Katholiek Apostolische Kerk
Kerk der Broeders,
Kerk van het Nieuwe Jeruzalem, Algemene,
Kerkverenigingen
Khodja's,
Kimbangisme,
Koptische Kerk,
Koran
Kreta, Orthodoxe Kerk van,
Kruisgemeenten,
Kurozumikyo,

Lamaïsme
Lauwtse
Leger des Heils
Liberaal jodendom,
Liberal Catholic Church,
Life and Work
Lingajats
Lou-groep,
Low Church Party,
Lutheranisme,
Lutherse kerken,
Lutherse Wereldfederatie.




Katholiek Apostolische Kerk
z. Apostolischen



Kerk der Broeders,
z. Broederenkerk.



Kerk van het Nieuwe Jeruzalem, Algemene,
ook wel genoemd Des Heren Nieuwe Kerk (officiële naam: Nova Domini Ecclesiu quae est Nova Hierosolyms; naar Openb. 21: 1, 2 in 1789 te Londen gesticht door aanhangers van Emanuel Swedenborg (1688-1772). Deze Zweedse natuurkundige, natuurfilosoof en theoloog was aanvankelijk in hoofdzaak op. natuurkundig terrein werkzaam, maar maakte in de jaren 1740 een religieuze crisis door, waarna hij een eigen theosofisch stelsel opbouwde en de bijbel op geheel nieuwe wijze vertolkte. Zijn leer heeft een strenge moraal. Het leven op aarde bereid ons slechts voor op de wereld der geesten, waar ons persoonlijk lot in vervulling gaat. Deze geesten zijn overleden mensen, wier bestaan door Swedenborg in een lange reeks visioenen, maar met de exactheid van een wetenschapsman, weergegeven is.

Na Swedenborgs dood ontstonden organisaties van de Nieuwe Kerk in Engeland, Zweden, Frankrijk en de Verenigde Staten. De kerk heeft in Nederland een gemeente te Den Haag, die nauw met het Swedenborg Genootschap samenwerkt.



Kerkverenigingen
ontstonden in de 20ste eeuw door het samengaan van een groot aantal afzonderlijke kerken in diverse verbonden. Een eerste groep van verenigingen betreft kerken van dezelfde confessie. Zo hebben de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband zich in 1946, de Evangelisch Lutherse Kerk en de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk in 1952 verenigd. Andere voorbeelden zijn: de vereniging van enkele vrije Gereformeerde Kerken in Schotland (1900), welke verenigde kerk zich op haar beurt in 1929 met de Church of Scotland samenvoegde.

In Engeland kwamen in 1931 de Wesleyaanse, de Verenigde en de Oorspronkelijke Methodistenkerken, tot eenheid; in de Verenigde Staten de episcopaalse Methodistenkerken Noord en Zuid met de Methodist Protestant Church (1939). Belangrijke verenigingen hadden in de Verenigde Staten plaats in het lutheranisme; de United Lutheran Church in America, Augustana Evangelical Lutheran Church, Finnish Evangelical Lutheran Church en American Evangelical Lutheran Church kwamen in 1962 samen in de Lutheran Church in America; de Evangelical Lutheran Church, American Lutheran Church en United Evangelical Lutheran Church in de American Lutheran Church. Amerikaanse kerken zijn vaak slechts gescheiden geweest door verschillen in taal en volk van herkomst onder de diverse groepen emigranten. In Ig7l verenigden de twee grootste Lutherse kerken in Namihië zich tot de Verenigde Lutherse Kerk in Zuidwest-Afrika.

Een tweede groep verenigingen betreft kerken van verschillende confessie In Japan werd door dwang der regering in 1941 de 'Kerk van Christus' gesticht, maar na 1945 trokken verscheidene kerken zich uit deze eenheidskerk terug. Vrijwillig echter verenigden congregationalisten, methodisten en 2/3 deel der presbyterianen in Canada zich tot de United Church of Canada (1925). Dezelfde groepen onderhandelen in verscheidene landen eveneens over vereniging, bijv. in Australië, Nieuw-Zeeland, en samen met de anglicanen in Sri Lanka, Nigeria, Ghana, Kenia, Tanzania. Tot vereniging is het in 1947 gekomen in Zuid-lndia, waar bovendien nog met lutheranen wordt gesproken. Indien een Anglicaanse Kerk een der partners is, moeten oplossingen gezocht worden voor het bisschopsambt met apostolische successie en de tijd van eenwording der ambten. In Zuid-India is een termijn van 30 jaar gesteld, elders wil men direct tot vereniging van ambten door het verlenen van een 'wijdere opdracht' komen.

Andere punten waarover men tot overeenstemming moet komen zijn: de kerkorde (vrij algemeen wordt een episcopaat aanvaard, ook waar het nog niet bestaat); de confessie, bijv. de Avondmaalsleer (lutheranen en gereformeerden leggen de nadruk op consensus in de leer); de doop, hetzij op belijdenis, hetzij de kinderdoop (onderhandelingen met baptisten en disciples in Noord-India en Sri Lanka). Soms moeten ook niet-theologische factoren overwonnen worden, nl. factoren van psychologische, sociologische (stand, ontwikkeling) of raciale aard. In 1970 zijn de Church of North India en de Church of Pakistan gesticht door vereniging van de Anglicaanse Kerk, Baptistengemeenten, Broederenkerk, Disciples of Christ, twee methodistische kerken en de United Church (presbyterianen en congregationalisten). De ambten zijn onder handoplegging verenigd; de doop wordt zowel aan kinderen als op belijdenis toegediend; de nieuwe kerk wordt episcopaal bestuurd door bisschoppen die in de apostolische successie staan. Presbyterianen en congregationalisten in Groot-Brittannië verenigden zich in 1972.

De merkwaardigste poging tot eenheid te geraken, is de Consultation on Church Union, het zgn. plan-Blake in de Verenigde Staten.
In 1960 stelde E. C.Carson Blake voor dat de United Presbyterian Church samen met de Protestant Episcopal Church (anglicaans) de United Methodist Church en de United Church of Christ (samengekomen uit de Congregational Churches en de Evangelical and Reformed Church) zou uitnodigen tot discussie en onderhandelingen over vereniging om één kerk te stichten, die tegelijk katholiek en reformatorisch (evangelisch) zou zijn. Het voorstel is aanvaard en sinds 1962 worden met grote intensiteit de voorwaarden en mogelijkheden voor vereniging hesproken. De groep kerken is bovendien uitgebreid met de Disciples of Christ (Christian Church), de Evangelical United Brethren Church; nog later zijn de Christian Methodist Episcopal Church, de Presbyterian Church in U.S. (Southern), de African Methodist Episcopal Church en de African Methodist Episcopal Zion Church tot de consultatie toegetreden. Inmiddels is echter door tal van remmende factoren de poging tot eenwording bemoeilijkt. Tenslotte zij gewezen op de verenigingspogingen van anglicaanse zijde met methodisten en presbyterianen in Engeland. Een voorstel van de methodisten tot hereniging met de Anglicaanse Kerk werd in 1972 door de laatste verworpen.

Lit.: S. C. NEILL, Towards Church union (1952); R. ROUSE en S. C. NEILL, A history of the ecumenical movement (1954), W. F. GOLTERMAN, Eén Heer. één Kerk (1956); J. W. WINTERHAGER, Kirchenunionen des 20. Jahrhunderts (1961); TH. B W. G. C;RAMBERGA Oecumene in India en Ceylon ( 1963); R. MC. AGEE BROWN en D. H. SCOTT, The challengc of reunion ( 1963). Surveys in: The Ecumenical ROVieW, april 1954, okt. 1955, april 195 7. jan. 1960, april I962, juli 1964, JULI 1966, juh 1968, juli 1970, jU1i I972, april 1974, juli 1976.



Khodja's,
Z. Chodja's.



Kimbangisme,
een van de belangrijke messiaanse volksbewegingen in Afrika, genoemd naar de profeet Simon Kimbangu (1889-1951). Kimbangu, die opgroeide in een baptistenmilieu in Belgisch Kongo (thans: Zaïre), kreeg in 1921 visioenen waarin hem werd medegedeeld dat hij beschikte over de gave zieken te genezen. Zijn optreden als genezer en prediker trok grote massa's mensen, die in hem de verlosser van het zwarte ras zagen. Kimbangu predikte een streng monotheïsme, een strikte zedelijkheid en een afwijzen van de inheemse (af)goden. De anti-kolonialistische sentimenten die zijn verschijning opriep, deden de autoriteiten reeds na enkele maanden besluiten hem te arresteren en ter dood te veroordelen (sept. 1921). Het vonnis werd echter na een petitie aan de Belgische koning omgezet in levenslange gevannisstraf. Op 10 okt. 1951 stierf Kimbangu in de gevangenis van Elisabethville (sinds 197l: Lubumbashi).

Sedert zijn dood wordt hij nog sterker dan voorheengezienals de messias, de bevrijder van de zwarte Afrikaan. Zijn aanhangers vindt men tegenwoordig in de kimbangistenkerk: de Eglise du Christ sur la terre par le prophete Simorn Kimbangu. In 1969 heeft deze kerk zich aangesioten bij de Wereldraad van Kerken.



Koptische Kerk,
gebruikelijke benaming voor de (monofysitische) christelijke kerk in Egypte, een der *oosterse kerken. De Koptische Kerk ging na het concilie van Chalcedon (451), waar het monofysitisme (* Monofysitische Kerk) werd veroordeeld, een eigen leven leiden, dat geheel onafltankelijk was van de Byzantijnse Kerk. Na de verovering van Egypte door de Arabieren (639-642) en de vlucht van de laatste melkitische (keizerlijke) patriarch naar Constantinopel kon de Koptische (monofysitische) patriarch Benjamin 1 (626-665) de patriarchaatszetel van Alexandrië bezetten. Onder patriarch Christodulos (1047-1077) werd deze zetel van Alexandrië naar Calro verlegd. Tijdens de vervolging onder de Mamelukken werd het merendeel van de kerken en kloosters verwoest; het aantal bisdommen daalde tot twaalf. In de nieuwere tijd deed patriarch Cyrillus lV (1854-1861 ) een poging tot kerkelijke reformatie, welke echter mislukte. Ook de invoering van een lekenvertegenwoordiging onder Cyrillus v (1874-1927) bracht geen verandering binnen de kerk.

Wel ontstond er een belangrijke theologische literatuur en de oprichting van het Koptisch Instituut in 1954 werkte gunstig. In 1959 aanvaardde Cyrillus Vl als 116de patriarch het bestuur van de kerk. De Koptische Kerk telt waarschijnlijk ca. 5 miljoen gelovigen (de officiële cijfers worden om bepaalde redenen laag gehouden). Voorts telt zij 29 bisschoppen, ca. 5000 priesters, 700 kerken, acht mannen- en vijf vrouwenkloosters. In het Koptische kerkgebouw herinnert nog veel aan de Griekse invloed, o.a. de iconenwand. Ook de liturgie vertoont overeenkomst. Een der oudste kerkgebouwen is de Aboe Sargah in oud-Caïro, gesticht in de 4de eeuw en herbouwd in de lode, die nog de vorm heeft van de oude basiliek met drie schepen, verdeeld door twee zuilenrijen. In Egypte ook ontstonden de eerste christelijke kloosters (gesticht door Pachomius in de 4de eeuw). - Sinds 1950 is de *Ethiopische Kerk onder een eigen patriarch onafhankelijk van de moederkerk in Egypte, waarmee zij zich echter sterk verbonden voelt.

Lit.: E. J. BUTCHER, The story of the Church of Egypt (1897}: R. STROTHPJANN, Die koptische Kirche in der Neuzeit (1932); E. ROCHIE HARIDY. Christian Egypt. Church and people (1952); D. H. E. KHS-BURMESTER, The Egyptian orCoptic Church (1967); O. F. A. MEINARDUS, Christian Egypt. Faith and life (1970}.



Koran
(Arab.: Koer'un = reciet, dwz. hetgeen gereciteerd. opgelezen, voorgedragen wordt, resp. moet worden), het heilige boek van de *islam, behelst de openbaringen die Mohammed van de engel Gabriël zou hebben ontvangen en dan reciteerde of voordroeg. Na Mohammeds dood werden deze openbaringen uit optekening en mondelinge overlevering verzameld en geredigeerd. De oudste koran-redactie zou stammen van kalief Osman (ca. 6fo); hierbij werd het oorspronkelijk bijeenbehorende vaak gescheiden en omgekeerd. Over de juiste vocalisatie bleven ook later verschillende tradities bestaan. De eindredactie is niet zonder herhalingen en tegenspraken in onderdelen.

De koran is verdeeld in l 14 hoofdstukken (soera`s), onderverdeeld in verzen (aya's). De eerste soera (genaamd al-Fatiaa = de openende) is kort. De indeling van de verdere soera's volgt min of meer het principe dat de lange aan de korte voorafgaan7 zonder chronologisch verband. Van vrijwel elke soera is overgeleverd of zij te Mekka of te Medina is geopenbaard, al bevat in feite een zelfde soera vaak passages uit verschillende perioden. In het algemeen stammen de korte soera's uit Mekka; zij zijn religieus geïnspireerds klinken vaak geheimzinnig, waarschuwen tegen het Laatste Oordeel en spreken van de Eenheid en Enigheid van Allah. De latere soera's, uit Medina, zijn meer op de maatschappij gericht en handelen over o.a. beloning en straf in het hiernamaals, of bevatten wetgevende voorschriften in de ruimste zin en polemiek met joden en christenen met wie Mohammed in Medina in aanraking kwam.

De koran geldt bij de islamieten als een 'wonder' waarrnee de echtheid van Mohammeds zending wordt bewezen. Zijn inhoud geldt als eeuwig en ongeschapen, omdat hij nauwkeurig overeenstemt met Allah's eeuwige oerexemplaar in de hemel.

De koran is de meest gezaghebbende bron van de islamitische theologie (kulam) en de islamitische plichtenleer (fekh), al ontstonden later verschillende interpretaties en rechtsscholen. Zelfstandige interpretatie is in orthodoxe islamitische kringen sedert de 10de eeuw niet meer geoorloofd; modernistische richtingen verklaren koranpassages wel in het licht van moderne toestanden. Grote delen van de koran zijn geschreven in rijmproza, in vaak abrupte stijl. Zonder het raadplegen van commentaren zijn delen van de koran moeilijk te begrijpen; van sommige passages is de oorspronkelijke zin zelfs in het geheel niet meer te achterhalen. Lange tijd werd het vertalen van de koran als ontoelaatbaar beschouwd. Bezwaren tegen het drukken van de koran, die vroeger bestonden, zijn sinds lang overwonnen. Steeds is echter de grootste zorg besteed aan het afschrijven van koran-handschriften; buitengewoon prachtige en kostbare exemplaren bevinden zich in particulier bezit en in openbare bibliotheken.

Uitg.: officiële uitg.: Al Qur'an (19i9 vv.); Eur. uitg. d. G. FLUGEL, Corani textus Arahicus (1834, herdr. 1906). Vert.: Ned. vert. d. L. J. A. TOLLENS (1859), d. SOEDEWO (Ig3oB, d. J. H. KRAMERS (1956) * Fr. vert. d. R. BLACHERE {1949 1951); Dultse vert. d. M. FIENNING (1901), d. MAULANA SADR-UD-DIN (1939; met Arah. tekst}; Eng. vert. d. R. BELL (2 dln., Ig37-lg3g), d. J. M. RODWELL (1953}, d. M. M. PICKTHALL (1953), d. A. J ARHERRY (1955). Lit.: TH. NÖLDEKE, Geschichte des Korans (1860, hew. d. F. SCHWALLY, 1909; herdr 1961}; R. BLACHERE, Introduction au Coran (1947); R. BELL, Introduction to the Qur an (1953); J. M. S. BALSON, Modern NIuslims Koran interpretation, I860 Ig60 (1961): 9. S. ATTEMA, De koran (1962).



Kreta, Orthodoxe Kerk van,
benaming voor een der autonome (gedeeltelijk zelfstandige) *oosterse kerken. Reeds zeer vroeg werd het christendom op Kreta verspreid. Paulus stelde er zijn leerling Titus aan tot bisschop. Tot in de 5ste eeuw behoorde Kreta als deel van Illyricum tot het patriarchaat van Rome, maar werd daarna aan het patriarchaat van Constantinopel verbonden. Na de Vierde Kruistocht (1204) viel het eiland in handen van dc Venetianen, die het ruim vier eeuwen bestuurden.

De Griekse bisschoppen werden vervangen door Latijnse; de aartspriesters, die de leiding hadden over de Griekse Kerk van het eiland, moesten de eenheid met Rome aanvaarden. De komst van de Turken ( I 7de eeuw) werd als een bevrijding beschouwd; de Griekse hiërarchie werd hersteld, los van Rome. Spoedig bemoeilijkte echter de islam de uitoefening van de godsdienst. In de 19de eeuw bereikten de vervolgingen een hoogtepunt. Toen eindelijk de onafhankelijkheid van het eiland was verwezenlijkt, kreeg de Orthodoxe Kerk een statuut (1000), waarin werd bepaald dat zij gedeeltelijk autonoom zou zijn, maar verbonden aan het Oecumenisch patriarchaat van *Constantinopel. In 1961 werden de eparchieën tot metropolen verheven, terwijl in I967 de hoofdzetel Herakleion de rang van aartsbisdom verkreeg. Huidige situatie: l aartsbisdom, 7 metropolen. De kerk wordt bestuurd door een synode onder leiding van de aartsbisschop. Er zijn ca. 700 priesters, ca. 400 mannelijke en vrouwelijke religieuzen, en ca. 450000 gelovigen. Lit.: A. BRUNELLO, Le chiese orientali e l'unione (1966)~ 230 232; R. JANIN, Crete, in: Dict. dfhist. et de géogr. eccl., Xlll, 1033 1037



Kruisgemeenten,
z.- Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis.



Kurozumikyo,
Japanse religieuze beweging, sterk verwant aan het *sjintoïsme, maar daarvan afwijkend door haar monotheïstisch karakter. Terwijl het sjintoïsme een eindeleze veelheid goden kent ('800 myriaden goden'), zijn in de Kurozumikyotheologie de vele goden uitdrukking van de goddelijke natuur van de éne, centrale godin Amaterasu. De beweging is genoemd naar Munetada Kurozumi, die in 1780 werd geboren.

Hij was afkomstig uit een geslacht van sjintopriesters. In 1814 genas hij, 'op wonderbaarlijke wijze', van een ernstige longtuberculose; op de dag van zijn genezing ontving hij in een visioen de opdracht voortaan 'de grote weg van godin Amaterasu' te verkondigen. De beweging is gericht op het éénworden met Amaterasu en kent zeven geboden: men zal zich hoeden voor ongeloof; men zal niet boos worden; men zal niet trots zijn; het onrecht door anderen aangedaan, zal niet leiden tot eigen onrechtvaardigheid, men zal niet traag zijn; men moet oprecht zijn; men moet voortdurend dankbaar zijn. Een belangrijk element in de dagelijkse cultus is de ritus van het inademen van de zonnekracht. Ondanks zendingsactiviteiten is de Kurozumikyo voornamelijk beperkt gebleven tot Japan. Dit hangt wellicht samen met het sterk nationalistische karakter van deze religieuze beweging: Japan staat in de Kurozumikyo centraal omdat 'dc zon daar haar oorsprong vindt'. Het aantal aanhangers wordt geschat op 1 miljoen.

Lit.: S. MURAKAMI, Les religions nouvelles au Japon, in: Soclal Compass XVIE (1970) b1Z. 137 151; C. H. HAMBRICK, Tradition and modernity in the new religious movements of Japan, in: Japan Journal oE-religion 23 (1974), blz. 217-263.



Lamaïsme
noemt men de gewijzigde vorm van het *boeddhisme in Tibet en Mongolië. Dit werd in Tibet voor de eerste maal verspreid door guru Padma-Sambhava uit {Jdyana, die in 747 door de vorst Khrisrong-lde-htsan ontboden werd. Door gebrek aan innerlijke discipline (het celibaat was bijna niet verplicht) en door de weerstand van de inheemse Bon-religie verviel het boeddhisme echter vrij vlug. Van groot belang was dan ook de hervorming door Tsong-kha-pa (Amdo, Tibet, 1357-1419). Deze was de stichter van de Ge-lug-pa-sekte (de 'deugdzamen'), tot op heden de belangrijkste sekte. die de eigenlijke `staatskerk' vormt. Nadat hij de verschillende boeddhistische scholen van Tibet had leren kennen, schiep hij dit leerstelsel, waarin o.a. een uitgebreide wereld van goede en kwade geesten, die nauwkeurige verering vragen, het middelpunt uitmaakt. Tevens versterkte hij de discipline, voerde het celibaat weer in en verplichtte zijn volgelingen het gele kleed te dragen. De voornaamste zetel van zijn leer werd het door hem in 1409 gestichte klooster Galdan bij Lhasa, verder de kloosters Sera, Bras-spungs en Tashilhunpo.

Terwijl volgens de gewoonten van het oude boeddhisme het bekleden van geestelijke bedieningen grootendeels afllankelijk was van het geestelijk aanzien en van het aantal dienststjaren der respectieve personen, was het sedert de Mongoolse heerschappij, vooral nadat Koebilai Chan het boeddhisme omhelsd had, gewoonte gezworden de opperbestuurder van het Sakia-klooster tot hoofd der geestelijkheid en tevens tot heerser van Tibet te benoemen, waarbij dit ambt in de regl van de oom op de neef overging. De abten van het Sakia-klooster behielden echter deze waardigheid alleen onder de Juan-dynastie; ten tijde van de Ming-dynastie veranderden de omstandigheden, zodat in 1373 vier en een mensenleeftijd later acht lama`s met de koninklijke waardigheid werden bekleleed. Als een tegenhanger tegen deze hiërarchische erfopvolging vormden twee leerlingen van Tsong-khapa een oorspronkelijk stelsel, evenmin in het oude boeddhisme te vinden.

Volgens de uitspraken der oude leer bestonden er zestien plaatsvervangers (sthafira. in het Tibetaans: naitan)* belast met de taak om te blijven leren en de wacht te houden over de verspreiding en bewaring van de leer in verschillende oorden der wereld. De Chinezen vermeerderden het aantal dier geloofsbeschermers tot 500. Volgens de leer der Geelmutsen wordt die waardigheid hoofdzakelijk toegekend aan de bodhisattva Avalokitesjvara, die niet eerder boeddha worden en zich in het nirvana oplossen kan, voordat hij de gehele mensheid door de leer van boedddha verlost heeft van het lijden der wedergeboorte. Hiertoe wordt hij voortdurend opnieuw geboren en deze incarnatie van de Avalokitesjvara voert de titel dalai lama (TibetaansGyslvarzn-po-rche). Na het overlijden van de dalai lama wordt als zijn opvolger een kind gezocht waarvan men, op grond van geboortedatum, lichaamskenmerken, gedragingen, wonderen enz. aanneemt dat het een nieuwe incarnatie is.

Als eerste dalai lama vermelden de Tibetaanse bronnen dGe-'dun-grub-pa. De voornaamste was de vijfde, Ngag-dbang bLobzang (1617-I682), die naast de spirituele jurisdictie ook de wereldlijke macht over een groot deel van Tibet verkreeg. Hij begon de bouw van de Potala, het beroemde paleis van de dalai lama te Lhasa. Naast de dalai lama en in dezelfde geur van heiligheid staat de Pan-chen-rin-po-che, ook wel tashi lama genoemd, en sedert l663 in het klooster Tashi-lhunpo gevestigd; deze wordt beschouwd als een incarnatie van een Dhjani-boeddha in het hedendaagse tijdperk. Op deze beide hoogste waardigheidsbekleders volgen de tshutuktu in rang. Zij zijn met de bisschoppen der Rooms-Katholieke Kerk te vergelijken; de bekendste zijn die van Urga (Ulan Bator) en Peking. Daarop volgen de gewone geestelijken, de lama's. Het lamaïsme wordt gekenmerkt door een uitgebreid monnikenwezen met veel kloosters in Tibet, Mongolië en China. Naast de Cie-lug-pa-sekte kent men nog andere, zeer oude sekten, waarvan de voornaamste zijn de Kargyud-pa- en de Saskyapa-sekte. Door de reizen van Sven Hedin, Mme. David-Neel, Tucci e.a. is de belangstelling voor het lamaïsme en de kennis daarvan zeer toegenomen.

Lit.: JIGS-MED NAM MK'A, Geschichte d. Buddhismus in der Mongolei, aus dem Tibetischen v. (i. HUTH (1893-1896); L. A. WADDELL, The Buzldhism of Tibet or Lamaism (ISgss 1934); A. GRUNWEDEL, Mythologie des Buddhismus in Tibet und der Mongolei (I900}; W. BARTHOLD, Turkestan down to the Mongol invasion (1928); A. DAvlD-NEEL Heilige und Hexen (1931), CH. BELL, The religion of Tibet (1931); A. DAvln-NEEL, Meister und Schuler (1934); W. Y. EVANS-WENTZ, Tibetan yogi and secret doctrines (Ig35); R. BLEICHSTEINER, Die gelbe Kirche (1935); F. S. CHAPMAN, Lhasa (1938); CH. BELL, Portret van de daiai lama (Ned. vert. 1949); W. Y. EVANS-WENTZ, Tibet's great yogi Milarepa (195I); H. HOFFMAND4, Die Religionen Tibets (1956); M. HERMANNS, Mythen und Mysterien der Tibeter {1956); H. H. TRE DALAI LAMA, My land and my people (1962); R. B. EXVALL, Religious observances in Tibet (1964); G. Tuccl en W. HE1SSIG, Die Religionen Tibets und der Mongolei (1970).



Lauwtse
('de Oude Meester'), ook wel aangeduid met de namen Lau Tan of Li Er, is een legendarische figuur aan wie het auteurschap van de * Tau-te-rying werd toegeschreven. Hij zou een oudere tijdgenoot zijn van *Confucius, archiefbewaarder zijn geweest in de hoofdstad Lo-jang en zich ten slotte rijdend op een buffel uit de wereld hebben teruggetrokken. Toen de wachter van de Westelijke Pas hem verzocht zijn gedachten op te schrijven voor het nageslacht, overhandigde hij deze het geschrift dat het heilige boek zou worden van het Ftauïsme. Chinese critici zijn echter al in de 18de eeuw tot de conclusie gekomen dat de Lau-te-tying niet eerder kan zijn ontstaan dan in de 3de eeuw v.C. Volgens sommige historici moet de auteur ervan de vader zijn geweest van een zekere burggraaf Twan-kan Tsoeng, generaal in 273 v.C. Later is Lau-tse vergoddelijkt als stichter van het tauïsme.

Lit.: FUNG YU-LAN, A short history of Chinese philosophy, 9: Lau Tzu (1948); J. J. L. DUYVENDAK, Tau-te-tsjing (1950); JANG CHING SCHU:s. Der chinesische Philosoph Laudse und seine Lehre (1955 j: KWEE SWAN LIAT, De betekenis van Lau Tze voor onze tijd (1958).



Leger des Heils
(Eng.: The Salvation Army) is een internationale organisatie, in 1865 gesticht door William en Catherine Booth als The East London Revival Society, later veranderd in The Christian Mission. In 1878 kreeg deze organisatie de naam The Salvation Arrny. Blijkens de statuten streeft het Leger des Heils naar 'de uitbreiding van het Koninkrijk Gods op aarde, door een ieder te brengen tot overgave aan Jezus Christus'. Daarom is het hoofddoel het evangelie van Jezus Christus te prediken in woord en daad - De geloofsleer van het Leger des Heils- uiteengezet in het Handhoek der leerstellingen - is samengevat in elf artikelen, de elf leerstellingen genoemd. gefundeerd op de bijbel en de grondslag vormend van de godsdienstige overtuiging van de heilssoldaat.

Kort weergegeven zeggen deze leerstellingen dat het Leger des Heils gelooft: dat de bijbel door goddelijke ingeving is geschreven; dat er één enige God is; dat er drie personen zijn in de Godheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; dat in de persoon van Jezus Christus de goddelijke en menselijke natuur verenigd zijn, zodat Hij waarachtig God en waarachtig mens is; dat alle mensen zondig zijn voor God en als zodanig rechtmatig blootgesteld aan Gods toorn; dat de Heer Jezus Christus ver20ening heeft bewerkt aan het Kruis; dat wie zich bekeert tot God en gelooft in Jezus Christus, wedergeboren wordt door de Heilige Geest en uit genade zalig wordt; dat hij die gelooft, daarvan het getuigenis in zich heeft; voorts gelooft het Leger des Heils in De onsterfelijkheid van de ziel, de wederopstanding van het lichaam en het algemeen oordeel aan het einde van de wereld . In dit verband spreken de kleuren van de Legervlag van het Bloed van Jezus Christus, dat reinigt van de zonde (het rode veld), het vuur van de Heilige Geest (gele ster) en de reinheid des harten (blauwe rand).

Het Leger des Heils heeft een militaire bestuursvorrn, omdat het een reddingsleger wil zijn, mobiel en paraat om in een veldtocht der liefde te strijden tegen alles wat de mens van God aftrekt. Vandaar uniformen, vaandels, muziekkorpsen en een Strijdkreet als officieel orgaan. In de stichtingsakte is vastgelegd dat het Leger altijd onder bevel van één persoon zal staan, de generaal. Deze wordt gekozen door de Hoge Raadt samengesteld uit de leiders van de verschillende territories (landelijke afdelingen) en enkele andere staffunctionarissen, werkzaam op het Internationaal Hoofdkwartier te Londen. In 1969 is Erik Wickberg gekozen als de gde generaal.

Het Leger des Heils werkt in 78 landen en predikt het evangelie in 106 talen. Ruim 25000 heilsofficieren en meer dan 36000 employés vinden hun werk in 16046 korpsen {plaatselijke afdelingen) voor geestelijk werk en 3124 maatschappelijke centra (waaronder inrichtingen voor mannen, vrouwen, kinderen en bejaarden, alcoholisten, ongehuwde moeders, blinden, doofstornmen, invaliden, zeelieden, daklozen, ontslagen gevangenen, e.a.), in 91 ziekenhuizen, 65 klinieken, drie leprozerieën, en voorts in toeristenhotels, reclasseringsarbeid enz.

In Nederland werd het werk begonnen in 1887. Het hoofdkwartier is gevestigd te Amsterdam, de William Booth Kweekschool voor de opleiding van heilsofficieren (was) te Amstelveen. Het Nederlandse territorie telt 105 korpsen (evangelisatieposten), twee buitenposten en vier jeugdcentra, zes maatschappelijke centra, dertien tehuizen voor kinderen, kleuters, jongens en meisjes, vijf tehuizen voor bejaarden, drie verpleeginrichtingen voor langdurig zieken, twee goodwill-centra, achttien reclasseringsbureaus en twee hotels.

In België is het werk van het Leger des Heils begonnen in 1889. Het hoofdkwartier is gevestigd te Brussel. De opleiding van heilsofficieren gebeurt, naar gelang de taal van de betrokkene, te Amstelveen, Londen, Parijs of Bern. Het Belgische territorie telt dertien korpsen, drie buitenkorpsen, twaalf maatschappelijke instellingen, een jeugdcentrum (Spa) en een goodwill-centrum (Brussel).

Periodieken: De Strijdkreet; De Jonge Kampvechter (jeugdblad); Heils- en Strijdzangen (voor zangkoren): Ons Tijdschrift (voor werkers in de reclassering); Contact (voor werkers in het jeugdwerk); De Veilige Grondslag (voor gezinsbondleden); De Officier (huisorgaan); Ons Arsenaal (voor lekespelgroepen).

Lit.: De Teerstellingen van het Leger des Heils; Met hart en hand; Leger zonder vijand; R. SANDALL, The history of the Salvation Army (~ dln, I g47 vv.); J. FILIUS en D. LISSENBURC, Gered om te redden (1962); J. FILIUS en D. LISSENBURG, Stoottroep van Christus (1962); C. BRAMWELL BOOTH, Catherine Booth (1970}; The Salvation Army Yearbook (jaarlijks) .



Liberaal jodendom,
z Reformjodendom.



Liberal Catholic Church,
z. Vrij-Katholieke Kerk.



Life and Work
is de benaming voor een beweging voor praktisch christendom. In 19I9 stelde Nathan Söderblom, aartsbisschop van Uppsala, voor een oecumen ische raad op te richten voor de bespreking van religieuze, morele en sociale aangelegenheden. In 1920 kwam te Geneve de Universal Christian Conference on Life and Work bijeen. Men besloot tot het houden van een grote conferentie voor praktisch christendom te Stockholm (1925) door vertegenwoordigers van alle kerken. Met uitzondering van de RoomsKatholieke Kerk (die wel was uitgenodigd) waren vrijwel alle confessies aanwezig Onder leiding van Söderblorn werd gesproken over de opdracht van de kerk in het licht van Gods plan voor de wereld, over kerk en economische, industriële, sociale, zedelijke problemen en de praktische samenwerking der kerken.
Afgesproken was geen discussies over theologische vraagstukken te houden. Het voortzettingscomité constitueerde zich in 1930 als Oecumenische Raad voor Praktisch Christendom. In 1928 werd te Geneve onder leiding van Adolf Keller een internationaal sociaal-wetenschappelijk instituut gevestigd. Vanaf 1933 verscheen de Ecumenical Press Service, terwijl. eveneens onder leiding van Keller, de Europese Centrale voor Kerkelijke Hulpacties zich vooral met de problemen van vluchtelingen (niet-Ariërs) ging bezighouden. In 1937 werd na veel voorbereiding de tweede conferentie 'on Life and Work' gehouden te Oxford. Hier werd gesproken over oorlog en vrede, de verhouding van kerk en staat, kerk en volkshuisvesting, kerk en opvoeding. Uitdrukkelijk werd elke vorm van rassendiscriminatie afgewezen.

Voorts aanvaardde men het voorstel met de beweging voor *Faith and Order samen te gaan in een *Wereldraad van Kerken. Lit.: llie Stockholmer Weltkirchenkonferenz (T926); A. DEISSMANN, Die Stockholmer Bewegung (1927); W. A. VISSER T HOOFT en J. H. OLDHAM, The Church and its function in society (1937); Rapporten van de Wereldconferenties der Kerken te Oxford en Edinburgh (Ig3X); A. KELLER, Five minutes to twelve (1938); R. ROUSE en S. C.NEILL, A history of the Ecumenical Movement (1904), W. F. HOLTERMAN, Eén Heer, één kerk (1956).



Lingajats
of linggayats, ook wel vira-shaiva's, de aanhangers van het lingaïsme, een tot het *shivaïsme behorende godsdienst. Het lingaïsme zou ca. 1150 zijn gesticht door Basava, minister van de vorst van Kalyana.
Volgens zijn monistische leer wordt alleen het herstel van de shivaïtische eredienst beoogd; later zijn vele nieuwe denkbeelden toegevoegd, zoals het geloof dat dank zij de bhakti, de aanhankelijke liefde tot de godheld, de individuele ziel zich uit de kringloop der aardse bestaansvormen (samsara) kan bevrijden. De aanhangers verwerpen het kastenwezen, keren zich tegen het overwicht en de ritualistische traditie der brahmanen, hechten geen waarde aan offers en bedevaarten en begraven hun doden. Opvallend is verder de gelijkstelling der beide geslachten en het recht voor weduwen een tweede huwelijk aan te gaan. De aanhangers van deze godsdienst vereren hun god (Shiva) onder de vorm van de linga(m), een fallisch symbool. Een kleine linga dragen zij steeds bij zich; vandaar hun naam. Zij zijn puriteinen, onthouden zich van vlees en alcohol en leiden een kuis leven. Het aantal lingajats wordt op 4 à 5 miljoen geschat; zij leven vnl. in het zuiden van India, vooral in het Kanarese gebied. Hun organisatie lijkt op die van het boeddhisme. Lit - S. C. NANDIMATH, A handbook of Virasalvism (1942); J. GONDA, Die Religionen Indiens, 1l (1963), blz. 243 vv.



Lou-groep,
sekte die is opgericht door Lauwrens Voorthuyzen, beler bekend als 'Lou de palingboer'. Deze had zich in 1938 te Muiden als palingboer gevestigd en werd m.n. in Amsterdam door zijn sektarische activiteiten een bekende figuur. Afkomstig uit christelijk-gereformeerde kring, werd hij aanhanger van de Pinksterbeweging en vormde daarin een aparte groep. In I950 stichtte hij de zelfstandige ' Lou-groep', beweerde het wederopgestane lichaam van Christus en God zelf te zijn en niet meer te kunnen zondigen, ziek worden en sterven. Degenen die toetraden tot zijn sekte, werden geacht 'in Lou' te zijn en in dit alles te delen. Het aantal volgelingen ('Lou-mensen') bedroeg op het hoogtepunt van de beweging (einde der jaren vijftig) naar schatting ca. 3000. Ook na (en ondanks) Lous overlijden in 1968 werd de prediking door de in aantal sterk geslonken Lou-groep voortgezet. Lit.: w. ZAAL, in: Gods onkruid (1971)



Low Church Party,
z Anglicaanse Kerk.



Lutheranisme,
een der hoofdstromingen van het protestantismes genoemd naar de 16de-eeuwse kerkhervormer Martin Luther. Deze heeft overigens nimmer een nieuwe kerk willen stichten die zijn naam zou dragen. Het lutheranisme moet dan ook beschouwd worden als een beweging binnen de ene, katholieke, algemene kerk. Deze beweging kanaliseerde zich langzamerhand eerst in confrontatie met de oude leer, later via een aantal meningsverschillen binnen de reformatorische beweging zelf, tot een kerktype met een reeks belijdenisgeschriften die naast werken van Luther, zoals de Kleine en de Grote Catechismus en de Schmalkaldische artikelen, ook de Augsburgse Confessie, de Apologie daarvan en de Formula Concordiae omvat, tezamen het zgn. Konkordienbuch. Toch zijn de geschriften van Luther zelf veel meer bepalend geweest voor de ontwikkeling van de denkwereld der lutherse reformatie dan deze serie officiële geschriften.

Typerend voor deze theologische denkrichting is dan ook, evenals bij Luther zelf, de concentratie op de gestalte van Christus. Hij is zelf het Woord Gods, de vervulling van alle messiaanse beloften, vervat in de Schriften. In hem is God zelf met ons. Hij sterft met -- en ook door ons en wordt voor ons en met ons herboren tot een nieuw leven, een nieuw, werkelijk mens-zijn, de vervulling van wat God met de schepping bedoelde, nu nog verborgen, eenmaal in alle heerlijkheid zich openbarend. De Heer geeft zich geheel; Hij deelt zich reëel mee aan de mensen in de daartoe gegeven tekens de prediking en de bediening van Doop, Avondmaal en het sleutelambt (de vrijspraak na de biecht, die als persoonlijke toespitsing van de verkondiging der vergeving door Luther nadrukkelijk is gehandhaafd).

In de eredienst komt dat al]es tot leven en worden allen in het Christusgebeuren betrokken. Enerzijds moet hetgeen er zich afspeelt altijd onder de tegenwoordigheid van Christus worden genormeerd, anderzijds is de eredienst niet de enige plaats waar Christus tegenwoordig is. Hij is het ook in het dienende werk der kerk van diakonaat en zending, in theologie en dagelijks geloofsleven. Muziek is in de eredienst functioneel als gezongen gebed, lofprijzing en verkondiging. In dit alles is de Heer verborgen aanwezig, kenbaar alleen door het geloof, en dienend, zoals de gemeente ook moet zijn in de wereld, waar Christus haar tegemoet komt in de gestalte van de minste broeder. De kerk gaat lijnrecht in tegen haar opdracht en wezen, zodra zij een heersend instituut wordt. Dat is essentieel voor het luthers kerkbegrip en voor de lutherse ethiek.
Ten aanzien van het kerkbegrip geldt dat de kerkvorm volledig vrij wordt gelaten; dat is een zaak van praktische regeling, die nooit tot een wet mag worden. Het wezen van de gemeente, het lichaam van Christus is er niet in te vangen. Zo is er voor het leven van de christen ook geen wet, geen regel te stellen. Hij moet zich geroepen weten tot dienen in heel het bestaan, want God is Heer van het bestaan, waar de christen ook leeft, werkt, kiest; hij is geroepen tot dienen ook in de wereld waar nog niet het evangelie van de vergeving het bestaan kan regelen, maar waar wegens de nog heersende ongerechtigheid rechtvaardige wetten het leven van de mensheid moeten beteugelen. Alleen moet hij beseffen, dat ook in dat 'regiment' God de Heer regeert; Hij is het die gerechtigheid eist en dienstbaarheid aan de naaste.
Wie gelooft, weet dat Gods wezenlijke handelwijze die van het evangelie is; dat is Gods 'eigenlijk' regiment. Door een grove identificatie van deze twee 'wijzen van regeren' met de kerk enerzijds en de staat anderzijds zijn de misverstanden ontstaan die deze 'tweerijkenleer' een zo slechte naam bezorgd hebben. Terecht, want door deze identificatie kreeg bovendien niet de eenheid - en daar ging het Luther om - maar de gescheidenheid, de gespletenheid van het christenbestaan alle nadruk. Wat bedoeld was om de christen, geconfronteerd met het 'nog niet', met de reële gespletenheid van het bestaan, ervoor te behoeden zijn christen-zijn te zien als niet relevant voor zijn leven in de maatschappij, sloeg zo in zijn tegendeel om. Het echte lutheranisme wil geen kerstening van het bestaan en de cultuur, maar ook geen wereldvreemd *piëtisme.

Lit.: J. VON WALTER, Die Theologie Luthers (1940); W. J. KOOIMAN, Luther en de bijbe] (S958); P. ALTHAUS, Die Theologie M. Luthers (1962); J. S. OYER, Lutheran reformers against anabaptists (1964); H F LINDEMANN, New mood in Lutheran worship (1971); P. 0. HAMSHER, My Lutheran handbook (1975).



Lutherse kerken,
de kerken van de lutherse reformatie. Toen duidelijk werd dat deze niet als vernieuwingsbeweging werd geaccepteerd, ontstonden de organisatievorrnen die 'Lutherse Kerken' worden genoemd, maar die beschouwd moeten worden als gemeenten of groepen van gemeenten die de belijdenisgeschriften of in elk geval de Augsburgse Confessie onderschrijven. De grootste Lutherse kerken vindt men in Noord-Europa, Duitsland en de Verenigde Staten.

In de Noordeuropese landen zijn het staatskerken. Zij worden over het algemeen episcopaal bestuurd, maar synodes en kerkeraden hebben medebeslissingsrecht. De vrijheid ten opzichte van de staat is in Finland het grootst. Al deze kerken zijn typische volkskerken en zij hebben doorhet ontbreken van een echte reformatiestrijd zeer veel tradities hewaard.

In Duitsland heeft zich het `landesherrliche Kirchenregiment' ontwikkeld. Luther zag de vorst bij het in gebreke blijven van de kerkleiding als de eerstaangewezene om de kerkelijke organisatie ter hand te nemen. Wat als een noodrnaatregel bedoeld was, groeide uit tot een Rink stuk bevoogding, waarbij de confessie van de vorst bepalend was voor de toegestane geloofsopvatting in zijn land (Cuius regio, cius religio). Zo ontstonden er vorstendommen van rooms-katholieke, van lutherse en ook, vnl. in het noorden en westen, van gereformeerde signatuur; daarnaast enkele steden die een eigen weg gingen, zoals Neurenberg, dat zich al vroeg bij de lutherse reformatie aansloot. Koning Frederik Willem 1ll van Pruisen trachtte in 1817 luthersen en gereforrneerden te verenigen in de zgn.
Union, die in Rijnland en Westfalen tamelijk goed slaagde. Enkele groepen die het hiermee niet eens waren, emigreerden naar Amerika of vormden Freikirchen, die pas na 1 845 erkend werden. Na de Tweede Wereld oorlog vormden de land skerken verschillende concentraties van kerken; de *Evangelische Kirche in Deutschland is de grootste. Men probeert in het westen ook het contact met de Oostduitse kerken op gang te houden. In 1969 vormde de EKD in Oost-Duitsland echter onder politieke druk een eigen kerkelijke organisatie. Belangrijk voor het Duitse kerkelijke leven zijn de grote Kirchentage. De discussie over de moderne stromingen in de theolsogie is hoog opgelaaid en zij heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van een 'verontruste' Bekenntnisbewegung.

In de Verenigde Staten is een belangrijk aantal Lutherse kerken ontstaan door emigratie, vnl. uit de hovengenoemde landen. Kerkordelijk echter zijn zij veelal georganiseerd naar het Nederlands-lutherse voorbeeld de eerste lutherse predikant van de Nieuwe Wereld werd door de Amsterdamse gemeente naar 'Nieuw Amsterdam' gezonden - op presbyteriaal-synodale wijze, uiteraard zonder enig medespel van de overheid. In Amerika bestaan thans verschillende kerkengroepen, te zamen meer dan 6 miljoen leden tellend.

'Minderheidskerken' vindt men vooral in Oost-Europa, bijv. in Polen, Hongarije, Tsjechoslowakije, Roemenië, Joegoslavië. Maar ook in landen als Oostenrijk en Frankrijk. Zgn. 'jonge kerken' bevinden zich in gebieden waar de lutherse zending actief is of was. Zo in Afrika (Tanzania} en India; ook de Batakkerk, voortgekomen uit het werk van de Rijnse Zendings heeft zich bij de *Lutherse Wereldfederatie aangesloten.

In Nederland behoort de Lutherse Kerk (*Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden') ook tot de kleine kerken, al heeft Luther ook buiten deze kerk veel invloed uitgeoefend op het ontstaan van het Nederlandse protestantisme. Tegen het einde van de 16de eeuw vestigden zich hier veel vluchtelingen uit Antwerpen, dat in 1585 gevallen was. Samen met de Duitsers en de Scandinaviërs, die hierheen kwamen in verband rnet de handel7 vormden zij vooral in de steden bloeiende lutherse gemeenten met Amsterdam als centrum.
In de 17de eeuw waren er in het gehele land 34 gemeenten, in Amsterdam zelf verrezen twee grote kerken. In de 18de eeuw wekte het toenemend rationalisme een reactiebeweging op. die leidde tot de afscheiding van 179l en de vorming van de Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk. Deze scheiding heeft geduurd tot 1952. Het contact met de andere confessies in Nederland heeft eigenlijk alleen in de 17de eeuw zijn scherpe kanten gehad. Maar over het algemeen is er veel wederzijdse beïnvloeding geweest en in allerlei oecumenisch werk is door lutheranen een vlink aandeel geleverd. Belangrijk was de sluiting van. de consensus met de Hervormde Kerk inzake het Avondmaal, waarbij werd besloten tot intercommunie en intercelebratie (1958). In 1968 werd door de Lutherse Kerk een doopovereenkomst gesloten met de Rooms-Katholieke Kerk. De leiding van het kerkgenootschap ligt in handen van een eenmaal per vier jaar geheel nieuw gekozen synode, de leiding der gemeenten ligt in handen van de kerkeraden.

In België bestonden in de Hervormingstijd enkele grote Lutherse gemeenten, o.m. te Antwerpen (1565, met zes predikanten), Mechelen en Hondschote. Deze hebben echter geen lange levensduur gekend, daar de beoefening van de lutherse godsdienst werd verboden. Momenteel zijn er te Antwerpen lutherse gemeenten van Noorse (1865), Finse (1905), Zweedse (1909) en Deense nationaliteit (1939), bestemd voor de aldaar verblijvende personen uit de desbetreffende landen en tevens werkend als zeemanskerken. Te Gent is er een Scandinavische zeemanskerk met een Deense predikant. In 1977 werd te Brussel een Deense kerk gesticht voor de aldaar werkende Denen. Brussel heeft ook een Franstalige lutherse gemeente (1950), Antwerpen een Nederlandstalige (1934). Zij behoren beide tot de MissouriSynode. Al deze kerken zijn geassocieerd met de *Protestantse Kerk van België.



Lutherse Wereldfederatie.
In 1923 werd in Eisenach het Lutherse Wereldconvent gesticht. Het had vooral een praktische gerichtheid. Veel verder ging het besluit van de conferentie in Lund in 1947, waar een groot aantal kerken een federatie vormden, die nu het grootste deel van de Lutherse kerken in de gehele wereld omvat. Haar zetel in Geneve is in hetzelfde gebouw dat door de Wereldraad van Kerken als hoofdbureau gebruikt wordt en dit is een teken van de nauwe samenwerking tussen beide organisaties, vooral ook op het gebied van de interkerkelijke hulpverlening.
Er is naast de world-service', die zich met dat werk bezighoudt, een afdeling voor zendingssamenwerking en een theologische commissie, die zich de laatste tijd ook intens bezighoudt met het gesprek met Rome. Op de Assemblee die in 1963 in Helsinki gehouden werd, werd de invloed van de *jonge kerken duidelijker merkbaar dan tevoren. De Assemblee van 1970 in Evian stond geheel in het teken van de taak van de kerk in de wereld. Bij de Lutherse Wereldfederatie zijn 74 kerken aangesloten, die 52 miljoen van de ca. 73 miljoen lutheranen in de wereld omvatten.