie heeft zo een eigen sfeer en geest die onder meer in de naamgeving tot uiting komt.
"Regulier maar niet erkend".
Het schisma van 1959 had tot doel zich aan te sluiten bij de Angelsaksische vrijmetselarij en daarom werden statuten aangenomen die beantwoordden aan de eisen van de "United Grand Lodge". Ook na de splitsing in 1979 heeft de Grootloge zich aan deze principes gehouden, zo oordeelt ze althans zelf. Ze blijft een uitsluitend mannelijke obedientie en laat, in tegenstelling tot het Grootoosten, geen vrouwen tot haar vergaderingen toe. Weliswaar neemt ze geregeld aan interobedientiele bijeenkomsten deel, waar ook vrouwelijke vrijmetselaars op aanwezig zijn. Soms zijn dat studiedagen, vaak zijn het vergaderingen of feesten die de leden van de verschillende werkplaatsen van eenzelfde stadsamenbrengen. Volgens de Angelsaksische loges mag dit niet, maar de Grootloge omzeilt het probleem door deze samenkomsten als "open blanke zittingen" te beschouwen of als bijeenkomsten die door het Grootoosten zijn georganiseerd en waar de Grootlogeleden alleen maar individueel aan deelnemen.
De Grootloge werkt "ter ere van de Opperbouwmeester van het Heelal, in aanwezigheid van het Boek van de Zedenwet, de Passer en de Winkelhaak". Het fundamentele meningsverschil is gerezen door. dat men in de Grootloge tot het besluit was gekomen, dat iedereen volgens eigen overtuiging het concept van de Opperbouwmeester mochl invullen of zelfs helemaal niet hoefde in te vullen, terwijl "United Grand Lodge" erop staat dat het geloof in een geopenbaarde God beleden wordt, Voor haar is het geloof in God van dogmatische aard, voor de Bel gische Grootloge is het van vrijblijvende aard. Terwijl de Angelsaksische loges voorhouden dat het Heilig Boek de Bijbel is, laat de Grootloge dit aan de appreciatie van de loges over. Er is zelfs een verglijding vast te stellen in het woordgebruik, want terwijl de "regulieren" steeds sproken van "het Boek van de Heilige Wet"le Livre de la Loi Sacree" gebruikt de Grootloge deze term enkel in vriendschapsverdragen met andere loges, maar inwendig is het geworden ' Het Boek van de Zeden wet "le Livre de la Loi Morale", wat dan toch een heel verschil uit maakt.

Met de mannelijke "irreguliere" obedienties onderhoudt de Grootlos ge goede maar niet-officiele contacten. Met het Grootoosten heeft me niet het onder gelijkgezinde obedienties normale "vriendschapsverdrag" afgesloten, maar enkel een wederzijds bezoekrecht geregeld.
De verhoudingen tussen Belgisch Grootoosten en Grootloge zijn in de laatste tien jaar zeer hartelijk geworden. In Brugge, Antwerpen, Leuven, Gent, Hasselt en Brussel gebruiken zij dezelfde tempels. D dertigste verjaardag van de Grootloge werd gevierd in de grote tempe van het Grootoosten in de Peterseliestraat en de Grootmeester van he Grootoosten was er een van de eregasten. Op lokaal vlak worden vaal gemeenschappelijke bijeenkomsten gehouden en sprekers van beide obedienties voeren het woord op elkaars kolommen.
Waar ligt dan het verschil, als er nog een is? Er zijn nl. ook in het Grootoosten loges die ter ere van de Opperbouwmeester werken en hun werkzaamheden hoofdzakelijk zoniet uitsluitend beperken tot de traditionele, symbolische aspecten van de vrijmetselarij. De Grootloge behandelt anderzijds ook onderwerpen of heeft leden die sterk lijken op wat men bij het Grootoosten vindt.

Het is natuurlijk wel zo dat de Grootloge weinig raakpunten heeft met de radicale loges die bij het Grootoosten werken, maar men kan zich goed voorstellen dat er nog weinig verschil is met de gematigde loges van de andere obedientie. In 1985 vierden de twee Gentse loges "De Zwijger", de ene Grootoosten en de andere Grootloge, de vijftigste verjaardag van hun stichting met een gemeenschappelijke academische zitting in de grote aula van de Rijksuniversiteit.
Niets is moeilijker dan ontstane scheuringen ongedaan te maken zoals we ook vaststellen bij de pogingen tot oecumene tussen de christlijke kerken. Van buitenaf gezien lijkt het niet onmogelijk dat verdere toenadering ooit uitmondt in een fusie, of minstens in een nog veel nauwere samenwerking tussen de "irreguliere" en de "reguliere maar niet erkende obedienties Het is alvast in deze zin dat de grootste van deze laatste, de "Grand Loge de France", ijvert voor de oprichting van een Europese maçonnieke confederatie.
Ondertussen bevinden zich de "spiritualistische, symbolische en liberale" maar niettemin "irreguliere" obedienties tussen twee stoelen. Ze zijn niet erkend door de "regulieren" en hebben zich ook niet bij de CLIPSAS-obedienties aangesloten. Ze zoeken moeizaam om uit hun internationaal isolement te raken en doen dit door het sluiten van vriendschapsverdragen met loges die ofwel tot CLIPSAS behoren of die zoals zijzelf nergens aansluiting bij vinden. Behalve de "Grande Loge de France" zijn dat meestal marginale obedienties, zoals de "Grand Orient du Cameroun", de "Grande Loge francophone du Canada" of de "Grootloge van Peru". Daarnaast worden contacten onderhouden met logedignitarissen van "reguliere" obedienties in Duitsland, Nederland en Zwitserland, die op persoonlijke titel de Britse banbliksems trotseren.
Sinds 1989 publiceert de Belgische Grootloge een ledenbulletin onder de titel "Loge Info".

Een vzw Adelphi, gesticht in 1974, is het solidariteitsfonds van de Belgische Grootloge. Ze wordt gestijfd door een vrijwillige bijdrage (jaarlijks stort ongeveer twintig procent van de leden van de Grootloge 250 fr), door bijdragen van de werkplaatsen die een of meerdere keren per jaar de opbrengst van dle collectes doorstorten en door kortingen op logevoorwerpen die de vzw als "aankoopcentrale" aan haar loges en leden doorverkoopt.
In uitzonderlijke gevallen komt Adelphi tegemoet aan kosten van hulpbehoevende leden. Hoofdzakelijk wordt steun verleend aan paramaçonnieke organisaties die de sympathie van de Grootloge genieten of aan de Grootloge zelf, wanneer ze bijzondere activiteiten organiseert.