Sabbattisten
Samaritanen
Samkhya
Schotse kerk
Scientology-kerk
Servisch-Orthodoxe Kerk
Shakers
Shaktisme
Shivaïsme
Sikhs
Siamanisme
Sji'ieten
Sjintôisme of Sjintô
Society of Friends,
Soefi-beweging,
Soefisme
Soennieten
Soka Gakkai
Spiritisme
Stevenisten
Swedenborgianen
Syrische kerken
Syrisch-Malabaarse Kerk
Syrisch-Malankaresische Kerk
Syrisch-Orthodoxe Kerk

Sabbattisten
noemt men enkele christelijke groeperingen die de sabbat in plaats van de zondagvieren op grond van streng biblicistische overwegingen (nl. naar de letter der Tien geboden). Ook in vroeger eeuwen bestonden sabbattisten, bijv. binnen de Orthodoxe Kerk van Rusland in de tsde eeuw, in Bohemen en Moravië in de 16de eeuw. Thans zijn te noemen: de Zevendedagsadventisten (z Adventisten) en de Zevendedagsbaptisten. Laatstgenoemde groepering, gesticht in 1631 door Francis BampEield in Engeland, verbreidde zich vooral in de Verenigde Staten. In Nederland, waar zij sinds 1877 bestaan, hebben de Zevendedagsbaptisten vijf gemeenten. Zij houden contact met de Baptist World Alliance (: Baptisten).
Samaritanen
kleine oudjoodse religieuze gemeenschap, oorspronkelijk afkomstig uit de landstreek Samaria in Israël. Zij hebben zich in de loop der eeuwen weten te handhaven in kleine gemeenten, vnl. in Nabloes en Tel Aviv. De Samaritanen van de oudheid vormden de gemengde bevolking die na de verovering van Samaria door de Assyriërs een groot deel van het voormalige rijk der tien stammen heeft bewoond. Na de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap werd de kloof tussen de Samaritanen en de bewoners van Jeruzalem steeds groter. De eersten stichtten daarom hun eigen tempel op de berg Gerizzim. Hoewel de tempel in 128 v.C. door Johannes Hyrcanus werd verwoest, bleef de Gerizzim een centrale plaats van verering tot heden toe. Kenmerkend voor de Samaritanen is vooral hun strenge naleving van de wet van Mozes. In hun bezit is de zgn. Samaritaanse Pentateuch, een oude versie van de vijf boeken van Mozes.

Lit.: J. A. MONTGOMERY, The Samaritans (1968).
Samkhya
(Sanskrit, = berekening), het oudste Indische wijsgerig-wereldbeschouwelijke stelsel, historisch van het grootste belang voor de Indische cultuur. Weinig systemen zijn zo vruchtbaar geweest en hebben zo grote invloed gehad op het Indische wijsgerig denken en religieuze leven. Door de Samkhya wordt een consequent dualisme geleerd; volgens haar werekibeschouwing bestaan, van aanvangsloze eeuwigheid af, twee grootheden, een onbewuste, maar werkzame oermaterie (prakrti, soms pradhanu geheten. de natuur in de ruimste zin van het woord) en een oneindige menigvuldigheid van individuele, niet werkzame zielen (purnsha's).
Het kosmische spel van de oermaterie, dat ontstaat uit de wisselwerking van de drie grote natuurprincipes (gonass. constituenten): satva, rajas en tamas, leidt tot een evolutie. in verschillende stadia, van al het existerende en wekt in de zielen de illusie op dat zij actief zijn, onderworpen aan vreugd en smart, aan pijn en genot. De zielen moeten zich aan deze begoocheling ontrukken en tot hun staat van ongestoorde vrede terugkeren. Hier handelt de verlossingsleer over, altijd het belangrijkste deel in een Indisch stelsel.
Als grondlegger van het systeem geldt Kapila. die misschien in de eerste helft van de 6de eeuw v.C. in Noord-India geleefd heeft. Het werk, het Samkhyaxutra, dat op zijn naam staat. is echter veel later geschreven pas ca. 1400 n.C.

Lit.: R. GARBE, Samkhya und Yoga (l896); IDEM, Die Samkhya-Philosophie (1917); A. B. KEITH, The Samkhya-system (192l); E. JOHN5TON, Early Samkhya {1937); J. GONDA, Inleiding tot het Indische denken (1948); S. RADHAKRISHNAN en C. A. MOORE, A source book in Indian philosophy (1957).
Schotse Kerk
(Eng.: Church of Scotland), de Schotse staatskerk, neemt in Schotland een positie in die overeenkomst vertoont met die van de Church of F.ngland (*Anglicaanse Kerk) in Engeland. Naar belijdenis en kerkinrichting evenwel maakt zij (zulks in tegenstelling tot de Church of England) duidelijk deel uit van het *gereformeerd protestantisme. In Schotland heeft de Reformatie zich nl., vooral door het werk van John Knox, geheel in de geest van Calvijn voltrokken. Haar presbyteriaal-synodaal karakter heeft zij - meer dan van Knox - ontvangen van Andrew Melville (1545-1622), van wie het Second Book of Discipline (1581) afkomstig is.
Toen Jacobus VI en Karel I in toenemende mate ernaar streefden ook in Schotland de kerk geheel om te zetten naar het voorbeeld van de Anglicaanse Kerk, zowel in haar inrichting als in haar liturgie, openbaarde zich een krachtig verzet, dat zijn bekroning vond in het National Covenant van 1638 onder leiding van Alexander Henderson (1583-1646). Daarna werden alle belangrijke documenten die op de Westminster synode tot stand kwamen, door en voor de Kerk van Schotland officieel aanvaard.
Er volgde echter onder Karel II en Jacobus VII een nieuwe periode van strijd voor de Covenanters, waaraan de Glorious Revolution een einde maakte met het herstel van het *presbyterianisme in 1690. In de 18de eeuw was de kerk onderhevig aan inwendige conflicten, vooral naar aanleiding van de patronaatsrechten en hun erkenning. Diverse scheuringen zijn daaruit voortgekomen, met name in l733 onder Ebenezer Erskine en in 176l onder Thomas Gillespie. Verschillende groepen verenigden zich weer in 1847 tot de United Presbyterian Church.
Mede onder invloed van de geestelijke opwekking in de aanvang der 19de eeuw kwam het door de Disruption in 1843 tot de vorming van de Free Church, waarbij een groot percentage zich aansloot en die pretendeerde trouw te zijn aan de oude beginselen der Schotse Kerk. In de loop der eeuw was er een streven de verdeeldheid te boven te komen. Eerst in 1900 gelukte het de Free Church zich met de Presbyterian Church te verenigen tot de United Free Church, al hield een gedeelte zich afzijdig.
Van nog grotere betekenis was daarna de hereniging van deze kerk met de Established Church in 1929. Slechts een klein aantal bleef zich organiseren in aparte groepe ringen van presbyteriaans karakter naast de grote Schotse Kerk. In deze kerk wordt veel ondernomen voor de arbeid van zending en evangelisatie.

Lit.: G. D. HENDERSON, Religious life in Scotland in the 17th century (1937); IDEM, The claims of the Church of Scotland (I951); W. D. MAXWELL, A history of worship in the Church of Scotland (1954); H. J. WOTHERSPOON e.a., A manual of church doctrine according to the Church of Scotland, herz. d. T. F. TORRANCE e.a. (1960); H. ESCOTTS A history of Scottish congregationalism (1960); J. H. S. BURLEIGH, A church history of Scotland (1960); G. DONALDSON, The Scottish Reformation (1960).
Scientology-kerk
uit Californië afkomstige sekte, gesticht in 1955 door de Amerikaan Lafayette Ronald Hubbard (geb. in 1911), die zijn ideeën voor het eerst had gepubliceerd in zijn Dianetics, the modern science of mental health (1950). Oorspronkelijk een vorm van psychotherapie, groeide de Scientology al spoedig uit tot een soort religie, waarin elementen uit diverse godsdiensten en wetenschappen bijeen zijn gebracht. Zo werkt men veel met begrippen als analytisch en reactiefverstand (vergelijkbaar met Freuds bewuste en onderbewuste), engrammen (trauma's) en kent men ook een soort reïncarnatie van de thetaan (geest).
Bij de persoonlijkheidstest die de adspirant-scientoloog ondergaat, wordt gebruik gemaakt van de zgn. Hubbard Elektro-Meter, die het optreden van emoties registreert (en tevens als leugendetector dienst kan doen}. De scientologiebeweging, die zich o.m. ook met de rehabilitatie van verslaafden aan drugs bezighoudt, heeft veelal een sterké greep op haar volgelingen. Het aantal aanhangers in de wereld zou ca. 10 miljoen bedragen.
In de Australische deelstaat Victoria zijn sinds 1969 alle scientologie-activiteiten verboden, in Frankrijk en andere landen zijn wegens malafide praktijken processen tegen de sekte aangespannen. In Nederland, waar de scientologie sinds 1968 actief is (kerk in Amsterdam), zijn ca. 3000 leden.

Lit.: F.-W. HAACK, Die neuen Jugendreligionen (1976).
Servisch-Orthodoxe Kerk
werd in het begin van de 13de eeuw als zelfstandige kerk georganiseerd door de monnik Sava, zoon van vorst Stefan Nemanja. Zij werd als zodanig door Constantinopel erkend en breidde zich uit over de omliggende gebieden. Op de bijeenkomst van Skopje (1346) werd zij tot patriarchaat verheven. De patriarchale zetel was gevestigd in Pec (Ipek). In 1766 wist Constantinopel te bewerken dat het gebied kerkelijk onder zijn jurisdictie kwam. Toen in 1829 Servië zijn onafhankelijkheid herwon, hernam ook de Servisch-Orthodoxe Kerk haar zelfstandigheid. Intussen hadden echter Servische emigranten in Karlovtsi (Hongarije) een eigen patriarchaat opgericht. Pas in 1920, toen het huidige Joegoslavië was ontstaan, kwarnen beide groepen tot overeenstemming en werd het oude patriarchaat van Pec hersteld. Op het ogenblik telt de Servisch-Orthodoxe Kerk ca. 7 miljoen gelovigen, verdeeld over 20 bisdommen. Sinds 1965 is zij lid van de Wereldraad van Kerken. In 1967 hebben de vier bisdommen van Macedonië zich tot een onafhankelijke kerk uitgeroepen.
Shakers
(Eng., = sidderaars) is de gebruikelijke benaming (oorspronkelijk spotndam) voor de United Society of believers in Christ's second appearing, een sekte die als afsplitsing van de *Quakers in 1772 te Manchester ontstond en door haar stichtster, Ann Lee (1735-1784), naar Amerika werd overgebracht. Te Lebanon (N.Y.) kwam in 1787 de eerste georganiseerde gemeenschap tot stand, waarna nog zeventien andere nederzettingen volgden. 'Mother Lee' trad op als profetes en gold als de vrouwelijke openbaring van de wedergekomen Christus, met wie het duizendjarige rijk was aangehroken. In de gemeenschappen woonden mannen en vrouwen in seksuele onthouding en in een ingetogen, arbeidzaam leven te zamen. Extatische verschijnselen (vandaar de naam) deden zich voor, maar namen langzamerhand af. In de 19de eeuw telde de sekte ca. 6000 leden; thans is zij bijna uitgestorven.

Lit.: A. WHITE en L. S. TAYLOR, Shakerism ( 1904); J. MACLEAN, A bibliography of Shaker literature (I905); M. F. MELCHERS, The Shaker adventure (1941); E. D. ANDREWS, The people called Shakers (1953).
Shaktisme
(v. Sanskrit: shakti = kracht) is een religieuze stroming die de Shakti als hoogste godin (de Indische vorm van de Grote Moeder) vereert. Shakti is in Indische godsdiensten en wijsbegeerte de term voor de scheppingsmacht van God, die van hem onafscheidelijk is en hem in staat stelt in de wereld scheppend, behoudend en vernietigend werkzaam te zijn, terwijl hij zelf onveranderlijk is en in eeuwige transcendente rust verkeert. Vooral in bepaalde shivaïtische richtingen (maar ook in het vishnuïsme) is deze leer uitgewerkt om de eenheid van de Hoogste Realiteit in twee aspecten te begrijpen. In de religieuze praktijk wordt de Shakti voorgesteld als Gods echtgenote (vooral Durga en Kali in het shivaïsme en Lakshmi in het vishnuïsme). Het shaktisme wordt o.a. gekenmerkt door esoterische doctrines en riten, verering van het vrouwelijke creatieve principe, rituele en dus louterende volvoering van handelingen die anders verboden zijn en aan het aardse bestaan binden (o.a. seksuele omgang, dwz. herstellen van de eenheid van het mannelijke en vrouwelijke principe, met een geconsacreerde vrouw als heilsweg).

Lit: E. H. PAYNE, The Saktas (1933); S. KUMAR Das, Sakti or divine power (1934); J . WOODROFFE (pseud.: A. AVALON), Shakti and Shakta (1951); J GONDA, Die Religionen Indiens, 11 (1963), biz. 39 vv.
Shivaïsme
is een van de grote godsdiensten van het hindoeisme, geheten naar Shiva, die door de shivaïeten beschouwd wordt als Opperwezen uit en door wie alles on tstaan is en d oor wie al les onderhouden en vernietigd word t . Volgens de shivaïeten is God (Shiva) belichaamd in de vijf elementen en in zon, maan en offeraar; deze acht beLichamingen corresponderen met acht traditionele namen. De wereld is een produkt van dezeacht vormen en kan alleen functioneren doordat deze acht samenwerken.
Tot de wereld behoort ook de microkosmos van ons eigen lichaam, zodat ieder wezen met God identiek is: als Rudra is God het licht der ogen, dat tevens met de zon identiek is; als atman (het 'zelf'), het achtste lichaam, tevens de offeraar, laat hij de voor de instandhouding van het heelal noodzakelijke riten vervullen. Daarnaast onderscheidt men zijn vijf manifestaties, die tot het centrum van een veelomvattend classificatiesysteem werden (zij werden geïdentificeerd met ontologische principes, elementen, zintuigen).
Evenals het oude brahmanisme kent het shivaïsme autoriteit toe aan de Veda's, de Brahmana's, de Purana`s en andere heilige boeken.

In het shivaïsme worden verschillende richtingen en stromingen onderscheiden. De in Nepal nog voortbestaande, maar uitstervende Pashupatas gcnoemd naar Shiva Pashupati, de 'heer der dieren' - beschouwen evenals de andere shivaïeten niet de verlossing uit de sRmsara (de kringloop der voortdurende existenties) op zichzelf als ideaal, maar het verwerven van een toestand die op de heerlijkheid van Shiva gelijkt. Als weg tot dit doel kennen zij naast meditatie, prevelgebed enz. vooral zingen, dansen, asbaden, ascetische praktijken en in het gewone leven als abnormaal geldende gedragingen (brullen, hinken enz.), waardoor zij zich boven het materiële menen te verheffen.
In Kashmir ontwikkelde zich sinds de 8ste eeuw een sterk filosofisch (Vedantisch, idealistisch-monistisch) georiënteerd shivaïsme, volgens hetwelk al het fenomenaal bestaande een manifestatie is van Gods Shakti ('scheppende kracht'), dwz. van het immanente, kinetische aspect van de Hoogste Realiteit. Het zuidelijke shivaïsme, ten dele als Shaiva-Siddhanta bekend, leert het eeuwige bestaan van de wereld en van een talloos aantal zielen naast God.
Om op de wereld in te werken, heeft Shiva zijn (in dit systeem vergeesteliikte! Shakti nodig. waardoor hij zielen en materie regeert. Anders dan deze rschtin g die veel ceremonieel behoudt en erkent, verzetten de Vira-Shaivas ('ingewijde shivaïeten'), ook *Lingajats genoemd, in het zuidwesten (sinds de 12de eeuw) zich tegen het traditionele ritualisme, kennen echter aan yoga, meditatie, studie en religieus-sociale plichtsvervulling grote betekenis toe. Het shivaisme kreeg ook grote invloed in Zuidoost-Azië en Indonesië, waar Shiva vooral als Bhattara Guru ('Heer Leraar') vereerd werd. Het bestaat in een eigen vorm op Bali voort.

Lit.: N. NI. NALLASVAMI PILLAI, Saiva Religion (1909); H. W. SCHOMERUS Der Saiva Siddhanta (1912); R. G. BHANDARKAR, Vaisnavistn, Saivism and minor religious systems (1913); J. C. CHATTERJEA, Kashmir Shaivaïsm (1914); H. W. SCHOMERUS, Indische Erlösungslehren (1919); S. SHIVAPADASUNDARAM, The Saiva School of Hinduism (1934); J. GONDA, Die Rehgionen Indiens (2 dln., 1960-l963); C. HOOYKAAS, Agama Tirtha. Hindu-Balinese religion (1964); J. GONDA, Visnuism and Sivaism (1970); IDEM, Siva in Indonesien1 in: Wiener Zs. f. d. Kunde Sudasiens, 14 (1970), blz. I vv.; W. DONIGER 07FLAHERTlf, Asceticism and eroticism in the mythology of Siva t 1973).
Sikhs
(Sanskr., = leerlingen). een aan het eind l5de eeuw gestichte en ongeveer 8 miljoen zielen tellende religieuze gemeenschap in het noordwesten van India. De stichter en eerste guru (= leraar) van de gemeenschap, Nanak (1469 - 1539), streefde naar een verzoening en vermenging van het hindoeïsme en de islam. De Sikh-religie kent slechts één God (Hari) en aanvaardt de leer van de wedergeboorte. Zij verwerpt het kastewezen, alsmede uitgebreid religieus ceremonieel en afzondering der vrouwen. Veel waarde wordt gehecht aan gehoorzaamheid aan de geboden van God, aan gebed en aan het prijzen van Gods naam. De Sikhs zijn tegen sterke drank en tegen roken en kennen geen priesterstand en ascetendom. De leidtng der gemeenschap berustte na Nanak achtereenvolgens bij negen andere guru's. De tiende guru, Gobind, overleed in 1708. Op zijn bevel werd de heilige schrift van de Sikhs, de AdiGranth, de eeuwige guru van de gemeenschap.

Nadat de guru Arjun in 1606 op instigatie van de mogolkeizer Jahangir was doodgemarteld, was er sprake van een radicalisering onder de Sikhs. Met name door toedoen van Gobind werden de Sikhs militanter en gingen zij zich op militaire wijze organiseren. Er kwam een religieus-militaire kerngroep, de Khalsa, aan haardracht en toegevoegde naam Singh (= Leeuw) herkenbaar. Tot na 1740 werden de Sikhs door de moslemse gouverneurs vervolgd. Na 1761 gelukte het de Sikhs een rijk te vestigen in het noordwesten van India, dat na de zgn. Sikh-oorlogen (1845-1846; 1848-1849) door de Britten werd geannexeerd.

Lit.: J. D. CUNNINGHAM, History of the Sikhs ( 1849; nw. uitg. met aantek. 1955); M. A. MACAULIFPE, The Sikh religion (6 dln., Igog); L. RAMA KRISHNA, Les Sikhs (1933) J. C ARCHER, The Sikhs in relation to Hindus, Moslems, Christians (1946), W. H. McLEOD, Guru Nanak and the Sikh religion (1968).
Siamanisme
de aanduiding voor een complex van geloofsopvattingen en handelingen rond een sjamaan een man (soms een vrouw) die in staat is in contact te treden met geesten en die zulks meestal doet om zieken te genezen. Er worden twee vormen onderscheiden de vorm waarin de sjamaan in trance gaat (al of niet met hulp van hallucinogene stoffen), waarbij de geesten bezit nemen van zijn lichaam, en de vorm waarin de sjamaan als tolk optreedt. Sjamanen komen bij zeer veel volken voor, bijv. in Afrika, op de eilanden in de Grote Oceaan en in Indonesië, doch het verschijnsel is het best bekend door gegevens atkomstig van de Eskimo's en Lappen in Noord-Siberië en Noord-Scandinavië (het woord is van Mongoolse oorsprong). In veel gevallen is er een groot aantal personen dat als sjamaan kan optreden (soms tot 50% van de volwassenen). Sjamanisme heeft religieuze aspecten, maar er is nooit sprake van een eredienst.

Sommige sjamanen gebruiken kruiden e.d. als medicijnen bij hun werkzaamheden; in de meeste gevallen is hun hulp echter van louter psychologische aard. Over de psychische eigenaardigheden van sjamanen bestaat verschil van mening: sommige onderzoekers beschouwen sjamanen als instabiele persoonlijkheden, als schizofrenen of epileptici, die in deze rol een sociaal aanvaarde en zelfs nuttige uitlaat voor hun anders-zijn hebben gevonden.

Lit.: M. ELIADE, Birth and rebirth: the religious meanings of inttiation in human culture (1958); J. SILVERMAN, Shamans and acute schizophrenia, in: American Anthropologist (1967); M. ELIADE, Le chamanisme et les techniques archaïques de l'extase (1968).
Sji'ieten
(v. Arabisch Sji'at Ali = partij van Ali) is de verzamelnaam voor een grote groep verschillende islamitische sekten, die als gemeenschappelijk uitgangspunt hebben de erkenning van Mohammeds neef Ali (ca. 599-661} als enige rechtmatige kalief na de dood van de profeet en het opeisen van het kalifaat voor Ali's nakomelingen. De Sji'at Ali ontstond als politieke groepering in 661, toen de niet-Alidische Omaiiaden het kalifaat bemachtigden. Ali's zoons Hasan en Hoesein werden in deze tijd tot martelaren van de sji'itische zaak, welke haar aanhangers steeds meer ook met religieuze argumenten trachtten kracht bij te zetten. De Sji'a heeft Irak als land van herkomst, maar vond van den beginne af vooral weerklank bij de Perzen, die hier een mogelijkheid zagen zich tegen de Arabische bezetters af te zetten.
De sji'ieten speelden een belangrijke rol in de strijd van de Abbasiden tegen de Omajjaden, maar werden na de Abbasidische machtsovername terzijde geschoven (750). Zii begonnen nu allerlei geheime propaganda te voeren, die leidde tot een uiteenvallen in sekten, waarvan sommige ook politiek succes hadden. Al vroeg ontstond de sekte der tzaidieten, die zich door een grote gematigdheid onderscheidde, in het bijzonder van de radicale vleugel der extremisten die Ali als een god vereerden.
De beide meest verbreide sji'itische groepen, de zeveners of *isma'ilieten en de twaalvers of *imamieten, erkennen een keten van resp. zeven en twaalf imams als opvolgers van Ali en geloven in de terugkeer van de laatste (resp. 7de en 12de) als iman mahdi (verlosser). De imams waren afstammelingen van Ali. Vooral de eerste groep, de isma'ilieten, heeft in de loop der eeuwen een opsplitsing in sekten te zien gegeven, waarvan de Druzen, karmaten, assassijnen, fatimiden (waarvan de stichter zich als mahdi opwierp), *noesairi's en *chodja's de belangrijkste zijn. De tweede richting werd in 1512 de staatsgodsdienst van Perzie.

De sji'ieten vervullen, evenals de tsoennieten, de godsclienstige voorschriften en de plichtenleer van de islam; zij hebben echter een eigen rechtsschool {die overigens niet veel verschilt van de vier soennitische rechtsscholen) en gaan in de theologie geheel eigen wegen. Tegenwoordig vindt men de meeste sji'ieten in Perzië en daarnaast in Jemen, Syrië en India.

Lit.- D. M. DONALDSON, The shi'ite religion (1933); B. LEWIS, The origins of ismailism (1940); E. &. BROWNE, A literary history of Persia (4 dln., 1959 vv.); art. Shi'ites, in: Shorter encyclopaedia of Istam, uitgeg. . H. A. R. GIBB en J. H. KRAMERS ( l961 ), PH. K. HITTI, History of the Arabs (1967); T. FAHD (red.), Le shi'isme imamite (1970).
Sjintôisme of Sjintô
(Jap., = de weg der geesten of goden) is de inheemse godsdienst van Japan, zo genoemd ter onderscheiding van de Butsado: de weg van Boeddha. De mythologie van het sjintô is pas begin 8ste eeuw vastgelegd en wel door geleerden die trachtten de overheersende positie van de clan die in hun tijd de keizerlijke clan was geworden, te verklaren en te rechtvaardigen. Tot dit doel zijn bepaalde mythen weggelaten en andere gewijzigd; de belangrijkheid van de mythen, verbonden met de figuur van de zonnegodin als voorouder van het keizerlijk huis, is bijzonder geaccentueerd.
De oudste bronnen voor de kennis van de mythologie van het sjintô zijn de Kodjiki (notities omtrent oude gebeurtenissen, uit 712 n .C. ) en de Nihongi (kronieken van Japan, voltooid in 720 n.C.). Beide geschriften verhalen de oergeschiedenis van de wereld. Oorspronkelijk waren hemel en aarde niet gescheiden. Het 'In', het donkere, passieve, vrouwelijke, aardse principe en het 'Yo', het lichte, actieve, mannelijke, hemelse element vormden samen een chaotische massa. Het zuivere, heldere bestanddeel vormde de hemel en het grovere, zware element bezonk en deed de aarde ontstaan.
Tussen hemel en aarde werden de eerste goden geschapen. Onder hen treden vooral Izanagi (de uitnodigende man) en Izanami (de uitnodigende vrouw) naar voren. Zij kregen de opdracht de wereld te scheppen. Staande op de drijvende hemelbrug, stootten zij 'de hemelse, met juwelen bezette speer' naar beneden in de oceaan. Toen zij de speer terugtrokken, begon het water dat er afdroop, te stollen. Daarrnee ontstond het eerste eiland van de Japanse archipel. Op dit eiland richtten zij hun woning in en daar werden hun kinderen geboren, o.a. hun voornaamste kind, Amaterasoe, de zonnegodin. Amaterasoe kwam in conflict met haar broer Soesanowo, de god van de stormwind, die haar rijstvelden vernielde. Vertoornd trok zij zich terug in de berggrot van de hemel, zodat er diepe nacht daalde over de wereld.
De ontstelde goden verzamelden zich ter beraadslaging. De smid der goden vervaardigde een spiegel en een halsketen van juwelen, die samen met offergaven opgehangen werden aan een boom voor de grot waarin de godin zich bevond. Daarop voerde de godin Amano Oezoeme een potsierlijke dans uit. zodat de goden in daverend gelach uitbarstten. Nieuwsgierig geworden, zette Amaterasoe de deur van haar verblijf op een kier, zag haar beeld in de spiegel, wat haar ijdelheid streelde, zodat zij geleidelijk te voorschijn kwam. Deze mythe schildert de overwinning van het licht op de duisternis en de chaos.

Het getal der goden in het sjintô is eindeloos. Aparte verrnelding verdienen de oejilcami of clangoden, die de huizen bewaken en de geborenen beschermen. Behalve de clangoden genieten ook de voorvaderen verering. Het sjintô maakt in zijn eredienst weinig gebruik van godenbeelden. De godheid wordt gerepresenteerd door een sjintai ( = lichaam), een soort fetisj. Deze is zo heilig, dat het in verschillende bekleedsels gehuld en aan het oog van profane mensen onttrokken is. De sjintai van Amaterasoe bijv. is een spiegel die bewaard wordt in het heiligdom te Ise. Een sjintôtempel dient niet als vergaderplaats van de gelovigen, maar is de woning van de godheid. Voor het front van de tempel vindt een uiterst sobere eredienst plaats. Jaarlijks worden er verscheidene feesten gevierd, bijv. het oogstbidfeest en het oogstdankfeest. Onder het volk is de aanbidding van de zon zeer verbreid. Vele duizenden pelgrims maken een tocht naar de top van de berg Foedji-no-jama om de opgaande zon te aanbidden.

Voor de Japanner ligt de betekenis van het sjintô daarin, dat hij verbonden blijft met de schone natuur en het heilige vaderland en zijn geschiedenis . In het oude sjintô vindt men geen themata als het probleem van goed en kwaad! noch een verlossingsleer. Pas later is men aan dergelijke vraagstukken enig belang gaan hechten, zulks onder invloed van het Mahayana-*boeddhisme. dat in de 6de eeuw n.C. in Japan doordrong.
Na strijd kwam het tot een verzoening tussen de twee godsdiensten, die theologisch zo geformuleerd werd, dat de boeddha's identiek verklaard werden met de kami, de Japanse goden. Zo ontstond het Ryoboe-sdinto, of tweedelig sjintô. Als gevolg daarvan bouwde men wel op een zelfde terrein een sjintô-heiligdom en een boeddhistische tempel. Als reactie op de bloei van de Chinese studiën in de Tokoegawaperiode (1615-1868), gedurende welke het neo-*confucianisme de staatsleer was, kwam een tendens op. het sjintô van alle vreemde elementen te ontdoen.
De school die in het bijzonder in deze richting werkte, was die der 'Japanologen' (kokoegakoesda). Zij heeft niet alleen geleid tot een herleving van het 'zuivere' sjintô~ doch ook veel bijgedragen tot de restauratie van het keizerschap (1868). In 1882 kwam een wettelijke scheiding tot stand tussen staatssjintô (een nationale zedenleer met het daaraan verbonden ritueel) en het religieus sjintô (het door de leden der officieel erkende sekten aangehangen godsdienstig geloof). Door het staatssjintô werden de onaantastbaarheid der dynastie en het nationaal zelfbewustzijn bijzonder effectief gepropageerd. Het siintoïsme telt ca. 90 miljoen aanhangers; in het godsdienstig leven van vele Japanners is het echter sterk verweven met het boeddhisme. Vooral na de Tweede Wereldoorlog kwamen uit het sjintô tal van nieuwe religies voort.

Lit.: W. G. ASTON, Shinto, the way of the gods (1905); K. FLORENZ, Die Japaner, in: CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE, Lehrbuch der Religionsgeschichte (1925); ANEZAKI MASAHURA, A history of Japanese religion (1930); D. C. HOLTON, Modern Japan and Shinto nationalism (IY47); ICHIRO HORI, Japanese folk beliefs, in: American Anthropologist, 61, nr. 3 (1959); J. HERBERT, Shinto at the fountain-head of lapan (1967); C. BLACKER, The re]igions of Japan, in: Historia religionum, 1l (1971).
Society of Friends,
* Quakers.
Soefi-beweging,
een bij het *soefisme aanknopende godsdienstige beweging van de moderne tijd, gesticht door de Indiase mysticus en musicus Hazrat Inayat Khan (1882-1927). Kenmerkend voor deze beweging is in de eerste plaats de nadruk die gelegd wordt op het universele in alle religie en op de algemene broederschap: alle godsdiensten hebben een kern gemeen. Hierop richt zich de aandacht van de aanhangers der Soefi-beweging, die overigens hun eigen godsdienst niet behoeven prijs te geven. ln de samenkomsten wordt gelezen uit de heilige geschriften van verschillende godsdiensten. Met het soefisme van de islam heeft de beweging de mystieke trek gemeen: het zoeken gaat uit naar 2de God in ons'. Karakteristiek is voorts een esthetische, met name 'muzikale' inslag: de werkelijkheid wordt opgevat als 'een proces van trillingen' en bijzondere betekenis wordt gehecht aan 'het ritme' in het leven der mensen.
De Soefi-beweging heeft haar aanhangers in de Verenigde Staten en in verscheidene Europese landen. Het internationale centrum (International Head Quarters of the SUFI Movement) is gevestigd in Geneve. In Nederland werkt de Nederlandsche Vereniging ter Verbreiding der Soefibeweging; op ca. twintig plaatsen worden 'Universele Erediensten' gehouden. Lit.: H. BAKKER, Stroomingen en sekten van onzen tijd (1947)
Soefisme
algemene naam voor dc verschillende mystieke stromingen in de *islam. Het woord is afgeleid van het Arabische soef (= wol}, de beoefenaars van deze mystiek leiden veelal een ascetisch leven en werden soefi's genoemd naar hun eenvoudige wollen kleed. De ontwikkeling van de islam was gedurende de eerste eeuwen na zijn ontstaan nuchter wettisch en exoterisch, daar de *koran weinig aanknopingspunten biedt voor mystieke beschouwing; naarmate de nieuwe godsdienst zich echter naar oost en west uitbreidde groeide de invloed van de oudere Indische en christelijke mystiek.
Nadat reeds vanaf het begin der 9de eeuw in Irak en Perzië vrome geleerden door hun leer en levenswijze een zekere invloed op hun omgeving hadden uitgeoefend en in de lode eeuw de eerste figuren met een eigen specifiek mystieke leer optraden (van wie de in 922 te Bagdad ter dood gebrachte Mansoer al-HalladJ de bekendste is), begonnen zich in de 11de eeuw mystieke derwisjorden (Arab.: tarika = weg, pad) te vormen rondom een geestelijk leider (Perz.: pir; Arab.: sjaich, moersdid), aan wie zij doorgaans ook hun naam ontleenden.
Van de vele honderden van zulke orden, waarvan sommige weer uit oudere voortkwamen, zijn te noemen de Kadirijja, de Rifa'ijja, de Sammanijja, de Naksjabandijja, de Bektasjijja en de Sanoessijja. De populaire mystiek nam veelal plaatselijk karakteristieke vormen aan; een algemene trek is de heiligen- en gravenverering, zoals bijv. in Noord-Afrika de nog altijd bestaande verering der maraboets. De geleerde mystiek ging zich hiervan op den duur onderscheiden. Haar schrijvers ontwierpen diepzinnig uitgewerkte systemen (waarin neoplatonische en boeddhistische invloeden duidelijk aantoonbaar zijn), waarin men bijv. theorieën vindt over initiatiegraden en een hiërarchische ordening van slechts uiterlijk mens schijnende heiligen. Daar de mystieke leringen in vele gevallen leidden tot veronachtzaming van de uiterlijke godsdienstplichten en op het gebied van de theologie tot een zeer onislamitisch *pantheïsme, heeft de orthodoxe islam zich aanvankelijk sterk tegen het soeElsme verzet. De geschriften van al-Gazzali (gest. X I I I ) brachten echter tussen de orthodoxie en een gematigde vorm van mystiek een verzoening tot stand.

Bijzondere aandacht als uitingsvorm van het soefisme verdient de literaire mystiek. In de Arabische dichtkunst treft men slechts weinig grote mystici aan, zoals Ibn al-Farid in Egypte (gest. I235); de Perzische dichtkunst echter (en in haar voetspoor de Turkse) is sedert de 11de eeuw doordrenkt met mystieke ideeën en uitdrukkingen, waardoor een dichtwerk vaak zowel esoterisch als exoterisch verklaard kan worden.

In Perzië zijn overigens, sedert I500, toen de Safawiden aan het bewind kwamen, de hogere vormen van mystiek en de tarika's sterk teruggedrongen, hoewel sommige tot op heden bestaan. Daarentegen heeft de mystiek in Turkse landen Langer gebloeid.

Lit.: R. A. NICHOLSON, The mystics of islam (1914); IDEM, Studies in islamic mysticism (1921); IDEM, The idea of personality in Sufism (1923); A. J. WENSINCK, Oostersche mystiek(l930);A. J. ARBERRY,Thedoctrine of the Sufis(l935);1DEM, Anintroduction to the history of Sufism (1943); IDEM, Sufism, an account of the mystics of islam (1950); T. ANDRAE, Islamische Mystiker (1960); J. SPENCER TRIMINGHAM, The sufi orders in Islam (197l; m. uitgebr. Lit. opg.)
Soennieten
(v. Arab. soenna = gewoonte, leefregel), vooral in tegenstelling tot *sjitieten en *charidjieten gebruikte benaming voor de overgrote orthodoxe meerderheid der islamieten, voor wier geloofsovertuiging naast de *koran de soenna van de profeet Mohammed, dwz. het geheel van diens gedragingen en uitspraken, zoals die literair zijn overgeleverd in de hudith, bepalend is. De soenna is na de koran de tweede grondpijler voor de islamitische plichtenleer (fikh) en theologie (kalam). Daar de sjitieten een eigen overlevering van de soenna van Mohammed hebben, is de naam soennieten slechts typerend in zoverre deze laatsten pretenderen de enig ware overlevering te hebben. Soennieten is behalve een theologisch (de orthodoxe theologie is pas in de10de eeuw tot een stelsel uitgewerkt) ook een juridisch-religieus begrip, in zover alle soennieten behoren tot een der vier orthodoxe rechtsscholen (* Islam), die reeds in de 9de eeuw ontstaan zijn.

Lit.: TH. W. JUYNBOLL, Handl. t. d. kennis van de moh. wet volgens de leer der Sjafi'ietische School (41930); A J. WENSINCIC, Handbook of early muhammadan tradition (1930); H. A. R. GIBB, Mohammedanism (31955); PH. K. HITTI, History of the Arabs (1967).
Soka Gakkai
religieuze beweging, in 1937 door de Japanse onderwijzer Tsunesaburo Makiguchi formeel opgericht als de Soka Kyoiku Gakkai (= gemeenschap voor opvoeding en het creëren van waarden). In 1941 werd de beweging, die toen 3000 leden telde, verboden op grond van majesteitsschennis: de leden weigerden om de sjintô-riten te volgen. De beweging werd in 1946 opnieuw opgericht en groeide toen snel onder de bezielende leiding van Josei Toda, de naaste medewerker van Makiguchi, die in 1944 in de gevangenis was overleden. De leer van de Soka Gakkai is een voortzetting van het boeddhisme van Nichiren, een 13de-eeuwse geleerde, prediker en heilige, die een vorrn van boeddhisme verkondigde volgens welke de mens zijn heil diende te verkrijgen door de eigen inspanning in de dagelijkse werkelijkheid en niet door transcendentie daarvan.
In zijn leer was het Nirvana niet de vervulling van het menselijke leven. Nichiren was een vurig pleiter voor de leer van het 'heilige pad' . Bij de Soka Gakkai is dit vervangen door de leer van het verwerven van geluk, dat geïdentificeerd wordt met het verwerven van materiële waarden.
Vanuit deze opvatting heeft de Soka Gakkai een relativistische ethiek opgebouwd, waarin goed en kwaad in dienst staan van een toekomstideaal. Dit ideaal wordt omschreven als een toestand waarin het allerhoogste geluk voor de gemeenschap het beste voor het individu garandeert. De beweging, die sinds 1959 ook optreedt als politieke partij, de Komeitopartij, zet zich sterk tegen de andere godsdiensten af. Hoewel primair een Japanse aangelegenheid, heeft de Soka Gakkai ook aanhangers in WestEuropa en de Verenigde Staten. Het aantal aanhangers wordt geschat op 20 miljoen.

Lit.: C. B. OFFNER en H. VArQ STRAELEN, Modern Japanese religions (1963); H. THOMSEN, The new religions of Japan ( 1963); CH. H . HAMBRlCK, Tradition and modernity in the nes religious movements of Japan, in: Japan Journal of Religion 23 (1974), blz. 217-263
Spiritisme
het geloof in een persoonlijk voortbestaan na de dood, gepaard gaande met het geloof dat overledenen onder bepaalde omstandigheden in staat zijn zich met de op aarde levenden (hun nabestaanden) in verbinding te stellen. Het moderne spiritisme is rond het midden der 19de eeuw ontstaan in de Verenigde Staten (de term spiritisme is in dezelfde tijd voor het eerst gebruikt door de Franse spiritist Allan Kardec). In het huis van de methodist John D. Fox te Hydesville bij New York werden in 1848 herhaaldelijk klopgeluiden en merkwaardige bewegingen van voorwerpen waargenomen, die door een mediamieke dochter van Fox werden geïnterpreteerd als boodschappen van een vroeger in dat huis vermoorde marskramer. Niet lang daarna werden de spiritistische praktijken beoefend over de gehele wereld. Voor velen werd het een nieuwe religie, doorgaans nog verbonden met elementen van het christelijk geloof.
Hoofdzaak vormen de zgn. seances, van grote of kleinere groepen, waarop men contact zoekt met de geesten en informatie over hun leven in het hiernamaals tracht te verkrijgen. Dit geschiedt met behulp van daarvoor geschikte personen, zgn. mediums, die geacht worden in een bepaalde toestand (trance) hun lichaam tijdelijk af te staan als werktuig waardoor de geesten der overledenen ('overgeganen') zich kunnen manifesteren. De voornaamste middelen van contact zijn: automatisch schrijven of spreken van het medium, tafeldans, materialisaties, kruis en bord. Uit een en ander heeft men gemeend allerlei omtrent het leven der gestorvenen te kunnen afleiden, bijv. betreffende isferen' waarin de geesten zich bevinden en waarin zij langs een weg van evolutie steeds verder kunnen opstijgen vanaf de aardgebonden sfeer tot de sfeer van het hoogste licht.

Is het huidige spiritisme dus van betrekkelijk jonge datum, het spiritistisch geloof treft men in verschillende vormen reeds in zeer oude tijden en bij tal van volkeren aan. Het berust, zo niet uitsluitend dan toch grotendeels, op het geestenzien, alsmede op de zgn. bezetenheid, verschiJnselen waarvan men reeds in de oudheid melding gemaakt vindt. Van een wetenschappelijk onderzoek van deze verschijnselen is pas sprake na de opkomst van het parapsychologisch onderzoek in de tweede helft van de 19de eeuw. Dit onderzoek leidde tot de erkenning dat tal van gevallen van geestverschijningen gehcel buiten de spiritislische hypothese om verklaard kunnen worden, en voorts dat bij het zoeken naar verklaringen voor de geconstateerde feiten steeds elk geval op zichzelf beoordeeld moet worden.
Zo dienen bijv. tal van verschijningen op bedevaartplaatsen als hallucinaties te worden aangemerkt, die het gevolg zijn van het fixeren van heiligenheelden door personen met een levendig en aanschouwelijk voorstellingsvermogen (eidetici}. Ook zijner verschijningen die zonder meer dieptepsychologisch verklaard kunnen worden. Van parapsychologische zijde heeft men aangetoond dat in tal van gevallen de verschijningen hun oorsprong vinden in een telepathische beïnvloeding van de zijde van nog in leven zijnde personen die zich van deze beïnvoeding geenszins bewust behoeven te zijn. Wat de verschijnselen van bezetenheid betreft: in vele gevallen moet hier een dieptepsychologische verklaring van worden gegeven, hetgeen inhoudt dat in de zich door het zgn. mediun manifesterende geesten geobjectiveerde en in de buitenwereld geprojecteerde droomfiguren dienen te worden gezien .
In deze geesten reageren de 'mediums' dan verdrongen wensen e.d. af. Er doen zich echter ook gevallen voor vaarbij het verschijnsel kennelijk op een telepathische beïnvloeding (mentale suggestie) van de zijde van levenden berust Tal van zgn. identiteitsbewijzen die de zich manifesterende geesten door de mediums aan hun nabestaanden geven, blijken, op de keper beschouwd, pseudo-identiteitsbewijzen tezijn en op een onbewuste en ongewilde telepathische beinvloeding van het medium door de nabestaanden van de overledene te berusten. In dergelijke gevallen betreft het onmiskenbaar parapsychologische verschijnselen, die zorder gebruikmaking van de geestenhypothese blijken te kunnen worden verklaard.
In de parapsychologie spreekt men dan van animistische verklaringew (dwz. verklaringen waarbij men slechts de 'zielekrachten' [unima = ziel]van de levende mens zoekt te betrekken) en men stelt deze tegenover de spiriti,tische. Dit alles neemt niet weg dat men gevallen kent waarbij de identiteitsbewijzen een zo gecompliceerd karakter dragen, dat een aantal onderzoekers de vraag heeft gesteld of het bij deze (uitzonderings)gevallen niet aannemelijke ('eenvoudiger') is, ernstig rekening te houden met de mogelijkheid dat le telepathische beïnvloeding van een zgn. medium zich niet tot levenden bperkt, maar dat een dergelijke beïnvloeding ook van overledenen kan uitgaan.
Zij die zich deze vraag stellen, wijzen dan op het aloude geloof in het bestaan van een zgn. meta-organisme, het geloof nl. dat de mens, behalve over eencellenlichaam, ook nog de beschikking zou hebben over een ijl-stoffelijk lichaam dat het voertuig (ochema) zou zijn van zijn 'persoonlijkheid' na het sterven. Bekende aanhangers van het moderne spiritisme waren o.a. Williarr Stead, C. Lombroso en de natuurkundigen Alfred Wallace en Oliver Lcdge, in Nederland de schrijfster Elise van Calcar en Felix Ortt. Het telt thans over de gehele wereld vele miljoenen aanhangers. Bijzonder sterk zijn zij vertegenwoordigd in Brazilië (ca. 2 miljoen). In Nederland zijn de spiritisto georganiseerd in de Nederlandse Vereniging van Spiritisten Harmonia, die veertien afdelingen met ca. 1000 leden omvat.

Lit.: ALLAN KARDEC (pseud. v. L. D. RIVAIL), Livre des esprits 11857; Duitse v rt.: Das Buch der Geister. Die Grundsatze der spiritistischen Lehre, 1903); 0 LODOE, Ihe survival of man (1910); C D. BROAD, Religion, philosophy and psychical research (1053); J. J POORTMAN, Ochema, Geschiedenis en zin van het hylisch pluralisme {3 dln., 1954-1967); G. MURPHY,Three papers on the survival probleme l955);B Kloppenburg soespiritismo no Brasil (1960), J. MISCHO, Der Spiritismus in Brasilien, in: Neue Wissenschaft, 9 ( 1960 196l), blz. I7-30; E. MATTIESEIS as persönliche Uberleben des Todes (3 dln., 21962) W. HORKEL, Geist und Geister. Zum Problem des Spiritismus (1963); N. O. IACOBSON Leben nach dem Tod? (l972); G. ADLER, Es glbt Dinge zwischen Himmel und Erde.. . Parapsychologie, Okkultismus und Religion (1974); W. H C. TENHAEFF, Het spiritisme ( 1978).
Stevenisten
naam van een begin 19de eeuw ontstane godsdienstige beweging in België, die zich uit tegenstand tegen de godsdienstpolitiek van Napoleon van de Rooms-Katholieke Kerk afscheidde. De gematigde stevenisten erkenden - in het voetspoor van Cornelis Stevens - wel het concordaat van 1801 en de nieuwe bisschoppen, maar weigerden deze laatsten medewerking wegens hun lakse houding ten aanzien van de Organieke Artikelen en andere aanmatigingen van Napoleon. Deze groepering, talrijk vertegenwoordigd in geheel België, verdween na de val van Napoleon. De extreme stevenisten daarentegen stelden dat het concordaat door de toevoeging van de Organieke Artikelen was vervallen en verbraken dan ook iedere band met de 'organieke' kerk. Tot de extreme richting (waarvan C. Stevens zich reeds in 1806 distantieerde) behoorden de groepen Namen-Doornik, Zuidwest-Brabant en West-Vlaanderen, met resp. Jumet, Leerbeek en Gits als centra. In Leerbeek en Halle bestaan nog stevenistische kapellen, met in totaal ca. 350 gelovigen. Na de Tweede Wereldoorlog kwam een irenisch gesprek tussen de roomskatholieke overheid en de extreme stevenisten voorgoed op gang, hetgeen in 1957 leidde tot de benoeming van een apostolisch visitator. - Behalve in België ontstonden groeperingen als die van de stevenisten (Petites églises genaamd) ook op verscheidene plaatsen in Frankrijk. Drie daarvan, nl. de Petites églises van de Vendée, Courley en Lyon, bleven tot op heden bestaan.

Lit.: M. J. VAN DEN WEGHE, Essai historique sur le Stévenisme (1927); F. WYVER§CENS, Beknopte studie over het Concordaat van 1801 (1937), E. TORFS, Le Stévenisme dans le Sud-Ouest du Brabant, in: Annales du cercle archéol. d'Enghien, x (1955); C. DE CLERCQ, De 'Petites églises', in: Kath. Archief, 13 (1958), kol. 177 182; J. SOILLE, Notes pour scrvir à lshistoire du Stévenisme (1963); R. A. VAN BIERVLIET, Het Stevenisme in Vlaanderen (1966), A. MILET, L'opposition à la politique religieuse de Napoléon dans le dép de Jemappes ( 1970).
Swedenborgianen
Kerk van het Nieuwe Jeruzalem, Algemene.
Syrische kerken
verzamelnaam voor de diverse op Syrische bodem ontstane *oosterse kerken. In Syrië en Noord-Mesopotamië verbreidde het christendom zich reeds zeer vroeg. In Antiochië en Damascus waren al in de apostolische tijd christengemeenten en in Edessa en Arbela vond het christendom ca. 150 ingang. Vanuit de steden verbreidde het zich over het platteland, waar de oorspronkelijke Semitische bevolking het nieuwe geloof aannam en aan de Syrische kerk haar eigen karakter gaf. Vanuit Noord-Mesopotamië werd een groot aantal leden gewonnen in het Perzische Rijk, waar het christendom tijdens de Sassaniden (226 651) herhaaldelijk aan zware vervolgingen blootstond. Grote invloed hadden theologen als Bardesanes, Tatianus, Aphraates en Ephraim Syrus.

Heftig werd de Syrische kerk beroerd door de christologische geschillen van de 5de eeuw. Een deel, meest bestaande uit Grieks sprekenden in de steden, bleef trouw aan de besluiten van Chalcedon. Hun tegenstanders noemden hen *melkieten. Het Ferzische deel van de Syrische kerk koos in 484 definitief voor het nestorianisme en leidde sindsdien een eigen leven (- Nestorianen)

In deze Nestoriaanse of Oostsyrische kerk, waar de leken veel invloed hadden op de gang van zaken, hebben de kloosters en de monniken nimmer een dusdanige betekenis gekregen als zij hadden in de meer westelijk gelegen delen van de Syrische kerk, die kozen voor het monofysitisme en die door Jakob Baradaeus, na de vervolging waaraan zij blootgesteld waren, hecht georganiseerd werden tot de Westsyrische of Jakobitische kerk (z Jakobieten). In Libanon verloren de monofysieten veel leden aan het monotheletisme. Later sloten de aanhangers hiervan zich bij Rome aan; zij heten *maronieten.

Zowel de West- als de Oostsyrische kerk kwam in de islamtijd onder zware druk te staan, maar zij wisten zich eeuwenlang staande te houden. In de 13de eeuw beleefden beide zelfs een renaissance, maar door innerlijke en uiterlijke oorzaken trad sinds de aanvang van de 14de ecuw een snel om zich heen grijpend verval in, totdat onder de rooftochten van Timoer Lenk (1362 - 1405) de christelijke kerken gedecimeerd werden, van welke slagen zij zich niet meer herstelden. Een deel van de nestorianen verenigde zich in 155l met Rome en draagt thans de naam *Chaldeeën, terwijl de aan de oorspronkelijke opvattingen trouw geblevenen *Assyriërs genoemd worden.
In de 17de eeuw sloot een aantal jakobieten zich bij Rome aan. Zij staan thans bekend onder de naam Syrische katholieken. De jakobieten kregen in 1665 een grote uitbreiding doordat een groot gedeelte van de *Malabar-christenen zich bij hen aansloot. De jakobieten noemen zich thans de Syrisch-Orthodoxe Kerk. De in de loop der eeuwen ontstane kerken hebben ieder hun eigen patriarchaat. Naast elkaar staan zo het maronitische, Chaldeese, Assyrische, melkitische, orthodoxe, Syrisch-orthodoxe en Syrisch-katholieke patriarchaat. Daarbij komt nog het apostolische vicariaat van de Latijnse ritus, waaronder de rooms-katholieke westerlingen die zich later in het MiddenOosten vestigden, ressorteren.

Lit.: F. c. BURKITT, Early eastern Christianity (1904); J. VAN DER PLOEG, Oud-Syrisch monniksleven (1942); R. JANIN, Les Églises orsentales et les rites ortentaux (1955), A VÖÖBUS, History of ascetism in the Syrian Orient (1958, 1961); B. SPULER, Nestorianische Kirche, West-Syrische Kirche, Maroniten, Thomas-Christen, in: Handb. der Orientalistik, Vlil, 2(1961), biz. 120 -229, 31e324;J. M. FIEY OP, Assyriechrétienne(3din ,1965 1968) A. NOURY, My tour in the parishes of the Syrian church in Syria and Lebanon (1967} AZIZ S. ATYA, A history of eastern Christianity (1968); H. ANSCHUTZ, Zur Gegenwarts lage der Syrischen Christen in Tur Abdin, im Hakkari-Gebiet und im Iran, in: Zeitschr der Deutschen Morgenl. Gesellsch., Suppl 1, 2 (1969), biz. 483 510; A. ]. ARBERRE Religion in the Middie East, I ( 1969); R M. HADDAD, Syrian Christians in Moslim societs (1970); J. M. FIEY, Jalons pour une histoire de I église en Iraq (1970]; AssFALG-KRuGER Kleines Wörterbuch des Chr. Orients (1975); J. M. FIEYOPN Chretiens syriaques sous les Mongois (1975).

Syrisch-Malabaarse Kerk z Malabar-christenen.

Syrisch-Malankaresische Kerk z Malabar-christenen.

Syrisch-Orthodoxe Kerk z Jakobieten.