Albigenzen
Kathatren
Albigenzen
mv., aanhangers van een religieuze sekte in Zuid-Frankrijk, in de 12e en 13e eeuw. Zij ontleenden hun
naam aan de stad Albi. Zij vormden de laatste uitlopers van het manicheïsme voor wie 'de goede God een zuivere
Geest is, aan wie alle slechtheid vreemd is en wiens wezen liefde is' (W. Nigg). Omdat zij het aardse leven als slecht beschouwden en volgens hen het vleselijke ontspruit aan het beginselvan het kwaad, stonden zij een ethiek voor die
erop gericht was zich van het aardse en vleselijke te bevrijden door middel van strenge praktijken, b.v. de verzakeling
van het huwelijk. Dit ideaal werd slechts volkomen bereikt door een elite- groep van katharen (zuiveren), waarbij
men werd ingelijfd door een initiatieri-tus, consolamentum geheten, hetgeen de gewone gelovige pas op zijn sterfbed
ontving.
Deze beweging, die in Zuid-Frankrijk veel succes kende en door diverse we-reldlijke heren werd gesteund, werd fel
bestreden door Sint-Dominicus. We-gens voortdurende vervolgingen kwamen zij voor hun godsdienstoefeningen
samen in bossen of op hoogten, die nu nog te bezichtigen zijn. Paus Innocen-tius III liet tegen hen een kruistocht
prediken; zo ontstond een gruwelijke oorlog ( 1209-29), die uitgroeide tot een politieke strijd tussen het noorden en
zuiden van Frankrijk en door tussen komst van koning Lodewijk VIII ten voordele van het noorden werd beslist.
De beweging was echter niet verdwenen; opnieuw werd haar een zware slag toegebracht toen in 1244 hun vesting
Montségur door het Franse leger werd ingenomen. De uitroeiing van de sekte, waaraan de inquisitie ook veel heeft
bijgedragen, zou echter nog duren tot ca. 1330; Bernard van Clairvaux moest zelfs erkennen dat bij deze ketters: 'de
hoogste graad van christen-zijn te vinden is'.
De zendelingen van de Albigenzen waren de eerste troubadours door hun prediking voor de universele liefde.
LITT J. Lindeboom, Stiefkinderen van het Christendom (1929); W. Niggs Tragiek en triomf van het geweten
(1950); J H. Mundy, Liberty and politi-cal power in Toulouse (1954); J. Ma-daule, Le drame albigeois et le destin
français (1961); R. Nelli, Le phénomè- ne cathare (1964); F. Niel, Montségur, temple et forteresse des cathares d'Occitanie (1967); P. Belperron, La croisa-de contre les albigeois (1968); J.P. Cartier, Histoire de la croisade contre les albigeois (1968); D. Paladilhc, Les grandes heures cathares (1969) C. Thouzellicr, Catharisme et valdéisme en Languedoc (1969).
Kathatren
m. (mv.), de grootste ketter-se sekte in de 12e en 3e eeuw, vooral in Zuid-Frankrijk.
De leer van de katharen is een dualis-tisch *gnosticisme, afkomstig van de Balkan (*bogomielen).
In het Westen echter trad het ideaal van armoede en het apostolisch leven op de voorgrond en werd het dualisme pas na 1167 algemeen. Sinds 1143 verbreidden de katharen zich in het Rijnland, Frank-rijk, Engeland en Noord-ltalië. De af-zonderlijke groep van de *albigenzen in Zuid-Frankrijk bleef echter dogmatisch en organisatorisch gesloten. De katha-ren losten het probleem van het kwaad in de wereld op door het aanvaarden van twee goden, één van het goede en één van het kwade. Hun strenge ascese was een wereldverwachting. De 'vol-maakten' of 'reinen' waren tegen het huwelijk, vleesgebruik, eed, arbeid en strijd. Zij waren zeker van het heil. Voor de 'gelovigen' waren de eisen min-der streng. De katharen bereikten nooit een eenheid van leer; sommige tendel1-sen staan dichtbij de orthodoxe doctri-ne. De katharen werden bestreden tij-dens de Albigenzenoorlogen (1209-29) en in het algemeen door de inquisitie. Na 1250 waren zij praktisch overwon-nen. Van de benaming katharen is het woord ketter afgeleid.
LIT1. J. Lindeboom, Stiefkinderen van het christendom (1929); A. Borst, Die Katharer (1953); R. Nelli, Ecritures cathares ( 1969); D. Paladilhe, Les gran-des heures cathares (1969), C. Trouzel-lier, Catharisme et valdéisme (1969).