Maçonnieke encyclopedie
De Maconnieke Encyclopedie zoekt
Een ogenblik !
De historische context.
Londen, stad van clubs en sociëteiten.
De alchimie van het succes.
De historische context.
Londen, stad van clubs en sociëteiten.
De alchimie van het succes.
VRIJMETSELARIJ EN THEÏSME, DEÏSME, AGNOSTICISME EN ATHEÏSME
THEÏSME:
De historische context.
In het jaar 1716 was Engeland aan het herstellen van de zoveelste burgeroorlog. Sedert het schisma van 1534, waarbij Hendrik Vlll (14911547), "de Verdediger van het Geloof", de kerk in Engeland had losgescheurd van Rome, was de geschiedenis van het land een bijna ononderbroken verdriet geweest, met godsdienstoorlogen en burgeroorlogen.
Elisabeth I (1533-1603) had haar katholieke nicht Mary, Queen of Scots (1542-1587), laten onthoofden. Karel I Stuart (1600-1649) werd in 1649 door de Roundheads van Cromwell (1599-1658) gehalsrecht. Na de restauratie van de monarchie in 1660 had Karel 11 (1630-1685) een relatieve vrede kunnen bewaren, maar zijn broer Jakob II (1633-1701), die hem in 1685 opvolgde, verbrodde alles. Hij had het ongelukkige idee gehad zich tot het katholicisme te bekeren en in 1688 werd hij door zijn protestantse dochter Mary (1662-1695) en haar gemaal Willem van Oranje (1650-1702) van de troon gestoten: de "Glorious Revolution".
Dit betekende meteen het einde van de absolute monarchie. De aristocratie, gegroepeerd in de twee concurrerende parlementsfracties van Whigs en Tories, greep de macht.
Dit was niet het einde van de broedertwisten. Nadat een ver familielid, de hertog van Hannover, in 1714 tot Georges I van Engeland (16601727) was gekroond, dacht de Stuartpretendent "James 111" (1688-1766) dat het ogenblik gekomen was om de troon terug te winnen. Hij ontscheepte in Schotland en kon tot begin 1716 een deel van het eiland bezetten Uiteindelijk werd hij verslagen en moest hij opnieuw naar Frankrijk vluchten.
Talrijk waren de aristocraten, vooral onder de "Tory's", die voor de Stuarts partij hadden gekozen, en enkelen bekochten het met hun leven. Men kan zich de vijandschappen voorstellen die dit binnen de relatief beperkte groep van de grote families veroorzaakte.
De hevige strijd tussen de clans bleef dan ook jaren voortduren, en werd niet alleen aangemoedigd door de blijvende mogelijkheid van een nieuwe Stuartinvasie, maar ook door de hevige vijandschap tussen koning Georges II (1687-1760) en zijn zoon, de kroonprins. Wie van kamp wou veranderen, in de hoop op grotere macht en fortuin, had keus te over!
Religie liet de grote heren tamelijk onverschillig, maar bij burgerij en kleine adel werden de politieke keuzes bijkomend bemoeilijkt door de godsdiensttwisten. De Anglicaanse kerk was een staatsgodsdienst geworden, die alle moeite had om een authentieke religiositeit te behouden en te bevorderen. Dit had de weg geopend voor talrijke secten en afwijkende protestantse belijdenissen, die aan de zucht naar een waarachtig en veeleisend geloof tegemoet kwamen. De lutheranen, de calvinisten, de wederdopers, de shakers, de quakers, de methodisten en zoveel anderen die men "andersdenkenden", "non-conformisten" of "dissenters" noemde, vergaderden vaak in de clandestiniteit. Hetzelfde gold voor de katholieken.
Daarbij waren er dan nog de verlichte geesten, die al die godsdienst voor bekeken hielden, en niet ver meer verwijderd waren van een ongeloof dat ze voorzichtigheidshalve als "deïsme" of als "redelijk geloof" betitelden. John Locke (1632-1704) lag met zijn "common sense philosophy" ten grondslag aan een uitgebreide literatuur die het "vrijdenken" bevorderde.
Het grootste schandaal wellicht werd verwekt door de Nederlander geworden Frans-Vlaming Bernard de Mandeville (1670-1733), die in 1705 m Londen zijn "Fabel van de bijen" publiceerde, waarin hij afrekende met het godsgeloof, met de onsterfelijkheid, met de menselijke vrijheid en met iedere vorm van moraliteit.
Tussen de extremen in kunnen we Desaguliers en zijn geestesgenoten ergens in het midden situeren. Hij heeft het best zijn overtuiging Uitgedrukt in het voorwoord dat hij in 1718 schreef voor de vertaling van "Het regt gebruik der wereltbeschouwingen", geschreven door de burgemeester van Purmerend, Bernard Nieuwentijt (1654-1718). Hij verheugde zich erover dat het boek handelde over de "natuurlijke godsdienst" en niet over het "geopenbaarde christendom". Desaguliers was ongetwijfeld gelovig, en hij bestreed de filosofen en de vage deïsten, maar terzelfdertijd, als zoon van de Reformatie en als vijand van het katholicisme
me, stond hij achterdochtig tegenover elke vorm van georganiseerde kerk die de geopenbaarde Waarheid in exclusiviteit beweerde te hebben.
Desaguliers geloofde in God, maar in een God die niet alleen de Jahwe van de Bijbel was of de Messias van het christendom, maar de vanzelfsprekende Heerser en de natuurlijke Meester die boven alle vormen van concrete godsdienstuitingen stond; de God die zodanig "was", dat men geen openbaring behoefde om hem als een zekerheid aan te nemen, de God van Newton, de Regelaar van alle wetten die de wereld beheersten , in een woord : De Opperbouwmeester van het Heelal.
Het is deze houding die in de "Plichten van de Vrijmetselarij" vanaf het eerste artikel tot uiting kwam: "Hoewel men vroeger de Metselaars verplichtte de godsdienst te belijden van hun land, welke die ook mocht zijn, vindt men het thans geschikter ze enkel te verplichten tot die godsdienst waar alle mensen het over eens zijn, hun bijzondere meningen aan hen zelf overlatend (...) welke ook hun gezindte of kerk weze".
Het was meteen vanaf de oorsprong een element dat in de vrijmetselarij zou inwerken en de onvermijdelijke botsing met de Kerken veroorzaken.
Londen, stad van clubs en sociëteiten.
Londen was in het begin van de achttiende eeuw een felle stad.
De tekeningen van de onwezenlijk-mooie huizen en paleizen in "Georgian style", de gratievolle en elegante portretten van fijn uitgedoste dames en heren, vergezeld van hun poedels, zoals Godfrey Kneller (1646-1723), Gainsborough (1727-1788), Reynolds (1728-1792) en zoveel anderen ze hebben geschilderd, mogen niet doen vergeten dat de vroegachttiende-eeuwse maatschappij in Engeland er een was van wreedheid en oorlogen, van hongeroproer en rebellie, van criminaliteit en meedogenloze repressie.
Londen was een vuile, moerassige, stinkende stad. Het grootste deel van de bevolking leefde in primitieve omstandigheden. De bestendigheid van grote epidemieën maakte van leven en overleven een grote loterij.
Burgerij en kleine adel, die het ontstaan gaven aan de vrijmetselarij, leefden wel comfortabeler, maar ook voor hen bleef de kans op een gezond en lang leven de onzekerheid van elke dag.
De relatief kleine nederzetting die Londen in de zeventiende eeuw nog was, groeide uit tot een aanzienlijke metropool. Alles wat naam had, in de eerste plaats de aristocratie, moest er zijn paleis, huis of appartement hebben. Allen die faam hadden of wilden verwerven, stroomden er toe.
Geërfde of eerlijk verdiende fortuinen maten er zich met avonturiers die aan het kansspel, de criminaliteit of de slavenhandel hun nieuwe welstand dankten.
Duizenden , zoniet tienduizenden welvarende of op krediet terende burgers leefden in deze grote stad het ijdele leven van de achttiende-eeuwse "honnete homme".
In de stad krioelde het van de bierhuizen, taveernen en koffiehuizen. In de achter- en bovenzaaltjes hielden ontelbare clubs en kransjes hun bijeenkomsten Voor de meeste bezoekers was kaart- of kansspel, drank of vrolijk gezelschap de enige bedoeling. Ze konden er ook enkele van de meer dan twintig Londense dagbladen lezen.
Anderen zochten meer gekruide genoegens: de bordelen, al dan niet vermomd in keurige rendez-voushuizen, waren zeer talrijk en zelfs de liefhebbers van mannelijke partners vonden hun gading in tientallen gespecialiseerde cafés.
De "jeunesse doree" kwam bijeen voor wilde braspartijen, zoals die van de "Hell's Angels Clubs", en de upperclass ontmoette mekaar in de '"Gentlemen's Society", de 'Kit Kat Club" en andere exclusieve verenigingen.
Velen vergaderden om politieke complotten te smeden. Het geheim genootschap van de "Sealed Knot" was wijd verspreid in Engeland en groepeerde talrijke Stuartaanhangers. De "Oak Apple Society" en de "Calves'Head Club" waren, naast andere, verzamelplaatsen voor de nostalgische aanhangers van de onttroonde monarchie en van de "King from over the water".
De meeste verenigingen opereerden evenwel open en bloot. Hun activiteiten en doelstellingen waren van zeer uiteenlopende aard. Er waren veel literaire of musicale kransjes, men interesseerde zich voor astronomie of astrologie, voor proeven van fysica en scheikunde en zelfs voor allerlei vormen van alchimie, waarzeggerij of toverij.
Zoals zowat overal in Engeland en op het vasteland waren ook in Londen de "societes de pensee", de "cabinets litteraires", de "Academies" en de "Learned Societies" in de mode.
Een niet onbelangrijk aantal onder hen groepeerde de geïnteresseerden in bepaalde aspecten van de geschiedenis en van het verleden. In 1718 werd de "Society of the Antiquaries" gesticht, die zich wijdde aan de studie van munten en medailles, maar ook van fossielen en planten.
Rond John Arbutnoth (1667-1735), de uitvinder van het John Bullpersonage, ontstond de "Martinus Scriblerus club", waar o.m. Jonathan Swift en Alexander Pope deel van uitmaakten.
Speciaal gericht op alles wat met de oudheid en meer bepaald met de klassieke architectuur te maken had, bestonden de "Society of Dilettanti", de "Society of Virtuosi of St Luke", de "Order of Resurrectionists", de "Order of the Book" en nog veel andere. Trouwens, al in 1625 was een "Order of the Oak" tot stand gekomen, die zich tot doel stelde oude monumenten te beschermen
De "Freemasonry" was dus geen uitzondering en zal de deelnemers eraan niet hebben overvallen als buitenissig of vreemd. Het was integendeel heel gewoon dat de gentlemen die mekaar regelmatig in dezelfde club ontmoetten, eraan dachten aan hun gezelschap een eigen "profiel" te geven en het boven de naamloosheid te verheffen.
De alchimie van het succes.
Wat heeft ertoe bijgedragen dat de vrijmetselarij op korte tijd nationaal en na een paar decennia wereldwijd succes had? Dit was namelijk niet vanzelfsprekend, want de meeste gelijksoortige initiatieven bleven lokaal en hadden slechts een korte levensduur.
De eerste reden is ongetwijfeld te zoeken bij de dynamische mannen die de vrijmetselarij in de beginjaren op dreef hielpen. Vanaf de stichting hadden ze de ambitie zich niet te beperken tot een club met bescheiden uitstraling, zoals er zo veel waren, maar een organisatie uit de grond te stampen die overal afdelingen zou oprichten en honderden, wellicht zelfs duizenden leden zou tellen.
De vier clubs van 1717 waren in 1723 al tot vijfentwintig aangegroeid en vanaf 1725 begon de grote uitbreiding, zowel over het geheel van de Britse eilanden als in alle landen en werelddelen waar de Engelse aanwezigheid een geschikte voedingsbodem bood.
In de geest van de tijd zochten de clubleden een thema, een allegorie, waarmee zij de vereniging een eigen gelaat konden geven. Hun oog viel op het bouwvak en dit bleek een haast geniale keuze te zijn. Niet alleen lag ze in de lijn van de belangstelling voor monumenten en klassieke architectuur (wie alleen de "geschiedenis" in het boekje van Anderson las, kon waarschijnlijk concluderen dat dit de hoofdbedoeling was), maar het bouwvak en alles errond bleek een uitstekende basis te bieden voor het ontwikkelen van een symboliek die kon worden toegepast op het leven zelf.
Ook anderen probeerden een "systeem" te ontwikkelen op basis van een centraal gegeven, maar hadden minder succes. De "Tobbacological Society" nam de symboliek van de tabaksplant als basis voor morele instructies, maar dit bleek niet ver te leiden. Het "Genootschap van de Gormogonen", dat als concurrent van de vrijmetselarij in 1724 werd opgericht, zocht het in een soort verwaterde Chinese wijsheid, en ook dit viel maar magertjes uit.
In hetzelfde lokaal waar in 1716 besloten was om de vrijmetselarij te stichten, werd in 1717 de "Most Ancient Order of the Druids'' opgericht, die de oude Keltische tradities als inspiratiebron nam .
Op het continent werden later pogingen ondernomen om het hout en het bos als thema te nemen in de "Ordre de la Fenderie" en in 1738 werd in Wenen een "Orde van de Mopsen" opgericht, die de kwaliteiten van trouw die men bij de hond aantreft, als leidraad nam. Deze pogingen mislukten en tonen a contrario aan dat het succes van de vrijmetselarij niet noodzakelijk verzekerd was.
Waar haalden de initiatiefnemers concreet hun inspiratie? Vaak is gezegd, en zeker niet zonder reden, dat de lectuur van het utopische boek van Francis Bacon, "The New Atlantis", het eerste uitgangspunt is geweest. Een dergelijk boek behoorde tot de traditionele lectuur van de "learned gentlemen". Het baadde in dezelfde geest als de vrijmetselarij: esoterische en hermetische toestanden, allegorische verhalen, verheerlijking van de rede en de redelijkheid, onderverdeling van de bewoners in graden en klassen, enz.
Het middelpunt van het Atlantiseiland was het "Huis van Salomo", en dit klinkt erg vertrouwd bij de lezing van alles wat in de vrijmetselarij Om en rond de "Tempel van Salomo" werd opgebouwd.
Zodra de beslissing genomen was om de vrijmetselarij op te richten, en niet vroeger, ging men op zoek naar oude documenten en naar reglementen van de operatieve vrijmetselarij, die als inspiratiebron konden dienen. Op de bijeenkomst van 24 juni 1718 vroeg grootmeester Yavne "dat de broeders oude geschriften of verslagboeken zouden gaan opsporen nopens de metsers en de metselarij, teneinde de gewoonten der vroegere tijden te leren kennen"
Voor zoveel nodig, is deze zin een bijkomend bewijs dat de vrijmetselarij een origineel en nieuw initiatief was, dat niet uit de operatieve metselaarsgilden was gegroeid. Ze had trouwens met die gilden, of wat er nog van overbleef, geen contacten. De nieuwbakken vrijmetselaars vergaderden in taveernen en voor hun jaarvergadering in Londen trokken ze zelfs niet naar "Masons' Hall", het gildehuis van de metselaars, maar naar "Stationers' Hall", het gildehuis van de boekhandelaars en later naar "Merchant Taylors'Hall", het gildehuis van de kleermakers.
Het is evenwel duidelijk dat de nieuwe vereniging een aanzienlijke inspiratiebron vond in de documenten die op de oude maconnerie betrekking hadden en dat ze er alles uit haalde wat haar nuttig leek.
De vroegere metselaarsgilden hadden, zoals iedere beroepsorganisatie, hun eigen reglementen. Heel wat van die oude documenten was, gelet op de teleurgang van de gilden, in particuliere handen of in archieven terechtgekomen, en daar ging men ze opdiepen. De grote lijnen ervan werden overgenomen en aangepast.
Hierdoor kwam een vrij halfslachtige tekst tot stand. Een aantal elementen werden behouden die naar de beroepsactiviteiten van de metselaars verwezen, ook al hadden die geen concrete inhoud meer voor de speculatieve vrijmetselaars. Anderzijds werden nieuwe elementen ingebracht die noodzakelijk waren voor de werking van een genootschap dat zich als "societe de pensee" wilde ontwikkelen.
In de oude documenten vonden de vrijmetselaars herhaalde verwijzingen naar het beroepsgeheim. Het overnemen van deze oude verplichting en het toepassen op de nieuwe doelstellingen en werking is wellicht de geniaalste vondst geweest.
Het geheim, het zweren van eden, het gebruiken van paswoorden, geheime tekens en geheimschriften, waren werkwijzen die in anderhalve eeuw oorlogen en godsdiensttwisten dagelijkse kost waren geworden. De Engelse bourgeois was erop verzot en elke vorm van geheim prikkelde zijn nieuwsgierigheid.
Het geheim was in de beginjaren van de vrijmetselarij niet zo veel zaaks. De bijeenkomsten van de loges werden aangekondigd in de dagbladen, elk jaar hield men een plechtige stoet door de straten van Londen en de "Constituties" liet Anderson zo ruim mogelijk verspreiden, want de opbrengst ervan was voor hem persoonlijk. In latere jaren heeft men evenwel op het "geheim" verder kunnen bouwen en is gebleken dat hiermee de stichters aan de loges een aanzienlijke aantrekkingsmogelijkheid hadden gegeven
En tenslotte was er al heel vlug het beschermheerschap van hoge heren. Zonder aristocratisch peterschap betekenden burgerverenigingen
De historische context.
In het jaar 1716 was Engeland aan het herstellen van de zoveelste burgeroorlog. Sedert het schisma van 1534, waarbij Hendrik Vlll (14911547), "de Verdediger van het Geloof", de kerk in Engeland had losgescheurd van Rome, was de geschiedenis van het land een bijna ononderbroken verdriet geweest, met godsdienstoorlogen en burgeroorlogen.
Elisabeth I (1533-1603) had haar katholieke nicht Mary, Queen of Scots (1542-1587), laten onthoofden. Karel I Stuart (1600-1649) werd in 1649 door de Roundheads van Cromwell (1599-1658) gehalsrecht. Na de restauratie van de monarchie in 1660 had Karel 11 (1630-1685) een relatieve vrede kunnen bewaren, maar zijn broer Jakob II (1633-1701), die hem in 1685 opvolgde, verbrodde alles. Hij had het ongelukkige idee gehad zich tot het katholicisme te bekeren en in 1688 werd hij door zijn protestantse dochter Mary (1662-1695) en haar gemaal Willem van Oranje (1650-1702) van de troon gestoten: de "Glorious Revolution".
Dit betekende meteen het einde van de absolute monarchie. De aristocratie, gegroepeerd in de twee concurrerende parlementsfracties van Whigs en Tories, greep de macht.
Dit was niet het einde van de broedertwisten. Nadat een ver familielid, de hertog van Hannover, in 1714 tot Georges I van Engeland (16601727) was gekroond, dacht de Stuartpretendent "James 111" (1688-1766) dat het ogenblik gekomen was om de troon terug te winnen. Hij ontscheepte in Schotland en kon tot begin 1716 een deel van het eiland bezetten Uiteindelijk werd hij verslagen en moest hij opnieuw naar Frankrijk vluchten.
Talrijk waren de aristocraten, vooral onder de "Tory's", die voor de Stuarts partij hadden gekozen, en enkelen bekochten het met hun leven. Men kan zich de vijandschappen voorstellen die dit binnen de relatief beperkte groep van de grote families veroorzaakte.
De hevige strijd tussen de clans bleef dan ook jaren voortduren, en werd niet alleen aangemoedigd door de blijvende mogelijkheid van een nieuwe Stuartinvasie, maar ook door de hevige vijandschap tussen koning Georges II (1687-1760) en zijn zoon, de kroonprins. Wie van kamp wou veranderen, in de hoop op grotere macht en fortuin, had keus te over!
Religie liet de grote heren tamelijk onverschillig, maar bij burgerij en kleine adel werden de politieke keuzes bijkomend bemoeilijkt door de godsdiensttwisten. De Anglicaanse kerk was een staatsgodsdienst geworden, die alle moeite had om een authentieke religiositeit te behouden en te bevorderen. Dit had de weg geopend voor talrijke secten en afwijkende protestantse belijdenissen, die aan de zucht naar een waarachtig en veeleisend geloof tegemoet kwamen. De lutheranen, de calvinisten, de wederdopers, de shakers, de quakers, de methodisten en zoveel anderen die men "andersdenkenden", "non-conformisten" of "dissenters" noemde, vergaderden vaak in de clandestiniteit. Hetzelfde gold voor de katholieken.
Daarbij waren er dan nog de verlichte geesten, die al die godsdienst voor bekeken hielden, en niet ver meer verwijderd waren van een ongeloof dat ze voorzichtigheidshalve als "deïsme" of als "redelijk geloof" betitelden. John Locke (1632-1704) lag met zijn "common sense philosophy" ten grondslag aan een uitgebreide literatuur die het "vrijdenken" bevorderde.
Het grootste schandaal wellicht werd verwekt door de Nederlander geworden Frans-Vlaming Bernard de Mandeville (1670-1733), die in 1705 m Londen zijn "Fabel van de bijen" publiceerde, waarin hij afrekende met het godsgeloof, met de onsterfelijkheid, met de menselijke vrijheid en met iedere vorm van moraliteit.
Tussen de extremen in kunnen we Desaguliers en zijn geestesgenoten ergens in het midden situeren. Hij heeft het best zijn overtuiging Uitgedrukt in het voorwoord dat hij in 1718 schreef voor de vertaling van "Het regt gebruik der wereltbeschouwingen", geschreven door de burgemeester van Purmerend, Bernard Nieuwentijt (1654-1718). Hij verheugde zich erover dat het boek handelde over de "natuurlijke godsdienst" en niet over het "geopenbaarde christendom". Desaguliers was ongetwijfeld gelovig, en hij bestreed de filosofen en de vage deïsten, maar terzelfdertijd, als zoon van de Reformatie en als vijand van het katholicisme
me, stond hij achterdochtig tegenover elke vorm van georganiseerde kerk die de geopenbaarde Waarheid in exclusiviteit beweerde te hebben.
Desaguliers geloofde in God, maar in een God die niet alleen de Jahwe van de Bijbel was of de Messias van het christendom, maar de vanzelfsprekende Heerser en de natuurlijke Meester die boven alle vormen van concrete godsdienstuitingen stond; de God die zodanig "was", dat men geen openbaring behoefde om hem als een zekerheid aan te nemen, de God van Newton, de Regelaar van alle wetten die de wereld beheersten , in een woord : De Opperbouwmeester van het Heelal.
Het is deze houding die in de "Plichten van de Vrijmetselarij" vanaf het eerste artikel tot uiting kwam: "Hoewel men vroeger de Metselaars verplichtte de godsdienst te belijden van hun land, welke die ook mocht zijn, vindt men het thans geschikter ze enkel te verplichten tot die godsdienst waar alle mensen het over eens zijn, hun bijzondere meningen aan hen zelf overlatend (...) welke ook hun gezindte of kerk weze".
Het was meteen vanaf de oorsprong een element dat in de vrijmetselarij zou inwerken en de onvermijdelijke botsing met de Kerken veroorzaken.
Londen, stad van clubs en sociëteiten.
Londen was in het begin van de achttiende eeuw een felle stad.
De tekeningen van de onwezenlijk-mooie huizen en paleizen in "Georgian style", de gratievolle en elegante portretten van fijn uitgedoste dames en heren, vergezeld van hun poedels, zoals Godfrey Kneller (1646-1723), Gainsborough (1727-1788), Reynolds (1728-1792) en zoveel anderen ze hebben geschilderd, mogen niet doen vergeten dat de vroegachttiende-eeuwse maatschappij in Engeland er een was van wreedheid en oorlogen, van hongeroproer en rebellie, van criminaliteit en meedogenloze repressie.
Londen was een vuile, moerassige, stinkende stad. Het grootste deel van de bevolking leefde in primitieve omstandigheden. De bestendigheid van grote epidemieën maakte van leven en overleven een grote loterij.
Burgerij en kleine adel, die het ontstaan gaven aan de vrijmetselarij, leefden wel comfortabeler, maar ook voor hen bleef de kans op een gezond en lang leven de onzekerheid van elke dag.
De relatief kleine nederzetting die Londen in de zeventiende eeuw nog was, groeide uit tot een aanzienlijke metropool. Alles wat naam had, in de eerste plaats de aristocratie, moest er zijn paleis, huis of appartement hebben. Allen die faam hadden of wilden verwerven, stroomden er toe.
Geërfde of eerlijk verdiende fortuinen maten er zich met avonturiers die aan het kansspel, de criminaliteit of de slavenhandel hun nieuwe welstand dankten.
Duizenden , zoniet tienduizenden welvarende of op krediet terende burgers leefden in deze grote stad het ijdele leven van de achttiende-eeuwse "honnete homme".
In de stad krioelde het van de bierhuizen, taveernen en koffiehuizen. In de achter- en bovenzaaltjes hielden ontelbare clubs en kransjes hun bijeenkomsten Voor de meeste bezoekers was kaart- of kansspel, drank of vrolijk gezelschap de enige bedoeling. Ze konden er ook enkele van de meer dan twintig Londense dagbladen lezen.
Anderen zochten meer gekruide genoegens: de bordelen, al dan niet vermomd in keurige rendez-voushuizen, waren zeer talrijk en zelfs de liefhebbers van mannelijke partners vonden hun gading in tientallen gespecialiseerde cafés.
De "jeunesse doree" kwam bijeen voor wilde braspartijen, zoals die van de "Hell's Angels Clubs", en de upperclass ontmoette mekaar in de '"Gentlemen's Society", de 'Kit Kat Club" en andere exclusieve verenigingen.
Velen vergaderden om politieke complotten te smeden. Het geheim genootschap van de "Sealed Knot" was wijd verspreid in Engeland en groepeerde talrijke Stuartaanhangers. De "Oak Apple Society" en de "Calves'Head Club" waren, naast andere, verzamelplaatsen voor de nostalgische aanhangers van de onttroonde monarchie en van de "King from over the water".
De meeste verenigingen opereerden evenwel open en bloot. Hun activiteiten en doelstellingen waren van zeer uiteenlopende aard. Er waren veel literaire of musicale kransjes, men interesseerde zich voor astronomie of astrologie, voor proeven van fysica en scheikunde en zelfs voor allerlei vormen van alchimie, waarzeggerij of toverij.
Zoals zowat overal in Engeland en op het vasteland waren ook in Londen de "societes de pensee", de "cabinets litteraires", de "Academies" en de "Learned Societies" in de mode.
Een niet onbelangrijk aantal onder hen groepeerde de geïnteresseerden in bepaalde aspecten van de geschiedenis en van het verleden. In 1718 werd de "Society of the Antiquaries" gesticht, die zich wijdde aan de studie van munten en medailles, maar ook van fossielen en planten.
Rond John Arbutnoth (1667-1735), de uitvinder van het John Bullpersonage, ontstond de "Martinus Scriblerus club", waar o.m. Jonathan Swift en Alexander Pope deel van uitmaakten.
Speciaal gericht op alles wat met de oudheid en meer bepaald met de klassieke architectuur te maken had, bestonden de "Society of Dilettanti", de "Society of Virtuosi of St Luke", de "Order of Resurrectionists", de "Order of the Book" en nog veel andere. Trouwens, al in 1625 was een "Order of the Oak" tot stand gekomen, die zich tot doel stelde oude monumenten te beschermen
De "Freemasonry" was dus geen uitzondering en zal de deelnemers eraan niet hebben overvallen als buitenissig of vreemd. Het was integendeel heel gewoon dat de gentlemen die mekaar regelmatig in dezelfde club ontmoetten, eraan dachten aan hun gezelschap een eigen "profiel" te geven en het boven de naamloosheid te verheffen.
De alchimie van het succes.
Wat heeft ertoe bijgedragen dat de vrijmetselarij op korte tijd nationaal en na een paar decennia wereldwijd succes had? Dit was namelijk niet vanzelfsprekend, want de meeste gelijksoortige initiatieven bleven lokaal en hadden slechts een korte levensduur.
De eerste reden is ongetwijfeld te zoeken bij de dynamische mannen die de vrijmetselarij in de beginjaren op dreef hielpen. Vanaf de stichting hadden ze de ambitie zich niet te beperken tot een club met bescheiden uitstraling, zoals er zo veel waren, maar een organisatie uit de grond te stampen die overal afdelingen zou oprichten en honderden, wellicht zelfs duizenden leden zou tellen.
De vier clubs van 1717 waren in 1723 al tot vijfentwintig aangegroeid en vanaf 1725 begon de grote uitbreiding, zowel over het geheel van de Britse eilanden als in alle landen en werelddelen waar de Engelse aanwezigheid een geschikte voedingsbodem bood.
In de geest van de tijd zochten de clubleden een thema, een allegorie, waarmee zij de vereniging een eigen gelaat konden geven. Hun oog viel op het bouwvak en dit bleek een haast geniale keuze te zijn. Niet alleen lag ze in de lijn van de belangstelling voor monumenten en klassieke architectuur (wie alleen de "geschiedenis" in het boekje van Anderson las, kon waarschijnlijk concluderen dat dit de hoofdbedoeling was), maar het bouwvak en alles errond bleek een uitstekende basis te bieden voor het ontwikkelen van een symboliek die kon worden toegepast op het leven zelf.
Ook anderen probeerden een "systeem" te ontwikkelen op basis van een centraal gegeven, maar hadden minder succes. De "Tobbacological Society" nam de symboliek van de tabaksplant als basis voor morele instructies, maar dit bleek niet ver te leiden. Het "Genootschap van de Gormogonen", dat als concurrent van de vrijmetselarij in 1724 werd opgericht, zocht het in een soort verwaterde Chinese wijsheid, en ook dit viel maar magertjes uit.
In hetzelfde lokaal waar in 1716 besloten was om de vrijmetselarij te stichten, werd in 1717 de "Most Ancient Order of the Druids'' opgericht, die de oude Keltische tradities als inspiratiebron nam .
Op het continent werden later pogingen ondernomen om het hout en het bos als thema te nemen in de "Ordre de la Fenderie" en in 1738 werd in Wenen een "Orde van de Mopsen" opgericht, die de kwaliteiten van trouw die men bij de hond aantreft, als leidraad nam. Deze pogingen mislukten en tonen a contrario aan dat het succes van de vrijmetselarij niet noodzakelijk verzekerd was.
Waar haalden de initiatiefnemers concreet hun inspiratie? Vaak is gezegd, en zeker niet zonder reden, dat de lectuur van het utopische boek van Francis Bacon, "The New Atlantis", het eerste uitgangspunt is geweest. Een dergelijk boek behoorde tot de traditionele lectuur van de "learned gentlemen". Het baadde in dezelfde geest als de vrijmetselarij: esoterische en hermetische toestanden, allegorische verhalen, verheerlijking van de rede en de redelijkheid, onderverdeling van de bewoners in graden en klassen, enz.
Het middelpunt van het Atlantiseiland was het "Huis van Salomo", en dit klinkt erg vertrouwd bij de lezing van alles wat in de vrijmetselarij Om en rond de "Tempel van Salomo" werd opgebouwd.
Zodra de beslissing genomen was om de vrijmetselarij op te richten, en niet vroeger, ging men op zoek naar oude documenten en naar reglementen van de operatieve vrijmetselarij, die als inspiratiebron konden dienen. Op de bijeenkomst van 24 juni 1718 vroeg grootmeester Yavne "dat de broeders oude geschriften of verslagboeken zouden gaan opsporen nopens de metsers en de metselarij, teneinde de gewoonten der vroegere tijden te leren kennen"
Voor zoveel nodig, is deze zin een bijkomend bewijs dat de vrijmetselarij een origineel en nieuw initiatief was, dat niet uit de operatieve metselaarsgilden was gegroeid. Ze had trouwens met die gilden, of wat er nog van overbleef, geen contacten. De nieuwbakken vrijmetselaars vergaderden in taveernen en voor hun jaarvergadering in Londen trokken ze zelfs niet naar "Masons' Hall", het gildehuis van de metselaars, maar naar "Stationers' Hall", het gildehuis van de boekhandelaars en later naar "Merchant Taylors'Hall", het gildehuis van de kleermakers.
Het is evenwel duidelijk dat de nieuwe vereniging een aanzienlijke inspiratiebron vond in de documenten die op de oude maconnerie betrekking hadden en dat ze er alles uit haalde wat haar nuttig leek.
De vroegere metselaarsgilden hadden, zoals iedere beroepsorganisatie, hun eigen reglementen. Heel wat van die oude documenten was, gelet op de teleurgang van de gilden, in particuliere handen of in archieven terechtgekomen, en daar ging men ze opdiepen. De grote lijnen ervan werden overgenomen en aangepast.
Hierdoor kwam een vrij halfslachtige tekst tot stand. Een aantal elementen werden behouden die naar de beroepsactiviteiten van de metselaars verwezen, ook al hadden die geen concrete inhoud meer voor de speculatieve vrijmetselaars. Anderzijds werden nieuwe elementen ingebracht die noodzakelijk waren voor de werking van een genootschap dat zich als "societe de pensee" wilde ontwikkelen.
In de oude documenten vonden de vrijmetselaars herhaalde verwijzingen naar het beroepsgeheim. Het overnemen van deze oude verplichting en het toepassen op de nieuwe doelstellingen en werking is wellicht de geniaalste vondst geweest. Het geheim, het zweren van eden, het gebruiken van paswoorden, geheime tekens en geheimschriften, waren werkwijzen die in anderhalve eeuw oorlogen en godsdiensttwisten dagelijkse kost waren geworden. De Engelse bourgeois was erop verzot en elke vorm van geheim prikkelde zijn nieuwsgierigheid.
Het geheim was in de beginjaren van de vrijmetselarij niet zo veel zaaks. De bijeenkomsten van de loges werden aangekondigd in de dagbladen, elk jaar hield men een plechtige stoet door de straten van Londen en de "Constituties" liet Anderson zo ruim mogelijk verspreiden, want de opbrengst ervan was voor hem persoonlijk. In latere jaren heeft men evenwel op het "geheim" verder kunnen bouwen en is gebleken dat hiermee de stichters aan de loges een aanzienlijke aantrekkingsmogelijkheid hadden gegeven
En tenslotte was er al heel vlug het beschermheerschap van hoge heren. Zonder aristocratisch peterschap betekenden burgerverenigingen niet zo veel. Een lord of hertog tot hoofdman en beschermheer hebben was de betrachting van ieder genootschap dat zich wilde affirmeren. Niet alleen rekende men op zijn financiële steun, maar vooral betekende hij een bescherming tegen de mogelijke achterdocht van de politie en een referentie bij het werven van nieuwe leden.
Naast het originele van de metselaarsidee, die een schat aan symbolische mogelijkheden bood, richtte de vrijmetselarij zich ook op andere me er traditionele activiteiten die aan de vereniging inhoud en zin moesten geven.
Het uitgebreid feestvieren was er een van. Het inzamelen van gelde voor goede werken was er een ander. Dit hield onder meer in dat me noodlijdende broeders ter hulp kwam, zodat het lidmaatschap van d loge ook een vorm van bijstandsverzekering inhield.
VRIJMETSELARIJ EN THEÏSME, DEÏSME, AGNOSTICISME EN ATHEÏSME
THEÏSME:
"Het geloof in een in de wereld werkende en als schepper boven de mens staande, zelfbewuste, persoonlijke, levende God".
De "reguliere" loges van Angelsaksische signatuur zijn ontegensprekelijk theïstisch, meer zelfs: monotheïstisch. United Grand Lodge of England houdt "Het geloof in de Opperbouwmeester en Zijn geopenbaarde Wil" voor.
De Belgische Reguliere Grootloge: "De vrijmetselarij bevestigt het bestaan van God. Ze eist van al haar leden dat zij deze bevestiging aannemen".
Er is wel enige afzwakking van het Godsgeloof in de verklaringen die men eraan toevoegt. United Grand Lodge: "De vrijmetselaars geloven in de God zoals zij Hem zien". Reguliere Grootloge van België: "De vrijmetselarij legt geen enkele definitie van God op. Zij vraagt aan nieuwe leden ook geen verklaringen of toelichtingen over het Principe".
Er wordt hiermee bedoeld dat men de God van elke monotheïstische godsdienst kan aanbidden, zolang het maar een geopenbaarde en persoonlijke God is. Onvermijdelijk leiden een aantal vrijmetselaars hieruit af dat ze in de Opperbouwmeester gewoon een "Principe" kunnen zien en dat dit niet verplicht tot het geloof in een persoonlijke God en in de eruit volgende onsterfelijkheid van de mens.
In de Amerikaanse loges bestaat deze interpretatiemogelijkheid niet. Daar bidt men "In naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest".
DEISME: "Het geloof in een God, berustend niet op een Openbaring, maar op de Rede".
De oorspronkelijke Angelsaksische vrijmetselarij was vrij deïstisch, in de lijn van de rationele bewijsvoeringen dat er een Opperwezen moest bestaan.
Aan deze zienswijze wordt minstens lippendienst bewezen door alle loges die hun werkzaamheden onder de auspiciën stellen van de Opperbouwmeester van het Heelal.
De leden hebben nog grotere vrijheid dan in theïstische loges om van de door de Rede ontdekte God, een vaag leidend principe te maken.
Ook al houden de "reguliere" loges een strikt theïstische stelling voor, in de praktijk — ook in Groot-Brittannie — zijn de vrijmetselaars in groten getale eerder deïsten dan theïsten
AGNOSTICISME: "De leer dat wij de eerste oorzaak der dingen (het godsprincipe) niet kunnen kennen".
Ingevolge de basisprincipes van de "reguliere" vrijmetselarij lijkt het onmogelijk dat een agnosticus zou toetreden.
Maar toch, als men geen bezwaar heeft tegen de formule van de "Opperbouwmeester" en hieraan niet meer dan een literair of anekdotisch belang hecht, kan men "regulier" vrijmetselaar worden en blijven, als men hierover maar niet argumenteert.
De meeste leden van loges die werken "Ter ere van de Opperbouwmeester", zeker als het om "irreguliere" loges gaat, zijn agnostici. Velen in de "reguliere" vrijmetselarij zijn het eigenlijk ook.
ATHEÏSME: "De ontkenning van het bestaan, de bestaanbaarheid of de bewijsbaarheid van een persoonlijke God".
Deze zienswijze wordt gevolgd door de "irreguliere" vrijzinnige loges, die ieder dogma verwerpen en dus ook de geopenbaarde God, die tot het domein van het geloof en van de dogma's behoort.
Wie gelooft in God of minstens in een regulerend Opperwezen kan in principe onmogelijk lid zijn van een vrijzinnige loge. Een agnosticus kan dit wel, aangezien hij zich vrijblijvend opstelt: hij verwerpt de mogelijkheid van een God niet, maar houdt zijn overtuiging in beraad, totdat hem een rationeel bewijs wordt gegeven.
Een aantal "irreguliere" loges, vooral in Europa, hebben van de ontkenning van het bestaan van God een essentieel element van hun principiële stellingen gemaakt. Zij zijn overgegaan tot een actief bestrijden van ieder op geloof of op redenering stoelend godsprincipe.