Vajrayana- boeddhisme,
Veda
Vedanta
Vergadering van Gelovigen,
Vishnuïsme
Volle-Evangelie Gemeenten
Voodoo
Voorouderverering
Vrijdenkerij
Vrije Evangelische Gemeenten
Vrije kerken
Vrij-Katholieke Kerk
Vrijmetselarij
Vrijzinnigheid
Vrijzinnig Hervormden in Nederland
Vajrayana- boeddhisme,
z Tantrisme.
Veda
(Sanskrit, v. vid = weten), de 'wetenschap' bij uitnemendheid, het oudste deel van de Indische letterkunde en grondslag van het religieus-wijsgerig denken van de Indiërs, in taal en inhoud zich van de latere Sanskrit-literatuur onderscheidend. Dit veelomvattende en in zich zelf dan ook zeer ongelijke literaire conglomeraat bestaat uit de samhita's, het oudste deel, verzamelingen van gewijde teksten, lofzangen en rituele spreuken en formules, omvattend de Rgvedasamhita, die de prijsliederen aan de goden bevat.
de Yajurvedasamhita, een verzameling offerspreuken en formules, ten dele in proza, de Samavedasamhita, die de rituele gezangteksten bevat en de Atharvavedasamhita, waarin magische liederen en incantaties voorkomen. alsmede teksten voor het huisritueel, en filosofische teksten. Voorts de brahmana's, die in het kader van de Oudindische wereldbeschouwing de riten interpreteren en motiveren, waarbij een groot aantal legenden verhaald wordt, en de bij de brahmana's behorende 'woudteksten' (Aranyaka's}, waarin de betekenis van esoterische riten uiteengezet wordt en waarbij zich aansluiten de *typanishads, die zich ten dele in aansluiting bij rituele en mythologische motieven op fundamentele levensvragen toeleggen, en ten slotte de sutra's, een stelselmatig geheel van voorschriften voor de rituele praktijk; zij onderscheiden zich door buitengewone bondigheid en beknoptheid in de wijze van uitdrukking.
De Rgvedasamhita is het oudste; zij is ontstaan in het bovenstroomgebied van de Indus, kort na de vestiging der Ariërs aldaar. De overige Veda's daarentegen situeert men in het bekken van de Ganges en de Jumna, sommige brahmana's nog meer oostelijk; sommige sutra's ontstonden zelfs, bij verder doordringen der Ariërs, in het zuiden. Daar het boeddhisme het bestaan van de Vedische letterkunde veronderstelt, neemt men aan dat de voornaamste delen daarvan ca. 500 v.C. reeds bestaan moeten hebben. Geruime tijd werd ze enkel door mondelinge overlevering bewaard. Op welk tijdstip zij voor het eerst in schrift is gebracht, kan men niet met zekerheid bepalen (zeker niet voor 600 v.C.), maar ongetwijfeld is zij na die tijd nagenoeg onveranderd overgeleverd; ook nu nog vindt men brahmanen die grote stukken uit het hoofd kennen.
Lit. A. BERGAIGNE, La religion védique (4 dln., 1878-1883); A. A. MACDONELL, Vedic mythology (I897); A. H1LLEBRANDT, Ritualliteratur, Vedische Opfer u. Zauber (1897)
M. BLOOMFIELD, The religion ef the Veda (1908); W. CALAND, Ontdekkingsgeschiedenis van de Veda ll918), H. OLDENBERG, Die Religion d. Veda (1923), A. B. KEITH, The religion and phitosophy of the Veda and the Upanishads (2 dln., 1925), A. HILLEBRANDT, Vedischemythologie(2dln.,1927l929);L.RENOU,Lesmaltresdelaphilologievédique (1928); IDEM, Bibliogr. védique (1931; voortgezet d. R. N. DANDEKAR, 1946, 1961 en I973); J. GONDA, Die Religionen indiens, I (1960); IDEM, Vedic literature (1975); IDEM, The ritual sutras (1977).
Vedanta
(Sanskrit, = lett.: voltooiing van de Veda) of Uttaramimamsa, wijsgerige wereldbeschouwelijk, uiteindelijk op de verlossing uit de wedergeboorten gericht systeem, dat als meest representatieve en op den duur de andere denkrichtingen overkoepelende 'visie op de werkelijkheid' (darsjana) tot op de huidige tijd zijn stempel drukt op het culturele en sociale leven in India.
De Vedanta heschouwt alle natuurgebeuren, geschiedenis, sociale instellingen en menselijk gedrag als een eenheid en geeft een antwoord op alle metafysische, kentheoretische en ethische vragen. De leer moet eerst filosofisch - discursief worden begrepen en dan in geconcentreerde yoga meditatie worden doorleefd. Zij laat zich met theïstische en atheïstische religie verbinden; in het eerste geval is de verhouding tussen het onpersoonlijke brahman en God (het persoonlijk gekwalificeerde hrahman) een belangrijk probleem. Binnen de Vedanta zijn verschillende scholen ontstaan, die ieder pretenderen de traditionele leer in 'commentaren' (in wezen eigen variaties van het systeem) op de juiste wijze te interpreteren en te ontwikkelen. De drie algemeen erkende grondslagen, op de harmonisatie waarvan de Vedanta berust, de zgn. prasthana trayam, zijn de *Upanishads, de Bhagavadgita en de brahmasutras (of Vedanta sutras) van Badarayana (ca. 425 n.C.).
Uitgaande van de Upanishads, waarvan de grondidee de wezenseenheid van de individuele ziel (atman) met de wereldziel (het universum, brahman) is, leert de Vedanta een absoluut monisme: alleen Ibrahman is en dit is absoluut zijn, bewustzijn en zaligheid, maar verder zonder attributen en kwaliteiten, ondefinieerbaar. De materiële en onstoffelijke wereld is een periodieke emanatie van brahman en één met zijn wezen.
Dat brahman, zonder werkelijk te veranderen zich als en in de wereld kan manifesteren, is zijn maya (onbegrijpelijke scheppingsmacht}, het postulaat, nodig om het op zich zelf onbegrijpelijke bestaan van de wereld te verklaren. In onverloste toestand verkeert men in 'onwetendheid' en ziet men 'veelheid', diversiteit; de existentiële onmiddellijke, bovenintellectuele mystieke ervaring van die eenheid betekent de verlossing. De aard en mate van realiteit van de fenomenale wereld en haar precieze 'verhouding' tot brahman was een belangrijk punt van discussie. Een zeer belangrijk wijsgeer was Gaudapada (ca. 700 n.C.), die in zijn commentaar op de Mandukyaupanishad een synthzese tussen het monisme van het Mahayana (* Boeddhisme) en het monisme van de Upanishads wist tot stand te brengen. De grootste der monistische wijsgeren, Sankara (8ste eeuw), onderging in sterke mate de invloed van Gaudapada.
Evenals Badarayana was ook Sankara een heftig bestrijder van het Mahayana boeddhisme, hetgeen niet wegneemt, dat hij er veel elementen van heeft opgenomen. Sankara's betekenis ligt in het feit dat hij de grooltste exponent van de nieuwe orthodox brahmaanse renaissance was. Een meer theïstische lijn volgde Ramanuja (ca. 1050-l137), wiens leer men Visistadvaita ('eenheid van het onderscheidene') heeft genoemd. Na Ramamuja dienen nog genoemd Madhva (13de eeuw), Nimbarka en Vallabha ( 1479 1531 ) . Nadat de Vedanta na hen gedurende eeuwen, tengevolge van verstarring en te grote dialectische spitsvondigheid, een innerlijk verval had doorgemaakt en door de grote theïstische godsdiensten was overvleugeld, heeft; hij sedert de 19de eeuw een nieuwe renaissance beleefd, mede door toedoen van Vivekananda, de leerling van Ramakrishna. Deze predikte een dynamisch gericht monisme met verstrekkende sociale consequenties (* Ramakrishnazending).
Lit.: G. THIBAUT, The Vedanta sutra's with the comtnent. by amkara Acarya and Ramanuja (Sacred books of the East, 34, 38, 4B, 1890 (l596}; V. S. GHATE, Le Vedanta (1918); R. GUENON, L'homme et son devenir selon le Vedanta (1925; Eng. vert. 1945). S. RADHAKRISHNAN, The Hindu view of life (1927); IDEMW The Vedanta according to Samkara and Ramanuja (1928); S. K. BELVALKAR, NVedanta philosophy (1929); R. GROUSSET, Les phiiosophies indienness les systemes (2 dln., 1931); S. K. DAS, A study ol the Vedanta (1937); 0. LACOMBE, L' Absolu selon le Vedanta (1938); J. GONDA, Inleiding tothetlndischedenken(1948}; B. DEvANANDAN,Concep to Maya(l951);T. P. M. MAHA
DEVAN, The study of Adwaita (1957); R. D. RANADE, V;edanta (1970).
Vergadering van Gelovigen,
*z Darbysten.
Vishnuïsme
een vorm van hindoeïsme waarin de verering van de god Vishnu centraal staat. Yishnu is een van de hoofdgoden van het Indische pantheon. In de Rgvedasamhita's (* Veda) is hij meermalen verbonden met Indra. In het vishnuïsme, de godsdienst van miljoenen Indiërs versmolt in hem de cultus van verscheidene goddelijke figuren (bijv. Narayana en sommige trekken van Indra) en heroïsch legendarische lokale en meer algemene figuren (Rama en Krishna}. De moeilijkheid een theïstisch gedachte absolute god tevens als een in de wereld existerende volksgod voor te stellen, verhelpt het vishnuïsme door de leer van de zgn. avatara's, dwz. nederdalingen of incarnaties met het doel de wereld te redden. Er zijn tien van zulke avatara's. De eerste negen hebben reeds plaats gehad. Deze zijn:
1. vis (matsya);
2. schildpad (kurma);
3. everzwijn (varaha);
4. manleeuw (narasimha};
5. dwerg {vamana};
6. Rama met de bijl (Parasurama);
7. Rama, zoon van Dasaratha, d.i. de held van het Ramayana, die de demon Ravana overwint;
8. Krishna;
9. Boeddha.
De tiende incarnatie, als Kalkin, moet nog plaatsvinden en zal het einde van deze wereldperiode meebrengen en een nieuw, beter tijdperk inluiden. Vishnu's vrouw is Lakshmi, zijn lievelingsrijdier de vogel Garuda. Hij wordt voorgesteld als een jongeman met zwart of donkerblauw lichaam, met vier armen en in de handen als attributen: de discus, de schelp, de knots en de lotus, soms ook de boog en het zwaard. Op zijn borst hangt een wonderjuweel, kaustubha. Hij zit op een lotus of rust in de melkzee op de slang Ananta.
Een van de kenmerken van de hindoeïstische Vishnu eredienst is de bhakti, de toegewijde, exclusieve liefde tot de godheid. In sommige richtingen heeft in de loop der tij den deze bhakti een eigenaardige verrnenging do en ontstaan met erotische elementen, die culmineerde in de Vishnu cultus (rond Krishna en zijn geliefde Radha; zijn liefdesrelatie met Radha wordt dan geïnterpreteerd als die van God met de menselijke ziel).
Lit.: T. A. GOPINATUA RAO, Elements of Hindu iconography I, X (1914) J. GONDA Aspects of early Visnuism (1954, 21969}; J N. BANERJEA, The development of Hindu iconography (1956); J. GONDA, Die Religionen lndiens (2 dln., 1960 1963); S. JAISWAL, Origin and development of Vaisnavism {1967); J. GONDA, Visnuism and Sivaism (1970); IDEM, Medieval religious literature in Sanskrit (1977).
Volle-Evangelie Gemeenten
synoniem voor Pinkstergemeenten, z Pinksterbeweging.
Voodoo
(Westafrikaans woord, dat zoveel als beschermgeest betekent) is een geloof, met de daarbij behorende geheime eredienst, dat door de bevolking van Haïti wordt aangehangen, al behoort de meerderheid officieel tot de Rooms Katholieke Kerk. De negerslaven hebben deze vorm van godsdienst vastgehouden als de laatste rest van de Afrikaanse cultuur, die zij overhielden onder het koloniale bewind in Midden Amerika. Aan de spits van het Voodoopantheon staat 'de goede god', die een soort noodlotsmacht is en zich met het leven der mensen niet bemoeit.Voor de praktische vroomheid zijn een reeks andere goden belangrijker, o.a. Papa Legba, die tussen de goden en de mensen bemiddelt, Dambala, de god van de vruchtbaarheid, Agwe, de god van de zee, Ezili, de godin van de liefde. Het godsdienstige leven uit zich in dansen, die geen extatisch karakter hebben, maar waarbij de danser 'bereden' wordt door de god die hij vereert.
F. Duvalier ('Papa Doc'), die van 1957 tot 1971 president van Haïti was, maakte van de Voodoo
cultus gebruik teneinde zijn dictatuur door de bevolking te doen accepteren.
Lit.: H. COURLAND, The drum and the hoe (1960), J. M. SALGADO Le culte africain du
Vodou et les baptises en Haiti 119641; G. LANCZKOWSECI, Geschichte der Religionen
( l972)
Voorouderverering
of manisme (v. Lat. manes = zielen of schimmen der afgestorvenen), een vorm of een aspect van godsdienst waarin verering van of communie met gestorven voorouders een belangrijke rol speelt. Voorouder verering is zeer oud, kwam overal ter wereld voor, m.n. in samenlevingen met
sterk ontwikkelde unilineaire afstammingsgroepen, en is nog geenszins uit gestorven.
Er is reden om aan te nemen dat de verering van de doden een van de oudste bestanddelen van de prehistorische godsdienst was. De godsdienstige mens heeft nl. de dood steeds onder protest aanvaard . Hij was ervan overtuigd dat de dode voortleeft. De doden, vooral de voorouders van de familie, de clane het volk, hadden macht en lieten hun invloed gelden door zegen of vloek. De gevoelens tegenover de voorouders zijn meestal ambivalent: men vereert hen en vreest hen tegelijkertijd. Tal van begrafenisgebruiken geven uitdrukking aan deze dubbelzijdige houding tegenover de doden. Oorspronkelijk was het de plicht van de zoon(s) om de cultus van de voorouders te verzorgen. Vandaar dat men kinderloosheid als een ramp beschouwde. Later werden veelal priesters voor de grafcultus aangesteld. De voorouders spelen ook een belangrijke rol bij de inwijding in de geheime genootschappen van primitieve volken: van hen is de esoterische wijsheid afkomstig, waartoe de novicen worden ingewijd.
Lit.: G. VAN DER LEEUW, Phanomenologie der Religion (1933); M. ELIADE, Birth and
rebirth (1958); FR. HEILER, Erscheinungsformen und Wesen der Religion (1961).
Vrijdenkerij
of vrij denken noemt men de opvatting dat men zich in zijn denken uitsluitend door zakelijke evidenties en niet door autoriteitsgeloof moet laten leiden. Het vrij denken sluit een positieve waardering voor de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap in.
De termen freethinker en freethought ontstonden in Engeland kort voor 1700 en werden spoedig in Frankrijk overgenomen als librepenseur en libre pensée Aanvankelijk werden er diegenen mee aangeduid die zich op het terrein van de godsdienst vrijer opstelden en zich niet aan autoriteiten wensten te binden Vooral deïsten als Toland en Collins in Engeland werden vrijdenker genoemd. Geleidelijk kreeg het begrip vrij denken een radicalere inhoud, vooral in de Franse Verlichting (Voltaire). Ook staat ermee in verband het libertinisme'* dat een vrijere moraal voorstaat. Hiermee is te vergelijken Nietzsches gebruik van het woord `freie Geister'. In de 19de eeuw werd tenslotte vrijdenker synoniem met atheïst: vrij denken houdt dan in een tegenstelling tot elke vorm van godsdienstig, autoriteitsgebonden denken.
In Nederland ontstond in 1856 een organisatie van vrijdenkers, 'De Dageraad', een vereniging die nog bestaat (sinds 1957 onder de naam 'De vrije gedachte'). Zij kwam voortdurend op voor het goed recht van een atheïstische wereldbeschouwing en bestreed waar mogelijk de macht van godsdienst en kerken. De politieke instelling was altijd radicaal: vrijdenkers waren meestal socialist of anarchist. Als voorbeeld mag Domela Nieuwenhuis worden genoemd. De grootste bloeiperiode heeft de vrijdenkersorganisatie in Nederland gekend in de tijd tussen de twee wereldoorlogen. Nadien kwam de nadruk te liggen op het eigensoortige van de ongodsdienstige levensovertuiging en minder op het bestrijden van de godsdienst: het *humanisme heeft de plaats van het vrij denken ingenomen.
In België, waar in plaats van 'vrijdenkerij ' vaker de term vrijzinnigheid wordt gebruikt, ontstond in 1854 de eerste organisatie van vrijdenkers, L'Affranchissement. In 1856 kwam de vereniging Les Solidaires tot stand. De beide verenigingen, die aanvankelijk vooral ijverden voor een eerbare begraafplaats voor vrijdenkers, bestonden hoofdzakelijk uit sociaal democraten en progressieve liberalen. In 1860 richtten de sociaal democraten een eigen vereniging op. L'Association de la Démocratie militante Le Peuple, die zich resoluut antigodsdienstig opstelde. In 1863 ontstond de liberale vereniging La libre Pensée. Na de Tweede Wereldoorlog kwam in België, evenals in Nederland, het accent voornamelijk te liggen op het humanisme, wat o.m. leidde tot de oprichting van het *Humanistisch Verbond (1952). Op initiatief van deze organisatie kwam in 1969 een overkoepelend organisme, de Unie van Vrijzinnige Verenigingen (u v v), tot stand.
Lit.: J. A. TRINIUS, Freydenker Lexicon (1759); G. U THORSCHMID, Vollstandige' engel
indische Freydenker Bibliographie (4 dln., 1765 1 767); J. M. WHEELER, A biographica dictionary of freethinkers (1889), J. M. ROBERRSON, A short history of freethought, ancient and modern (2 dln, 19l6); IDEM, A history of freethought in the l9th century (2 dln., 1929), Bevrijdend denken (1956; jubileumnummer van 'De Dageraad')); J S SPINK, French freethought from Gassendi to Voltaire (1960); A. BAYET, Histoire de la libre pensée (1962).
Vrije Evangelische Gemeenten
zijn onder invloed van opwekkingsbewegingen (Réveil enz.) ontstaan door afscheiding van de lands of volkskerken. In Nederland hebben mannen als H. J. Buddinghe J. G. Smitt en H. W. Witteveen zich met hun gemeente afgescheiden van de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze gemeenten zijn met andere in 1881 verenigd in de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland. De gemeenten zijn congregationalistisch en niet synodaal in hun kerkorde. kennen alleen gezag toe aan de bijbel en niet aan vaststaande geloofsbelijdenissen, verwerpen meestal de kinderdoop, maar niet het Heilig Avondmaal, kennen kerkelijke tucht en toetreding op een persoonlijke geloofsbelijdenis en leggen grote nadruk op het algemeen priesterschap der gelovigen en de leer der 'laatste dingen' (eschatologie). Onderling autonoom, zijn zij vrij in hun liturgie. die het gereformeerde type representeert. De Bond zorgt voor opleiding van voorgangers; de Theologische School is gevestigd te Utrecht. Er bestaat een zendingsvereniging en een commissie voor evangelisatie. Het aantal gemeenten bedraagt ca. 40, met ca. 16000 leden.
De Bond is niet aangesloten bij de Wereldraad van Kerken, wel bij de in 1948 opgerichte Internationale Bond van Vrije Evangelische Gemeenten. Deze gemeenten bevinden zich in Zwitserland (de eerste in 1 849 te Geneve) en in Frankrijk, waar Adolf Monod in 1849 een unie van gemeenten oprichtte; voorts in Duitsland. In België bestaat de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten van de *Belgische Evangelische Zending (Association des Eglises Libres de la Mission Evangélique Belge) met ca. 5000 leden. Verder bestaan er nog gemeenten in Tsjechoslowakije en de Scandinavische landen. Al deze gemeenten dragen een soortgelijk karakter als de Nederlandse.
Vrije Gemeenten zijn behalve de *Vrije Evangelische Gemeenten een aantal volkomen los van elkaar staande groepen, afgescheiden van Hervormde of Gereformeerde kerken (bijv. te Alkmaar. Brummen, Kampen, Wolvega) Gewoonlijk had de afscheiding plaats rondom een predikant die moeilijkheden had gekregen met de synode van zijn kerk. De bekendste Vrije Gemeente is die te Amsterdam, opgericht 30 nov. 1977 onder leiding van de gebroeders Ph. R. en P. H. Hugenholtz.
De stichting van deze gemeente was een gevolg van kerkordelijke problemen in de Nederlandse Hervormde Kerk. nl. wegens het besluit der synode de belijdenisvragen te handhaven en eventueel kerkelijke tucht toe te passen. Deze Vrije Gemeente handhaaft de vrijheid van geloofsbelijdenis kent geen sacramenten en heeft een School voor Godsdienstonderwijs en Karaktervorming. Zij is universeel gericht en te vergelijken met de *universalisten.
Vrije kerken
is een term die behalve voor de *Free Church in Schotland ook Katholieke Kerk gebruikt wordt voor een aantal kerken die zowel vrij zijn van het uitwendig gezag van de staat als van een inwendig gezag van een episcopaat of synode.
Op de assemblée van de Wereldraad van Kerken te Amsterdam (1948) onderscheidde men drie groepen kerken: katholieket reformatorische en vrije kerken.
De oorsprong der vrije kerken wordt gewoonlijk teruggevoerd op de gebeurtenissen te Zollikon bij Zürich in l525* waar een aantal 'dopers' bezwaar had tegen het feit dat Zwingli de reformatie der kerk door de kantonale overheid wilde doen uitvoeren. Met de doperse beweging is de volledige scheiding van kerk en staat aan de orde gekomen. In later tijd hebben baptisten, vele congregationalisten, discipelen van Christus, doopsgezinden, broedergemeenten, methodisten en quakers deze scheiding gepropageerd, tevens opkomend voor vrijheid van geweten en godsdienst. De meeste van deze kerken kennen geen ander gezag dan dat van Jezus Christus en de H. Schrift. Daarnaast leggen zij een zwaar accent op de noodzaak van persoonlijke beslissingen in geloofszaken en op de plaatselijke gemeente als vergadering van gelovigen en daarmee 'lichaam van Christus`. Men treedt tot deze kerken toe uit
eigen overtuiging en na belijdenis, waarop de doop ontvangen wordt. Vele vrije kerken zijn voorts huiverig voor een binding aan een belijdenis een geïnstitueerd ambt en veel ceremonieel.
Lit F. H. LITTELL, Von der Freiheit der Kirche (1957), IDEM, The Anabaptist view of the
Church (l958); G. WESTIN, Geschichte des Frelkirchentums (2t958); G. H. WILLIAMS,
The radical Reformation (1962); E. A. PAYNE, The Free Church tradition in the life of
England (1965).
Vrij-Katholieke Kerk
(Eng.: Liberell Catholic Church). onafhankelijk kerkgenootschap van gnostisch theosofische signatuur in 1915 gesticht door de theosofen J. 1. Wedgwood en C. W. Leadbeater via de reorganisatie van een kleine oud katholieke kerkgemeenschap in Engeland, die haar apostolische
successie ontleende aan de Oud Katholieke Kerk in Nederland.
Als stichtingsdatum wordt aangenomen 13 febr. 1916, toen Wedgwood tot bisschop werd gewijd. Op22 juli 1916 wijdde Wedgwood een vooraanstaand medelid van de Theosofische Vereniging, C. W. Leadbeater. in Sydney tot bisschop voor Australië. Gezamenlijk brachten zij een herziening tot stand van het
aanvankelijk gebruikte oud katholieke rituale en stelden een beginselverklaring met een korte samenvatting van de leer op. Dit werk werd in 19l9 voltooid. De naam Liberal Catholic Church werd in 1918 aangenomen. De kerk heeft vestigingen in alle werelddelen. In Nederland, waar zij op 30 april 1925 als kerkgenootschap werd erkend. telde zij in 1970; 3 gemeenten met in totaal ca. 2000 leden. In België zijn er enkele vrijkatholieke gemeenten te Brussel. De Vrij Katholieke Kerk wordt bestuurd door een Algemene Bisschoppelijke Synode.
De kerkprovincie Nederland
België heeft een regionaal bisschop. De geestelijken moeten zelf voorzien in hun levensonderhoud; men kent geen verplicht celibaat. In de Vrij Katholieke Kerk staat de liturgie in het middelpunt. Zij kent evenals de Rooms Katholieke Kerk zeven sacramentens die naar traditioneel hoogkerkelijke ritus worden bediend. De diensten worden in de landstaal gehouden. Tijdens de eucharistieviering kunnen ook niet lidmaten aan de communie deelnemen (open communie).
De Vrij Katholieke Kerk verstaat onder katholiek`: algemeen. universeel deel uitmakend van Christus` onzichtbare mystieke kerk. waarvan alle zichtbare kerken onvolmaakte vertegenwoordigers zijn; vrij' houdt in dat zij onafhankelijk is, maar ook dat zij aan haar leden volkomen geloofsvrijheid laat zowel ten aanzien van de uitlegging van de Schrift. de traditie en de liturgie. alsook van de in de beginselverklaring geformuleerde samenvatting van de leer. De Vrij Katholieke Kerk heeft geen uitgewerkte theologie. In haar religieuze stellingname kan men esoterische theosofische en ook wel gnostische uitgangspunten herkennen, in zoverre die elkaar dekken. De meest kenmerkende geloofspunten, voorkomende in de korte samenvatting van de leer, zijn: het bestaan van God, zowel immanent als transcendent; Christus als immer levende geestelijke tegenwoordigheid in de wereld; de mens geschapen naar Gods beeld' draagt de vonk van goddelijkheid in zich; hij is bestemd om tot menselijke volmaaktheid te geraken na het doorlopen van talloze levens op aarde. onder de werking van eeuwige geestelijke wetten.
Lit.: C. W. LEADBEATER, The science of the sacraments (1920; Ned. vert. De wetenschap der sacramenten, 1924); IDEM, The hidden side of christian festivals (1920}; J. 1. WEDG WOOD, The Liberal Catholic Church (l925); F. W. PIGOTT, The parting of the ways (1925); B. WOUTERS, De Vrij Katholieke Kerk (1927, 2 l954); J. 1, WEDGWOOD, The presence of Christ in the H. Communion (1928); G. HODSON, The inner side of church worship (1948; Ned.vert.:Eénwording met het goddelijk bewustzijn, 1973); B.WOUTERS. De H. Drievuldigheid J. H KENGEN, Sacramentele eredienst, redelijk en mysnek geloof; De liturgie in gebruik bij de De Vrij Kath. Kerk, Beginselverklaring en korte samenvatting van de leer (I953); A. W. COCKERHAM, De apostolische successie en de VKK (1964).
Tijdschriften. The Liberal Catholic (1921 vv.); I)e Vrij Katholiek (1926 vv.).
Vrijmetselarij
of masonnerie (Eng.: freemasonry) is de benaming voor:
a. de internationaal verbreide. doch in feite landelijk en plaatselijk georganiseerde broederschap van vrijmetselaren of masons:
b. de opvattingen en werkzaamheden van haar leden als zodanig. individueel en gezamenlijk.
Zij belichaamt niet zozeer een geestelijke stroming, sekte, filosofisch stelsel of levens
beschouwing als wel een beweging tot ideëel en praktisch streven naar een gezamenlijke én persoonlijke bezinning op de levenshouding. de ethos; zulks tegen de achtergrond van bepaalde traditionele vormen en gebruiken. Zij beoefent daartoe in haar `werkplaatsen' of 'loges' (v. Eng. lodge = bouwkeet) 'levenskunst' en zoekt te zijn ,een middelpunt van vereniging en de bron van
trouwe vriendschap tussen mensen die anders in een voortdurende verwijdering van elkaar zouden zijn gebleven' daarbij in godsdienstig opzicht 'hun bijzondere meningen aan henzelf overlatende'. aldus het belangrijkste maçonnieke wetboek van de oudste grootloge. de zgn. Consfituties van de Schots presbyteriaanse geestelijke James Anderson (Londen 1723). Onder
erkenning van elke eerlijke ook dogmatische levensovertuiging van haar leden schuwt zij zelf elk dogma en kent zij in wezen ook geen leer.
Essentieel is haar 'arbeid met behulp van symbolen en ritualen', waarbij in een samenstel van ceremoniële handelingen symbolen worden voorgehouden die de gezamenlijke band én de persoonlijke bezinning stimuleren en wereld en leven doen zien als een te voltooien bouwwerk'. Het gegeven van de bouw bij uitnemendheid « die van Salomo's tempel. vormt daarbij het uitgangspunt van de symboliek.
In gezamenlijk verband arbeidt ieder aan zijn 'ruwe steen', zich zelf, teneinde deze geschikt te maken om te worden ingepast in het bouwwerk dat dan gezien kan worden als een 'tempel van levende bouwstenen', waarin een ieder de eigen plaats dient te beseffen en in te nemen uitgaande van 'een vast vertrouwen in de werkelijkheid ener geestelijke en zedelijke de mens en de mensheid voortstuwende wereldorde, kent de vrijmetselarij als hoogste symbool de 'Opperbouwmeester des Heelals'. In de boven genoemde Constituties van Anderson wordt dan ook van de Vrijmetselaar gezegd: '. . . wanneer hij de Kunst recht verstaat. zal hij nooit een stompzinnige godloochenaar. noch een ongodsdienstig libertijn zijn'. Onder erkenning van de hoge waarde van de menselijke persoonlijkheid' en ieders recht zelfstandig te zoeken naar waarheid` streeft de vrijmetselarij o.m. naar verdraagzaamheid 'zoekt op wat mensen en volken vereent tracht weg te nemen wat de geesten en gemoederen verdeelt en brengt tot hogere eenheid door het bewustzijn levend te maken van de allen verbindende broederschap'.
In haar Orde worden opgenomen 'vrije mannen van goede naam' zonder onderscheid van godsdienst stand, partij. ras of nationaliteit.
Een en ander vindt men terug in de beginselverklaring van de Nederlandse Orde. welke als art. 2 en 3 is opgenomen in haar Ordegrondwet sedert rgl7. Het traditioneel en om psychologische redenen vasthouden aan de regel dat vrouwen niet toegelaten worden tot de Orde heeft in de loop der tijden ook in eigen gelederen veel kritiek opgeroepen: het werd door velen immers beschouwd als een vorm van discriminatie ten opzichte van de vrouw. Reeds sedert de eerste helft van de 12de eeuw zijn pogingen aangewend hierin verandering te brengen.
Naast de ceremoniële arbeid in wat oneigerllijk de 'tempel' wordt genoemd en waarbij een leerling wordt aangenomen, een gezel bevorderd of een meester wordt verheven dan wel de feesten van Johannes de Doper en Johannes de Evangelist gevierd worden, die als schutspatronen der Orde worden beschouwd. kent men 'voorhofsarbeid' of 'comparities'. waar onderwerpen van levensbeschouwelijkes filosofische- maatschappelijke of culturele aard worden besproken! ingeleid door een voordracht of 'bouwstuk'.
De vrijmetselarij is ontstaan in Engeland uit middeleeuwse ambachtelijke corporaties van steenhouwers (Eng.: masons).
Op grond van een sedert 1839 ontdekte reeks van meer dan 100 zgn. Constituties handschrift is vastgesteld dat reeds sedert de tweede helft van de 14de eeuw bepaalde gebruiken in zwang waren, en zekere regels golden voor de 'Meester' van de Loge en voor het onderling verkeer tussen de ambachtelijke voorgangers van de huidige vrijmetselaren. De vakgeheimen, bedoeld om het ambacht tegen beunhazerij te beschermen, de bezegeling met een eed indien men daarmee bekend werd gemaakt en de gedragsregels onderling tonen duidelijk verband met de latere maçonnieke werkwijze. Toen, aan het einde van de gotiek. de bouwcorporaties mede door de Hervorming gingen kwijnen, bleven zij in Groot Brittannië voortbestaan en trad er onder invloed van de renaissance een klasse van meer erudiete architecten toe. maar pas nadat naast de bouwlieden en architecten ook opdrachtgevers de bouwheren
en anderen tot de loge toetraden. was het bespiegelende of speculatieve element, naast het operatieve of ambachtelijke, een feit geworden.
Op St.Jansdag, 24 juni 1 7 1 7, kwam ten slotte te Londen de stichting van de eerste grootloge tot stand, door de vereniging van vier daar bestaande, deels nog operatieve loges in één 'Orde'
verband. Zij kozen een Grootmeesters waardoor een gezag ontstond dat nieuwe loges kon vestigen. De traditionele vormen en gebruiken, het onderling verkeer, de broederschap, deden het aantal loges snel uitbreiden. Vanuit Engeland werden ook loges elders gevestigd: o.m. in Frankrijk (l725). Spanje en West Indië (1728), India (1729). Duitsland (1733) en Nederland (1734). In 1730 schreef Benjamin Franklin reeds over loges in Amerika.
Aanvankelijk nog onder het gezag van de Britse grootloges groeiden zij eerst later tot zelfstandige nationale 'grootmachten' uit. Een enorme ontplooiing volgde, waarbij ook het aantal graden zich sterk uitbreidde. Randverschijnselen en uitwassen deden zich voor, terwijl onder de druk van kerkelijke verbodsbepalingen, de Orde. zulks in strijd met haar beginselen, in sommige landen aanvankelijk antiklerikaal. Iater antigodsdienstig reageerde. Een innerlijke scheuring in 'regelmatige' en 'onregelmatige' vrijmetselarij is daarvan het gevolg geweest. Aan de reeks pauselijke veroordelingen is intussen een einde gekomen: in vele landen vindt tegenwoordig een zekere toenadering tot de roomskatholieken plaats. Verbodsbepalingen van de zijde van de overheid bestaan nog nagenoog in alle dictatoriale staten, zowel de rechtse als de linkse. Het totaal aantal loges in de wereld wordt geschat op 35000* het ledental op 6000000. In 1734 kwam de eerste loge in Nederland tot stand. in 1973 telde de Nederlandse Orde ruim 6100 leden. De oudst bekende loge in België zou opgericht zijn in 172l , hetgeen betwijfeld moet worden. Het aantal Belgische vrijmetselaars bedroeg in 1973 ca. 7500
Lit.: A. WOLFSTIEG, Bibliographie der freimauerischen Literatur {3 dln., 21923; suppl.
1926); E. LENNHOFF, De vrijmetselaren (1931); D. KNOOP en G. P. JONES, The genesis of
freemasonry (1947); P. J. VAN LOO, Inleiding tot de geschiedenis van de vrijmetselarij
(1948); F. CLÉMENT, Histoire de la francmaçonnerie Belge au XlXeme siecle (1949), J J.
HOOGEWERFF, Gemengde vrijmetselarij (1949); E. BRAULT, La franc maçonnerie et
emancipation des femmes (1953); J. B. SCHOUWINK, De geestelijke waarde van de vrij
metselariJ( 1956);Vrijmetselarij (l756 1966(21958);R.BoYAu, Histoire de la Fédération Fransaise de l'Ordre MaSonnique mixte Intern. `Le Droit Humain' (1962); Beschouwingen van vrijmetselaren, uitgeg. d. Stichting Fama Fraternitatis (8 dln., 1963 1973)
E. BRAULTW Psychanalyse et I initiation maçonnique [1965); E. LENNHOFF en O. POSNER,
Internationales Freimaurer Lexikon (21965); P. J. VAN Loo, Geschiedenis van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden (1967), Grand Lodge 1717
1967. Printed for the United Grand Lodge of England (1967); Bericht uit de werkplaatsen
voor vrijheld, verdraagzaamheid en broederschap, uitgeg. d. Hoofdbestuur (1970) J. J. FIANRATH, P. H. Porr en B. CROISET VAN UCHELEN, De beoefening van de Koninklijke
Kunst in Nederland (1971; platenatlas); H. J. ZEEVALKING, De maçonnieke werkplaats (1971); J. M. ROBERTS, The mythology of the secret socleties (1972); M. DIERICKX, De vrijmetselarij; de grote onbekende, 1717 1967 (31972; van roomskatholieke zijde}; B. VAN GELDER en E. G. HOEKSTRA, Spoorzoeken in de bonte wereld van ge]oven en denken
( 19?3); H. DE SCHAMPHELEIRE, E. WITTE en F. BORNE, Bibliografische bijdrage tot de
geschiedenis der Belgische vrijmetselarij, 1798 1855 (1973).
Vrijzinnigheid
is sinds 19de eeuw de steeds gebruikelijker naam geworden voor de Nederlandse stromingen in wat in het algemeen met de term modernisme wordt aangeduid. Dat vertoonde weliswaar trekken die met oudere religieuze en geestelijke bewegingen overeenstemmen, maar het heeft vooral sinds de Verlichting van de 18de eeuw en de zgn. liberale theologie van de 19de eeuw de gedaante gekregen waaruit zich de hedendaagse vrijzinnigheid heeft ontwikkeld. Kenmerkend is ten eerste de afwijzing van supranaturalisme en particularisme in de conceptie van God: God is niet het bovennatuurlijke wezen dat door bijzondere ingrepen (wonderen) het lot van de mens
en diens geschiedenis leidt: en er is geen geloofsgemeenschap van christelijke of niet
christelijke aard die het monopolie van de 'ware' kennis en verering Gods heeft. Ten tweede: deze opvatting is gebaseerd op de gedackte dat de mens het natuurlijke vermogen heeft (zijn rede, door God ingeplant) om de waarheid te onderzoeken. want door die rede is hij beeld van God en is hij
in staat om Gods bedoelingen na te gaan. openbaring is hooguit een middel waardoor God hem helpt bij de ontplooiing van zijn menselijke vermogens
Ten derde de mens is Gods dienaar, kan door zijn redelijke en morele vermogens goed en kwaad onderscheiden en naar Gods wil het goede zoeken en het kwade vermijden; hij is niet de volslagen verworpene die optreedt in de mensbeschouwing van de augustinische en de reformatorische traditie.
In de reactie op de Verlichting, die als romantiek kan worden gekenmerkt, openbaarde zich aan de ene kant een conservatisme dat zich verzette tegen het hier gepropageerde mensbeeld van de emancipatie: er zijn goddelijke krachten die het verstand niet kan omvatten er is in de diepte van de religieuze persoonlijkheid een verbondenheid met de goddelijke werkelijkheid. het is in het verleden, dat de 'ware' religie te vinden is. Anderzijds was er ook de behoefte bij groepen burgers, in de Franse Revolutie geëmancipeerd, om zich vrij te maken van het geloof der verouderde maatschappij. Het wetenschappelijke werk der 19de eeuws strenger dan het typisch l8de eeuwse dilettantismeg greep ook in de kerk de zich emanciperende mens en diens theologie aan.
Toch liet hij de christelijke of algemenere religieuze traditie niet los. Wel werd zijn bijbelonderzoek gesteld onder de historische kritiek waarmee men alle geschiedkundige documenten analyseert: wel werd de kerkgeschiedenis geschiedenis van het christendom! waarin de kerk niet speciaal het eigenlijke middelpunt meer is, maar in principe alle vormen van christelijk religieus leven (sekten en individuen) gelijk behandelt; wel werd de dogmatiek tot godsdienstfilosofie (een academisch programma, dat Kuyper heeft geïnspireerd tot de tegenstoot van de oprichting der Vrije Universiteit): maar binnen dit modernisme bleef een grote groep aan de kerk gehecht. In sommige kleinere kerken bepaalde het modernisme grotendeels het karakter (bijv. de remonstranten): elders vormde het belangrijke minderheden (hervormden, luthersen) en organiseerden de modernen zich in verenigingen van vrijzinnigen binnen hun kerken (z Vrijzinnig Hervormden in Nederland. Vereniging van).
De kerkelijke ontwikkeling vooral na de Tweede Wereldoorlog heeft de positie van de vrijzinnigheid verzwakt~ enerzijds doordat ook elders in het protestantisme zich een aggiornamento voltrok (Karl Barths ook maatschappelijk en politiek geëngageerde theologie kreeg invloed) en ook doordat de kerk uit haar isolement loskwam door de verbreding van het blikveld in de oecumenische beweging: anderzijds doordat de vrijzinnigheid haar bedoelingen in het algemene culturele leven vooraan te staan en zo een brug naar de religie te leggen . niet waar kon maken. Aan de ontwikkeling van de VPR0, oorspronkelijk het radio orgaan van het vrijzinnig protestantisme, maar op het ogenblik vrijwel zonder verbindingen ermee, is dat duidelijk te zien. Het principiële verzet tegen de ondermijning van de oude vrijzinnigheid wordt vooral gevoerd door de * zwingli Bond. Zowel de religieuze als de maatschappelijke, culturele en politieke lijnen lopen anders dan ze in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw hebben gelopen. Toch is er nog een aantal organisaties werkzaam op het terrein van het vrijzinnig protestantisme. m.n. op het gebied van jeugdwerk en sociale arbeid. De in 1924 opgerichte Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme (Utrecht) overkoepelt een aantal van deze vrijzinnige activiteiten.
Lit.: K. H. ROESSINCH, De moderne theologie in Nederland, in: Verzamelde werken, I (1926)+ IDEM, Het modernisme in Nederland, in: Verzamelde werken, IV (1927), J. LINDEBOOM, Geschiedenis van het vrijzinnig protestantisme (3 din, 1929 1935); J. G. JACOBS Kroniek van het vrijzinnig protestantisme {1957).
Vrijzinnig Hervormden in Nederland
Vereniging van, werd in 1913 op initiatief van C. J. Niemeyer gesticht. In 1903 verwierp de jaarvergadering van de Nederlandse Protestanten Bond het voorstel om vrijzinnig hervormde groepen in de bondsafdelingen het recht te geven zich te organiseren voor speciale kerkelijke belangen. De vrijzinnighervormden werden daardoor gedwongen hun eigen weg te kiezen.
In 1904 werd in Friesland een vereniging opgericht. De andere provincies volgden, zodat in 1913 het overkoepelend orgaan geschapen kon worden. De vereniging wil in de Nederlandse Hervormde Kerk het vrijzinnige geloofsleven handhaven en versterken. Zij omvat een reeks afdelingen, voor een deel in overwegend vrijzinnige gemeenten. gedeeltelijk in gemeenten waar de vrijzinnigen de minderheid vormen. Een aantal van deze laatste is zgn. kerkhoudend, doordat zij een eigen predikant hebben beroepen, die het gemeentewerk in vrijzinnige geest verzorgt. Aanvankelijk had de organisatie een sterk polemisch karakter. Na de Tweede Wereldoorlog zochten de richtingen toenadering, zodat ook de vrijzinnigen hun aandeel leverden bij de totstandkoming van de nieuwe kerkorde in de Nederlandse Hervormde Kerk. De laatste jaren zijn vele afdelingen in de plaatselijke hervormde gemeente opgenomen. De vereniging geeft een blad uit, genaamd Kerk en Wereld. Er bestaat een reeks vaste commissies, o.a. voor de studiekas, voor de pers, voor het vormingswerk, inzake beroepsaangelegenheid. In nauw verband met de vereniging werkt de Vrijzinnig Hervormde Vrouwen Federatie in Nederland.
Lit.: K. A. BEVERSLUIS, Een halve eeuw van strijd en opbouw (1953).