Maçonnieke encyclopedie-J.

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !


Jung, Carl Gustav
Jungs leer
Jung en de nazi's
Jung en het occulte
Jupiter-effect








Jung, Carl Gustav (I875-I96I)
Lennhoff
Zwitsers psycholoog en mysticus. Jung werd geboren in Kesswil, Zwitserland, in een (zeker van zijn vaders kant) zeer intellectueel doch verarmd aristocratisch milieu. Hij studeerde medicijnen te Bazel, waar hij ook lid werd van de studentenvereniging Zofingia, waarin pan-Germaanse en * völkische ideeën gekoesterd werden, Jung werd in 1900 arts-psychiater in de kliniek Burghölzli in Zürich, en werkte zich in vijf jaar tijd op tot de op een na belangrijkste bestuurder aldaar, direct onder de beroemde Eugen *Bleuler, Omstreeks 1904 maakten hij en Bleuler kennis met het werk van Sigmund *Freud. In 1907 zag hij de beroemde Wener voor het eerst in levenden lijve en binnen een jaar was Jung voorzitter van de Internationale Psychoanalytische Associatie. Hun beider belangstelling voor F reud was waarschijnlijk het gevolg van het feit dat Freud een uitweg bood aan de vele cliënten in Burghölzli met bescheiden neurotische klachten. Volgens de gangbare inzichten (zoals die van Jean-Martin *Charcot en Emile *Kraepelin) waren dergelijke klachten symptomen van een erfelijke belasting, en het begin van een algeheel verval dat bovendien van generatie op generatie zou verergeren, De freudiaanse psychoanalyse daarentegen zocht de oorzaak in verdrongen seksuele trauma's die uit de weg geruimd konden worden. Die belangstelling duurde overigens maar kort, Bleuler zag spoedig in dat Freuds theorieën volstrekt onwetenschappelijk waren, terwijl Jung (die in 1909 Burghülzli verliet) Freuds alomvattende seksuele verklaring verwierp en de psychoanalyse tegen de wens van Freud in uitbouwde tot een alomvattend systeem voor persoonlijke, culturele en religieuze vernieuwing. Vanaf 1912 verzamelde hij zijn eigen schare volgelingen om zich heen, en wijdde hij zich verder aan zijn persoonlijke geestelijke ontwikkeling en het uitwerken van zijn 'analytische psychologie'. Over zijn persoonlijke leven is verder niet veel bekend. Het vaak gebruikte boek Erinnerungen, Traume, Gedanken von C G.Jung (1962) is onbetrouwbaar en zeer onvolledig, want het is grotendeels door bewonderaars geschreven.


Jungs leer. Tijdens zijn studententijd kwam Jung in aanraking met het werk van de beroemde Duitse bioloog Ernst *Haeckel, en dan in het bijzonder zijn populaire Die Weltratsel (1899). Wat hem hierin vooral aansprak was Haeckels suggestie om de door hem bedachte *recapitulatietheorie (die stelt dat de individuele ontwikkeling de evolutionaire ontwikkeling weerspiegelt) ook toe te passen in de psychologie. Er moest een 'fylogenetische psychologie' komen op basis van parallellen tussen de evolutie van de menselijke geest en de geestelijke ontwikkeling van het kind. Jung zou later schrijven dat het denken van kinderen en onze dromen parallellen vertonen met oude mythen en hij zag ook een parallel tussen de evolutie en het gedrag van geestelijk gestoorden. Een psychoot was als het ware weer aangeland - en vastgeraakt - in het primitieve oerstadium van de mensheid. Anderzijds suggereerde hij dat mythen mogelijk oeroude technieken waren om psychologische problemen op te lossen. Om de structuur van de geest te beschrijven gebruikte Jung graag geologische metaforen. Individuele mensen waren afzonderlijke bergen, ieder met een eigen persoonlijke structuur, maar wie diep groef ontdekte dat ze allemaal ondergronds op dezelfde gesteentelaag rustten en dat de individuen daar in elkaar opgingen. Op het onbewuste niveau waren alle individuen in wezen identiek, of beter, was er geen identiteit meer, slechts een *collectief onderbewuste. Jung koppelde dit idee aan de opvattingen der völkische filosofen die geloofden in een 'Germaanse oerziel'. Op grond daarvan verwierp hij ook de noviteit genaamd christendom. Het christendom had de zuivere, aan de Duitse grond gebonden Germaan - Jung beschouwde zichzelf altijd als Duitser, niet als Zwitser - half getemd en het werd hoog tijd dat de Duitser daarvan werd bevrijd, zo schreef hij in 1918, (En hij liet daarop volgen dat joden dat probleem niet hadden omdat ze aan geen enkele grond gebonden waren.) De ware, onder het christelilk vernis verborgen Duitse oerreligie (*oergodsdienst) was de gelijkstelling van God aan de zon. De historische sporen van deze verloren gegane religie zocht Jung in de uit Perzië (waar, zo meende men, ooit ook Ariërs woonden) afkomstige Mithrascultus, Van grote invloed was ook de psychiater, anarchist en filosoof Otto Gross (1877-1920), een in die tijd beruchte verdediger van totale seksuele vrijheid en een bewonderaar van Johann *Bachofen, de auteur van Das Mutterrecht (1861), waarin een idyllisch, seksueel ongedwongen verleden wordt beschreven. Jung combineerde Mithrascultus en Bachofens oerverleden tot een oerreligie gebaseerd op de gelijkstelling van God, zon en fallus enerzijds en oermoeder, maan en baarmoeder anderzijds. Iedere *Ariër kon via zijn onbewuste kennisnemen van deze collectieve erfenis. Deze vormde ook de basis voor alle intuïtieve en mystieke ervaringen. Het officiële christendom was ver verwijderd geraakt van de boodschap van de Ariër Christus (een ideetje van H.S. *Chamberlain) en bood geen uitkomst. Jung (niet bepaald een gemakkelilk te doorgronden auteur) legde dit nog het helderst uit in zijn Septem sermones ad mortuos (Zeven preken voor de doden, 1916) waarin de hoofdpersoon Basilides de terugkerende zielen der kruisvaarders . (lees. teleurgestelde christenen) uitlegt dat zij de hemel niet ergens in de lucht maar diep in zichzelf moeten zoeken. Wat betreft het klinische bewijs voor het collectief onbewuste hechtte Jung altijd veel belang aan het geval van de 'zon-fallus-man'. Dit was een cliënt die tijdens een van zijn wanen 'zag' dat de zon een rechtopstaande penis had, waaruit de wind tevoorschijn kwam. Volgens Jung tekende hij deze hallucinatie op in 1906, toen publicaties over de Mithrascultus (waaraan het beeld doet denken) nog moesten verschijnen. De zon-fallus-man kon dat beeld dus slechts ontleend hebben aan het collectief onbewuste, waarin dergelijke 'oerbeelden' voortleefden - aldus Jung. In feite heeft hij de geschiedenis fors geweld aan gedaan. Jung maakte niet eerder dan 1909 kennis met deze cliënt en bovendien was de gelijkstelling van zon en fallus al veel eerder openbaar gemaakt, onder andere in het veelgelezen Mutterrecht (1861) van Bachofen. Dit decennialang (als enige!) naar voren geschoven klinische 'bewijs' is dus eigenlijk volstrekt waardeloos. Doel van Jungs 'analytische psychologie' was het afleggen van de Heilsweg, de 'individuatie' door het loslaten van alle sociale en maatschappelijke banden en het binnendringen in de lagen van het collectief onbewuste. Wie deze weg insloeg, werd volgens Jung automatisch geconfronteerd met aldaar levende archetypen, die samenhingen met verschillende levensfasen en -processen. Voorbeelden van die archetypen zijn de Wereldboom, de Grote Moeder, de Zon, de Bron, de Dood, de Vader, niet bepaald voorstellingen die noodzakelijkerwijze uit een verborgen kennisbron komen. Jung ontleende deze aan zijn persoonlijke ervaringen met het collectief onbewuste, maar mede dankzij de techniek van 'actief fantaseren' produceerden zijn assistenten en cliënten uiteraard ook mythische symbolen. Als een patiënt van Jung in een droom iets had gezien wat op een archetype leek, dan liepen Jung of zijn assistenten de hele lijst van archetypen af om na te gaan of er nog meer waren. In de jaren '20 en '30 hield Jung zich veel bezig met de studie van de *gnostiek en de *alchimie, die hij interpreteerde als een symbolische omschrijving van zijn Heilsweg (die dus al veel eerder langs mystieke weg door gnostici en alchimisten zou zijn ontdekt). Dit inzicht had hij te danken aan een patiënte van hem, Kristine Mann, die haar Heilsweg in de vorm van schilderijen had uitgebeeld en die een van de daarop voorkomende symbolen alchimistisch interpreteerde. Jungs volgelingen beschouwden haar schilderingen als een fraai bewijs voor het collectieve onbewuste, maar het feit dat Kristine de dochter was van een vooraanstaand Amerikaans volgeling van de Zweedse mysticus Emanuel *Swedenborg, wiens geschriften nogal wat alchimie bevatten, maakt dit minder overtuigend. Een derde onderzoeksgebied van Jung betrof de *astrologie en de * I Ching, Jung meende dat deze technieken zinvolle adviezen opleverden, omdat er sprake was van geheimzinnige parallellen, van *synchroniciteit, tussen deze technieken en een mensenleven, Het mogeduidelijk zijn dat er ook vele 'zinvolle' verbanden bestonden tussen astrologische symbolen, oude mythen en archetypen.
Jung en de nazi's . Jungs belangstelling voor het gedachtegoed der völkische beweging ging zoals gezegd terug naar het begin van de eeuw. Maar hij heeft zich hierbij nooit in activistische of zelfs maar antisemitische richting begeven. Het was steeds de mystieke, contemplatieve (of ook wel de chique) kant die hem aantrok, en dat tot in de jaren '30. Zo was hij in die jaren een regelmatig bezoeker van de salon van Olga Froebe- Kapteyn, aan het Lago Maggiore. De aldaar in Ascona georganiseerde 'Eranos-conferenties' trokken mystici en occultisten van zeer verschillend pluimage aan, zoals de occulte theoloog Jakob Wilhelm Hauer (1881-1962), oprichter van een eigen religieuze stroming die ideologisch dicht in de buurt stond van de * völkische beweging. Hauer zag onmiddellilk de overeenkomsten tussen Jungs collectief onbewuste en zijn persoonlijke theorie van het 'rassen-onderbewuste', dat Ariërs in staat stelde om op mystieke wijze oeroude symbolen zoals de *runen te begrijpen. Toch werd ook Jung gegrepen door de machtswisseling in Duitsland. In 1933, het jaar dat Adolf *Hitler aan de macht kwam, wees hij in het Zentralblutt fur Psychotherapie op de volgens hem 'niet langer te negeren' kloof tussen de 'Duitse' en de 'joodse' psychologie. Drie laar later publiceerde hij een essay, 'Wotan', waarin hij beweerde dat het Duitse volk 'bezeten' was van een collectieve Duitse geest, gepersonifieerd door de oude Germaanse oppergod Wodan, Hij riep de lezers op lid te worden van Hauers 'Nordische religie'. Dit waren eigenlilk zijn enige vrijages met de nazi- ideologie. Het gaat dus te ver om Jung een 'nazi-psycholoog' te noemen, maar daar staat tegenover dat hij de raciale component van zijn werk nooit heeft afgezworen.
Jung en het occulte Officieel vormde de allesoverheersende rol die Freud toedacht aan de seksualiteit bij het ontstaan van neurosen hét breekpunt tussen Freud en Jung. In wezen waren er echter veel meer en veel diepgaander verschillen. Jungs visie op de psychoanalyse als een nieuwe godsdienst was voor Freud (voor wie geloof een neurose was) onaanvaardbaar. Ook Jungs intieme relaties met cliënten en zijn belangstelling voor de völkische beweging waren Freud een doorn in het oog. Een ander heel duidelijk conflictpunt was hun verschillende waardering van paranormale verschijnselen. (Freud zou, hoe kan het anders, de breuk later overigens toeschrijven aan Jungs 'onverwerkte vadercomplex'.) Jungs grote passie, het paranormale, werd door Freud wel eens omschreven als 'een zwarte vloedgolf'. Die passie openbaarde zich al in een vroeg stadium. Van 1895 tot 1900 bezocht hij *seances met het *medium (zijn nichtje) Hélene Preiswerk.Jung was ervan overtuigd dat de klopgeluiden die hij om haar heen hoorde paranormaal waren, maar zijn interesse ging toch meer uit naar de door haar in trance ontvouwde kosmologie en haar 'vertellingen' over vorige levens. Zo was ze ooit de zieneres van *Prevorst geweest en een maîtresse van *Goethe (*reïncarnatie). (De familie Jung meende dat zij afstamde van deze maîtresse.) Jung zou uiteindelijk promoveren op deze seances. Zijn proefschrift verscheen in 1902 (het nichtje kreeg hierbij het pseudoniem 'S,W.'). Al die tijd werd hij bijgestaan door Thëodore *Flournoy, de onderzoeker van het medium Hélene * Smith. De in trance doorkomende boodschappen van zijn nichtje vertoonden, zoals Jung constateerde, grote overeenkomsten met die van Hélene. Flournoy zou lange tijd een steun en geestelijke vader voor Jung blijven. Hij betrapte zijn nichtje overigens op een gegeven moment op fraude en brak de seances toen af. Naar verluidt zou Jung tijdens zijn hele leven zo nu en dan paranormale ervaringen hebben gehad. Dat was met name het geval tijdens een geestelijke crisis die duurde van eind 1912 tot augustus 1914, waarbij vooral een visioen waarin Europa in bloed werd gedrenkt, vaak terugkeerde en diepe indruk op hem maakte. De crisis eindigde met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. (En Jung meende vanaf dat moment dat zijn visioen een voorspelling van die oorlog was geweest.) In de jaren daarna herstelde hij van wat toch dicht tegen een psychose aan moet hebben gezeten. Hij liet zich steeds minder door beelden en visioenen overdonderen en startte een systematische verkenning van zijn fantasiewereld (of zoals hij het formuleerde: het collectief onbewuste). Hij werd zich ook bewust van zijn roeping als profeet van een nieuw tijdperk. Van groot belang hierbij was zijn techniek van 'actief fantaseren' waarbij hij in 'gedachten' (die hij als volkomen reëel beschouwde) het onbewuste betrad, bijgestaan door een entiteit genaamd Philemon. Hij was hierbij bezeten van de mogelijkheid om langs deze weg zélf god te worden, en dat was in feite ook de geheime opdracht die hij op zijn leerlingen overdroeg. Jungs openbare carriere startte in 1925 met een serie lezingen over zijn leer. In de jaren daarna groeide hij uit tot een typische goeroe, omringd door een schare volgelingen die zijn woorden als onfeilbaar beschouwden. Hoogtepunt en afronding van dit proces was de oprichting van het C.G. Jung Instituut in Zürich in 1948. Daarnaast werd hij ook gaandeweg een internationaal erkende 'wijze' die bij tijd en wijle zijn licht over de aarde liet schijnen. Zijn bekendste uitstapje was een boekje over *UFO'S: Ein Moderner Mythos von Dingen die am Himmel gesehen werden (1958). Hij gaf hierin een symbolische interpretatie van de zo vaak geziene 'vliegende schotel', schreef de opkomst van het fenomeen toe aan een vorm van collectieve stress en riep op tot meer onderzoek naar de psychologisch aspecten. Bronnen; Webb, J., The occult establishment. La Salle, 1981 ; Cavendish, R., Encyclopedia of the unexplained. Londen, 1974 ; Noll, R., The Jung cult. Princeton, 1995 ; Stein, G., (red.), The encyclopedia of the paranormal Amherst, 1996 ; McLynn, F., Carl Gustav Jung, London, 1996.


Jupiter-effect . Ondeugdelijke astronomisch-geologische theorie. Deze theorie werd voorgesteld in The Jupiter effect (1974) door de astrofysicus en wetenschapsjournalist John R. Gribbin (geb. 1946) en Stephen H. Plagemann, Ze draaide om de gedachte dat verhoogde zonneactiviteit zou leiden (via veranderingen in de luchtcirculatie) tot veranderingen in de draaisnelheid van de aarde, en daardoor tot meer en grotere aardbevingen. Over dit nogal fantastische idee wordt al een eeuw gepraat door astronomen, maar die denken dat beide stappen niet kloppen, Ons duo deed er nog een schepje bovenop met de observatie dat in 1982 alle planeten aan dezelfde kant van de zon in een sector van 95 graden zouden staan, en dat de gezamenlijke *getijdenwerking van die planeten op de zon dan zou leiden tot verhoogde zonneactiviteit en dus heel misschien tot meer aardbevingen. In 1980 gaf Gribbin toe dat de publicatie van dit werkje niet zo'n snugger idee was geweest. De zon had het maximum van zijn cyclus al in 1980 bereikt, dus van verhoogde zonneactiviteit in 1982 zou geen sprake zijn. Maar ja, schreef Gribbin in Omni, de griezels van die halfgare groepjes hoeven maar 'aardbeving, planetaire samenstand en 1982' te horen om met zo'n idee aan de haal te gaan. In 1982 zag The Jupiter effect reconsidered van beide auteurs het licht, waarin ze de uitbarsting van St. Helens op 18 mei 1980 aan het zonnemaximum toeschreven en bovendien opperden dat zonneminima uiteraard öòk aardbevingen produceren, omdat dan de veranderingen in draaisnelheid de andere kant uitgaan. Dit alles is nog niets vergeleken bij de theorie van de astronoom Percy Seymour die in Astrology: the evidence of science (1988) probeerde de *astrologie te steunen, Seymours idee (duidelijk van Gribbin en Plagemann afgekeken) is dat de getijdenwerking van de planeten op de magnetosfeer van de aarde inwerkt die vervolgens in bepaalde inhammen in die magnetosfeer nog eens versterkt wordt, waarna de baby's in de buiken van hun moeders door resonantie de kenmerkende frequenties van de planeten oppikken, Hoe zo'n foetus het Jupitersignaal (een golf die zich herhaalt na 11 uur 58 minuten en 12 seconden) kan onderscheiden van het Saturnussignaal met een 6 seconden langere golf (beide tijden kunnen onafhankelijk van elkaar vele seconden langer of korter zijn) is onduidelijk, terwijl de signalen zélf al helemaal niet zijn gedetecteerd. En hoe dat Jupitersignaal dan weer zou leiden tot zowel een kenmerkend geboortetijdstip én een bijpassend karakter later in het leven is ook onduidelijk. Kortom, het woordje science in de titel moet eigenlijk fiction zijn. Bron; Martens, R, , en T. Trachet, Astrologie, zin of onzin ? Antwerpen 1995.