ency-01.htm
Godsdienst Ency
Adventisten
African Methodist Episcopal Church,
African Methodist Episcopal Church Zion,
Afrikaanse nationale kerken,
Afrikaanse Onafhankelijke Kerken.
Agnosticisme
Ahmadiyya
Algemene Doopsgezinde Sociëteitt
Algemene Kerk van het Nieuwe Jeruzalem,
All Africa Conference of Churches
Amicalisme,
Amida-boeddhisme of Amitabha-boeddhisme,
Anglicaanse Kerk
ORGANISATIE EN KARAKTER.
GESCHIEDENIS.
RICHTINGEN.
ANGLICAN COMMUNION.
EENHEIDSSTREVEN.
Anglicanisme
Anglo-katholicisme
Animatisme
Animisme
Antoinisme,
Antroposofie
Apostolaat voor de Oosterse Kerken,
Apostolische Kerk, Katholiek,
Apostolischen
Apostolisch Genootschap,
Armeense Kerk,
Artikel 31, Gereformeerde Kerken onderhoudende,
Assemblies of God,
Association of Evangelicals,
Assyriërs,
Astrologie
BEOORDELING DER ASTROLOGIE.
Atheïsme
Autocefale kerken
Azali's,
Adventisten
een sekte die sterk eschatologisch gericht is en de verwachting van de spoedige komst ( adventus) van Christus en het in Openb. 20:4 genoemde duizendjarig rijk in het middelpunt stelt (accent op het boek van Daniël en de Openbaring van Johannes). Overtgens huldigt deze methodistisch gekleurde geloofsgemeenschap in het algemeen de orthodox-christelijke leer (nadruk o.a. op de inspiratie der H . Schrift ).
De sekte is in 1831 gesticht door de Noordamerikaanse boer William Miller {1782 1849}. Deze. aanvankelijk baptist voorspelde sinds 1837 openlijk in New York het einde der wereld in 1843 Toen de voorspelling niet uitkwam en ook een profetie voor 1844 teleurstelde, ontstonden er afsplitsingen waarvan de belangrijkste zijn: Seventh Day Adventists, Evangelical Adventists, Ageto-Come Adventists en Advent Cristians.
De Seventh Day Adventists (zevendedagsadventisten) vormen verreweg de belangrijkste groep. Deze werd in 1860 te Washington gesticht door mevr. R. Preston en de scheepskapitein Joseph Bates. De belanrijkste geestelijke leidster werd mevr. Ellen G. White-Harmon (gest. 1917} een visionaire, die meende dat Christus niet op aarde kon wederkeren. omdat de Kerken de sabbat niet vieren. De Zevendedagsadventisten (ook Sabbattisten genoemd ) vieren de zevende dag, zaterdag, als de door God voorgeschreven rustdag, sabbatt passen de doop voor volwassenen door onderdompeling toe, verlangen het brengen van tienden en kennen de voetwassing voor de viering van het Avondmaal (vgl. Joh. 13) en de op de viering volgende broederkus. Met de Russellisten (Jehova's Getuigen) leren zij de zieleslaap en de vernietiging (niet eeuwige bestraffing) der goddelozen. Kenmerkend is ook dat zij zich van alcohol en narcotica onthouden en veelal vegetariërs zijn. De sekte telt over de gehele wereld ca. I,5 miljoen leden. Vanuit het centrum Battle Creek (Michigan) wordt een krachtige zendingsactiviteit ontwikkeld. In de Verenigde Staten zijn veel scholen en ziekenhuizen opgericht. Ook in Europa, met name in Duitsland (centrum te Hamburg), heeft de beweging een belangrijke aanhang verworven. Sinds 1965 vindt jaarlijks een gesprek plaats met het secretariaat van *Faith and Order.
In Nederland bestaat een Adventkerk (sinds 1898), met centrum (en theologische school) te Huis ter Heide, welke ca. 40 gemeenten met ca. 4500 leden omvat; maandbladen: Houvast en De Adventbode.
In België hebben de Adventisten ca. l 500 leden, verdeeld over 28 gemeenten. waarvan Antwerpen en Brussel (hoofdcentrum) de voornaamste zijn.
Lit.: F. J. VOORTHUIS, Vanwaar? Waartoe? Waarheen? (1947); P. MEINHOLD. okumenische Kirchenkunde (1962); B. VAN GEIDER! Zoekers naar waarheid (1963); A DF LIGNES Apocalypsis (1971); P NOUAN. Het adventisme (1973); R BRUINSMA, Ontstaan en groei van de adventsbeweging (1974).
African Methodist Episcopal Church,
- Z.Methodistische Kerken.
African Methodist Episcopal Church Zion,
- z.Methodistische Kerken.
Afrikaanse nationale kerken,
- z.Jonge kerken.
Afrikaanse Onafhankelijke Kerken.
ook: Zionistisch Onsafhankelijke Kerken, verzamelnaam voor een groot aantal vaak van de vroegere zendingskerken afgescheiden gemeenten van negers in Afrika. Hun oorsprong is terug te voeren tot de Christian Catholic Apostolical Church in Zion. gesticht in 1896 in de Verenigde Staten. De historische grond ligt in Zion City (Illinois), ideologisch symbool voor de berg Zion in Jeruzalem. Door deze groepen worden vormen van christendom ontwikkeld die de Afrikaanse cultuur tot uiting brengen. Grote nadruk wordt gelegd op hlet werk van de Heilige Geest in bijzondere openbaringen, genezingen. het spreken in tongentaal, terwijl bepaalde charismatisch begaat de leiders alls messias werden beschouwd (bijv. Isaiah Shembe, 1870-1935}. Er wordem reinigingsriten gehouden, de doop geschiedt door onderdompeling; aan dronnen en visioenen wordt veel aandacht besteed en er worden duiveluitbanningen toegepast. Als centrale figuur geldt Johannes de Doper en het water vvaarin gedoopt wordt, wordt als de Jordaan beschouwd. De beweging is zo fel tegen de blanken gekeerd, dat in sommige kerken het Nieuwe Testament als bijbel der blanken opzij gezet wordt. Ook spreekt men over de zwarte Christus. Het aantal kerken is zeer groot (in Zuid-Afrika bijna 3000).
Lil.: B. SUNDKLER Bantu prophets in South Africa (196l ); H. J MARGUIL Aufbruch zur Zukunft ( 1962), E. BENZ (red.) Messianische Kirchen Sekten und Bewegungen im heutigen Afrika ( 1965 ) I D . B.BARRETT. Schism and renewal in Africa ( 1968 ); M . I . DANEEL . The backgrounds and rise of Southern Shona independent churches ( 1971 ); G. OOSTFRWAL, Modern Messianic movements {1973).
Agnosticisme
(v. Gr. agnoostos-onkenbaar) heet het (wijsgerige) standpunt dat niet, zoals het scepticisme, de mogelijkheid van alle ware kennis in twijfel trekt. maar, zonder zich uit te spreken over het bestaan van een boven de ervaring uitgaande werkelijkheid. theoretische kennis daarvan voor de mens onmogelijk acht.
Lit.: R. A ARMSTRONG, Agnosticism and theism in the XIXth century (1905): W. P. STEESKAMP, Het agnosticisme van Herb. Spencer (diss . 19lO); G MICHELET. Dieu et l'agnosticisme contemporain (1920): E. MAYER, Dialektik des Nichtwissens (1950): W. SlEGMULLER, Metaphysik, Skepsis. Wissenschafl (l969).
Ahmadiyya
is de naam van een beweging (sinds 1889) in de islam, die verschillende aspecten en vormen heeft: reformistisch, sektarisch, missionair. De stichter. Mirza Goelam (Ghulam) Ahmad (Kadiyan, Pandjab, ca. 1839 aldaar 26 mei 1908). behoorde tot een notabele familie; hij leidde een leven van studie en meditatie, begon op 40jarige leeftijd islamitische godsdienstige geschriften te publiceren en trad in 1889 in de openbaarheid met de pretentie dat hij door goddelijke openbaring was geroepen tot leiderschap en vernieuwing. Een groep discipelen verenigde zich onder hem. Vervolgens verklaarde hij dat hij de Masih (Messias) en de Mahdi was (en ook: een reïncarnatie van Krishna; de wedergekeerde Jezus; een herverschijning van Mohammed), dat hij wonderen verrichtte, misschien ook dat hij een Nahi was (d.i. een Profeet - wel te verstaan: na Mohammed, de laatste in de islam).
In 1914, na de dood van zijn eerste opvolger als leider van de door hem gestichte godsdienstige gemeenschap, ontstond er een splitsing: een deel van zijn volgelingen stichtte in Lahore de zgn. Ahmadiyya Muslim Mission. terwijl het merendeel als gemeenschap in Kadiyan (sedert 1947 verhuisd naar de nieuw gebouwde stad Rabwah in Pakistan) de instellingen en de leer van de stichter, zij het enigszins gewijzigd, voortzette. Sinds het optreden van Goelam Ahmad was de beweging herhaaldelijk in conflict met andere godsdienstige groeperingen, vooral met de orthodloxe (Soennische) islam en dus met de regering van Pakistan. De Lahoregroep, voornamelijk actici in de verbreiding van de islam in zijn algemene vorm, heeft zich het verst van de sektarische stellingen van de stichter verwijderd; als gevolg van onderlinge wisselwerking en concurrentie vooral ten aanzien van de orthodoxe islam, zijn echter ook de opvattingen van de zgn. Kadiyan(Rabwah-)groep minder scherp geworden. Deze groep heeft eveneens missionaire activiteiten ontplooid.
In de wereld van de islam heeft de Ahmadiyyabeweging niet in de kernlanden, met name de Arabischen maar wel in perifere gebieden min of meer succes geboekt (Indonesië, West-Afrika); overigens zijn in vele steden van Europa en Amerika afdelingen gevormd en moskeeën gesticht (o.a. in Den Haag}.
Lit.: H. A. WALICERM The Admadiyah movement (1918); H. A R. GIBB, Modern trends in Islam (1947).
Algemene Doopsgezinde Sociëteitt
z. Doopsgezinden.
Algemene Kerk van het Nieuwe Jeruzalem,
z Kerk van het Nieuwe Jeruzalem, Algemene.
All Africa Conference of Churches
is een regionale organisatie van Afrikaanse kerken die in 1958 te Ibadeb samenkwamen en een continuatiecommissie en permanent secretariaat henoemden. In Kampala (Uganda) werd 20 30 april Ig63 de All Africa Conference of Churches opgericht als bond van anglicaanse, protestantse en orthodoxe kerken uit 42 staten voor samenwerking op theologisch en evangelisatorisch gebied. Men onderhoudt contact met de Wereldraad van Kerken. De tweede assemblee werd in 1969 gehouden te Abidjan (Ivoorkust) over het thema 'Met Christus aan het werk in het huidige Afrika', de derde in 1974 te Lusaka (Zambia) over 'Bevrijding en zelfvertrouwen'. In 1974 waren 103 lidkerken en christenraden bij de organisatie aangesloten.
Amicalisme,
een Afrikaanse messiaanse beweging, richt zich op de verwachting van de terugkomst van Matswa André - een Heilandfiguur die merkwaardigernvijze gedurende zijn leven géén godsdienstige invloed uitoefende. André werd in 1899 bij Brazaville geboren, kreeg een katholieke opvoeding, diende in het Franse leger gedurende de Eerste Wereldoorlog en werkte daarna als arbeider in Parijs. Daar stichtte hij een organisatie voor hulpverlening aan Afrikaanse arbeiders die in moeilijkheden verkeerden: de Société amicale des originaires de l'Afrique Equalorlale (hiervan is de latere benaming van zijn beweging afgeleid). In Kongo werd deze beweging al snel bekend, en zii kreea daar een duidelijk politieke kleur. Het werd een beweging van passief verzet tegen het Franse kolonialisme en voor gelijkberechtiging van de Afrikanen. Zo werd Matswa André een politieke figuur, die vele malen werd gearresteerd, opgesloten en verbannen. Na zijn dood in 1942 veranderde de beweging nogmaals van karakter. De politieke en sociale doelstellingen werden minder belangrijk en godsdienstige elementen traden op de voorgrond (o.m. vooroudercultus en rituele verering van het Heilige Hout). De persoon van André werd voorwerp van gebed en verering. Het volk noemde hem Jezus Matswa. De verwachting van zijn terugkeer werd verbonden met de hoop dat hij als koning een rijk van zwarte Afrikanen zou stichten. Het aantal aanhangers (vnl. in Kongo) dat de beweging thans nog telt is onbekend.
Amida-boeddhisme of Amitabha-boeddhisme,
vorm van het Mahayanaboeddhisme ( Boeddhisme), voornamelijk in China (Reine Land School) en sedert de I2de eeuw in Japan. In plaats van de historische stelt het de hemelse Boeddha, Amitabha (in India, hoewel niet van Indische oorsprong, en speciaal in China) of Amida (Japan) centraal. AmitaSha (Sanskrit, = van Onmetelijke Schitteringl, alwijs en almachtig, troont in het westen als heer van het paradijs Soekhavati, waartoe hij allen toelaat die, vertrouwend op zijn erbarmen, hem aanroepen. Het Japanse Amida-boeddhisme erkent 's mensen onmacht zijn eigen heil te bewerken; de enige weg is overgave aan Amida's erbarmen.
Lit.: Sacred books ofthe EAST, deel 49; H. HAAS, Amida Buddhaunsere Zuflucht (1910); M. ANESAKI, History of Japanese religion (1963), blz. 170 190.
Anglicaanse Kerk
heet de Engelse staatskerk, naar de oude naam Ecclesia Anglicana, in het Engels wordt zij genoemd Church of England, Established Church of Episcopal Church.
ORGANISATIE EN KARAKTER.
De Anglicaanse Kerk, die offlcieel ongeveer de helft der bevolking van Groot-Brittannië omvat (Wales is sedert 19l9 zelfstandig), met ruim 18000 geestelijken, wordt bestuurd door bisschoppen. Zij heeft twee aartsbisschoppen, nl. die van (Canterbury en van York (met een zeker primaat voor de eerste), en 43 bisschoppen. 29 Bisdommen ressorteren onder Canterbury en 14 onder York. Een bisdom is onderverdeeld in archdeaconries. Aan het hoofd van een kathedrale kerk staat een dean (deken) met 4 of 5 canons (kanunniken), terwijl in een parochie een geestelijke (rector of vicar geheten) met hulpgeestelijke en kapelaans (curates) de leiding heeft. De bisschoppen worden formeel door de kapittels benoemd, praktisch echter door de koning, daar deze verlof tot de benoeming verleent en tevens een geestelijke ter benoeming aanwijst. Ook voor tal van andere benoemingen geldt dit patronaat van de Kroon. Voor de in rangorde daarop volgende functie benoemen de bisschoppen of de kapittels. De aartsbisschoppen en 24 bisschoppen hebben volgens anciënniteit van hun wijding zitting in het Hogerhuis. Het nauwe verband tussen kerk en staat blijkt ook hieruit, dat alle kerkelijke wetten sedert Hendrik Vlll door het parlement moeten worden goedgekeurd. Overigens wordt de kerk in geestelijke zaken bestuurd door de beide (reeds van I295 daterende) Convocations van Canterbury en York (sedert de 16de eeuw elk met een Hoger- en een Lagerhuis). Belangrijk zijn verder: de sinds 1867 ongeveer om de tien jaar vergaderende Lambethconferentie, waarop de Anglicaanse bisschoppen van de ganse wereld bijeenkomen (geen wetgevend, wel echter groot geestelijk gezag), en ook de Church Assembly, ingesteld bij de Enabling Act van 1919 en bestaande uit drie huizen: bisschoppen, leden der Convocations en leken; zij komt driemaal 's jaars bijeen te Londen en bezit wetgevende macht, doch valt onder het veto van het parlement. De geprivilegieerde positie van de Anglicaanse Kerk als staatskerk is na de Toleration Bill van 1689 geleidelijk afgebrokkeld.
In menig opzicht vertoont de Anglicaanse Kerk dus een geheel eigen karakter. Zij is nauw verbonden met de natie en haar tradities, vertoont een sterk conservatieve tendens, hecht aan vaste liturgische vormen en gebruiken en bovenal aan het allen samenbindende Book of Common Prayer (ook boek van devotie voor het gezin}, minder aan de dogmatische precisie in de belijdenis (grote betekenis wordt echter toegekend aan de oecumenische symbolen en de Vaders der Oude Kerk, de 'godly and ancient Fathers'). Het episcopale stelsel met de apostolische successie heeft voor haar fundamentele waarde. Haar vroomheid is te karakteriseren als evangelisch-bijbels christendom met een erasmiaanse, humanistische inslag . Zij wil protestants én katholiek zijn en aldus de via media vertegenwoordigen, een apart type met een uitgesproken ideaal voor comprehensiveness, een tegengestelde richtingen omvattende openheid, waardoor zij van meet af aan een centrale plaats in de oecumenische beweging heeft ingenomen (zie hierna). De dagelijkse morgenen avondgebeden (Morning und Evening Prayers) nemen in de ritus een belangrijke plaats in; het Avondmaal wordt elke zondag gevierd, in vele kerken zelfs iedere dag.
GESCHIEDENIS.
Politieke emancipatie van Rome was het eerste motief voor haar ontstaan: om te kunnen hertrouwen met zijn hofdame Anna Boleyn, wenste koning Hendrik Vlll de ontbinding van zijn huwelijk met Catharina van Aragon. Toen de paus zijn medewerking daartoe weigerde, werd in 1534 een zelfstandige Engelse Kerk gesticht. Bij de Act of Supremacy van 3 november erkende het parlement de koning als 'Supreme Head in earth, immediately under God of the Church of England', echter met de restrictie, 'voor zover het gebod van Christus dit toelaat'. De koning verkreeg daarmede diep ingrijpende rechten inzake bestuur en beheer der kerk. Hendrik
VIII was echter geenszins hervormd in de leer. Hij bleef zich verzetten tegen lutherse invloeden van het vasteland, gelijk te verwachten was van de man die de zeven sacramenten tegen Luther had verdedigd en daarvoor van de paus zelfs de titel 'verdediger des geloofs' (defensor fidei} had ontvangen. Meer hervormingsgezind was de toenmalige aartsbisschop van Canterbury, Cranmer. De situatie veranderde geheel onder Eduard Vl (1547-1553). Tijdens zijn protestants georiënteerde regering vonden vele protestantse vluchtelingen een toevlucht in Engeland (o.a. À Lasco, Utenhove, Micron, Bucer, John Knox en Petrus Martyr Vermigli) en ontstonden zelfs gemeenten van buitenlandse protestanten, zoals de Nederlandse gemeente, sedert 1550 met een eigen kerk in Austin Friars. Hun komst betekende een versterking van de calvinistische invloed.
In I 549 verscheen het voor Engeland zo uitermate belangrijke, in de landstaal gestelde Book of Common Prayer, de liturgie der Anglicaanse Kerk, met lutherse avondmaalsopvatting en aansluiting bij oude Engelse liturgieën. In dit jaar verschenen ook de 42 artikelen, de geloofsbelijdenis, die een vroegreforrnatorische opvatting inzake rechtvaardiging, goede werken en vrije wil voorstaat, een calvinistische inslag vertoont, met name in de avondmaalsleer, en met stelligheid vagevuur, heiligen- en relikwieënverering en aflaten verwerpt. De beelden in de kerk en werden verwijderd. Wel betekende de regering van Maria de Katholieke (1553-1558}, gehuwd met Filips II van Spanje, een tijdelijk herstel van het rooms-katholicisme {bij de vervolgingen stierf o.a. Cranmer), doch onder Elizabeth namen de zaken opnieuw een keer en werd de Engelse Staatskerk voorgoed ingevoerd (de Settlement of the Established Church). Door de Uniforrnity Bill van 1559 werd ook het Book of Common Prayer, in 1552 nog herzien, hersteld, waarbij de katholieke tendensen: het Avondmaal onder één gedaante, het aanroepen van heiligen en het kruisteken werden verworpen, daarentegen vaste liturgische gebeden en ook kerkelijke gewaden werden aanvaard. Definitief werd het Book of Common Prayer herzien in 1662. Ook het koninklijk gezag over de kerk werd hersteld (de koning werd Supreme Governor'); het strekte zich echter niet uit tot de leer. Toen wegens weigering van de eed op de Suprematiewet er van de zestien bisschoppen slechts één overbleef, werd Matthew Parker gewijd tot aartsbisschop van Canterbury {de Katholieke Kerk beschouwt deze wijding blijkens de bul 'Apostolicae Curae' van Leo Xlll in 1896 als ongeldig, terwijl de Anglicaanse Kerk ze juist opvat als een legitieme voortzetting in de apostolische successie}. De 39 artikelen, een herziening van de 42 artikelen, aangenomen in 1563 en nog eens herzien in 1571, met lutherse rechtvaardigingsleer, calvinistische avondmaalsopvatting en een arminiaanse zienswijze inzake de predestinatie, vormen voortaan de officiële belijdenis der Anglicaanse Kerk.
Verzet tegen deze sterk bemiddelende belijdenis ontstond reeds tijdens de regering van Elizabeth van de zijde der puriteinen (zo genoemd sinds 1565), die niets wilden weten van onschriftuurlijke riten en gewaden, en pleitten voor zuiverheid (purity} in liturgie, leer een kerkorde. Onder Elizabeth hadden deze puriteinen het dikwijls zwaar te verduren. In 1583 stichtte de koningin zelfs een gerechtshof voor de bestraffing van nonconformisten (dissenters). Tot deze laatsten behoorden ook de met de puriteinen nauw verwante presbyterianen, die zich tegen het episcopale stelsel keerden en zich in 1646 rondom een eigen belijdenis verenigden. Daarnaaist dienen uit iets latere tijd de uit het puritanisme voortgekomen *congregationalisten of independenten te worden genoemd, die behalve voor zuiverheid in liturgie en kerkorde opkwamen voor de zelfstandigheid der onafhankelijke gemeenten (congregations). Onder Cromwell kregen deze independelnten een grote betekenis en gedurende de periode van de Commonwealth haldden de dissenters van verschillende schakeringen de overhand. Onder Karel II (1660 1685) werd echter de staatskerk in 1662 hersteld en in 1673 bepaalde de Test-Act uitdrukkelijk, dat men voor het bekleden van een openbaar armbt communicant van de staatskerk moest zijn. Zowel katholieken als dissenters waren hiermee uitgesloten. Van 1685 tot 1689 regeerde nogmaals een katholieke koning, Jacobus II. De 'Glorious Revelution' bracht echter het herstel van het protestantisme: onder Willem III de stadhouder van Holland, van 1689 tot 1702, en zijn gemalin Maria, de dochter van Jacobus, kwam (de Toleration-Bill (1689) tot stand, waardoor de protestantse dissenters godsdienstige en staatkundige vrijheid verkregen. Na een periode van religieuze en zedelijke inzinking kwam het in 1739 tot een krachtige opwekking door het methodisme, dat wees op de noodzaak van bekering, wedergeboorte, persoonlijk geloof en een geheiligd leven van wereldverzaking. Het werkte aanvankelijk binnen de Anglicaanse Kerk, weldra echter daarbuiten als een zelfstaxndige, zeer invloedrijke, met name in de Verenigde Staten allengs miljoenen omvattende Dissenters Kerk.
RICHTINGEN.
Binnen de grenzen- der- Anglicaanse Kerk kan men vier groepen onderscheiden: vooreerst die der hoogkerkelijken (High Church Party). Deze ontstond reeds omstreeks 16l0 met William Laud, sedert 1633 aartsbisschop van Canterbury, als leider. Karakteristiek zijn: het vasthouden aan het nauwe verband tussen kerk en staat (sterke interesse voor politiek), zwaar accent op de ritus der oude liturgieje met katholiserende opvatting der sacramenten (praesentia realis), de episscopale kerkorde met apostolische successie en een gereserveerde houding tegenover de dissenters.
Na een tijd van inzinking en verstarring (ca. 1775 1830) betekende de Oxford-Movernent, onder leiding van J. S . Newman ( 1801 - 1890) en Edward Pusey (1800-1882), voor deze groep eeen krachtig reveil. Deze beweging vormde een reactie tegen de wassende invloed der evangelicals, van wie men geleidelijk ontbinding der staatskerk duchtte, en streefde naar nauwe aansluiting bij het middeleeuwse Icathohcisme. Het *Anglo-Katholicisme is hieruit voortgekomen: het neigt sterk naar de Katholieke Kerk; sommigen zijn zelfs bereid het primaat van Petrus en de onfeilbaarheid van de paus te erkennen. De stimulans voor herziening van het Book of Common Prayern door de Kerk aanvaard, maar in 1927 en 1928 door het Lagerhuis verworpen, ging van deze beweging uit. De laatste iaren zijn verscheidene wijzigingen in de liturgie (vooral t.a.v. het avondmaal) doorgevoerd. Mede onder invloed van deze Oxford-Movement ontstond binnen de Anglicaanse Kerk opnieuw een uitgebreid orde-wezen met vele kloosters.
Tegenover de partij der hoogkerkelijken staat die der laagkerkelij ken, de Low Church, ook evangelicals genoemd. Zij accentuelen in de leer het protestantse, met name het calvinistische, leggen sterke nadruk op persoonlijke vroomheid, praktische arbeid van zending, christelijke barmhartigheid, bijbelverspreiding en zijn bereid om in dit laatste met de dissenters samen te werken.
In tegenstelling tot de High Church en de Low Church is de Broad Church (ook modernists) in zekere zin eerder een stroming dan een partij. Deze beweging, daterend van ca. 1830, streeft naar vernieuwing en modernisering van de theologie (wenst o.a. historisch-kritisch onderzoek van de bijbel) en is verder gekenmerkt door haar krachtige sociale activiteit. Zij heeft haar aanhang vooral onder intellectuelen.
Ten slotte onderscheidt men de moderates, de gematigden (ook No Party Men), die buiten de partijen willen staan en naar vrede tussen de groepen streven. Vele bisschoppen rekenen zich tot deze 'richting'.
ANGLICAN COMMUNION.
Met de Church of England zijn verschillende (van de staat onafhankelijke) kerken buiten het eigenlijke Engeland verbonden in de Anglicaanse Kerkgemeenschap (Anglican Communion). Hiertoe behoren de Kerk in Wales, die van Ierland, de Episcopale Kerk in Schotland, de Protestantse Episcopale Kerk in de Verenigde Staten en verder kerken in verschillende delen der wereld, die ten dele zelfstandig zijn, ten dele als zendingsgebieden rechtstreeks onder de aartsbisschop van Canterbury staan. Er bestaan tussen deze kerken bepaalde nuanceringen op liturgisch gebied en ook in andere opzichten, maar zij hebben de 39 artikelen als grondslag van hun belijden is en onderhoud en met elk ander een regelmatig c ontact in de Lambeth-conferentie. Van de door emigratie en zending ontstane kerken is de Episcopale Kerk in de Verenigde Staten de grootste. In totaal zijn ca. 30 miljoen christenen bij de Anglicaanse-Kerkgemeenschap aangesloten.
EENHEIDSSTREVEN.
De Anglicaanse Kerken doen veel moeite om tot eenheid te komen. Grondslag daarvoor is de zgn . Lambeth- Quadrilateral. Dit stuk was oorspronkelijk opgesteld door de Amerikaan W. R. Fluntington (1838-1918); het is later enigszins gewijzigd overgenomen door de Lambethconferentie van 1920, die een 'appeal to all christian people' richtte, waarin als voorwaarden voor eenheid worden genoemd
I. de Heilige Schrift;
II. de oecumenische geloofsbelijdenissen, het zgn. Nicaenum en het Apostolicum;
III. de twee door de Heer ingestelde sacramenten, Doop en Avondmaal;
IV. een ambt dat door ieder deel der kerk wordt erkend (waarmede het in de historie opgekomen episcopaat is bedoeld).
Op grond daarvan zijn met veel kerken onderhandel ingen over beperk te of volle intercommunie gevoerd . Zo is in 1931 een overeenkomst tot intercommunie gesloten met de Oud-Katholieke Kerken (in 1958 erkend als volledige communie), waarbij beide groepen elkaars katholiciteit erkennen maar ook elkaars onafhankelijkheid. Sedert 1920 bestaat beperkte intercommunie met de Zweedse en sinds I934 de Finse (Lutherse) Kerken. Een absolute voorwaarde is steeds het episcopaat met apostolische successie. Voorts zijn de Anglicanen betrokken bij (soms geslaagde) pogingen tot kerkvereniging in Zuid-India, Noord-lndia en Pakistan, Sri Lanka, Nigeria en Ghana en de Consulation on Church Unions in de Verenigde Staten. Ook wordt met non-episcopale kerken onderhandeld! waarbij dezelfde eis omtrent het episcopaat gesteld wordt. Onderhandelingen met de methodisten mislukten; met de Rooms-Katholieke Kerk leidden zij tot overeenstemming over de eucharistie.
Lit.: W. A. VISSER 'T HOOFD, Anglo-catholicism and orthodoxy: a protestant view (1933)
J. W. C. WAND (red.), The Anglican Communion in survey (1948), C. GARBETT, The claims of the Church of England (41948); G. F. S. GRAY, The Anglican Communion (1958); S. C. NEILL, Anglicanism (21960); G. ELLISON, The Anglican Communion, pase and future (}960); A. E. J. RAWLINSON, The Anglican Communion in christendom (1960): A. M. RAMSEY, From Gore to Temple (19601: C. O. BlJeHANAN (red.), Modern Anglican liturgies (1968); G. MAYFIELD, The Church of England (2196y); A. M. RAMSEY. God, Christ and the world (1969); J. R H. MOORMAN, A history of the Church of England (31973); D L. EDWARDS, What Anglicans believe (1974); C. DAVEY (red.), Anglican-Roman Catholic dialogue (1974); C O BUCHANAN (red.), Further Anglican liturgies ( 1975): J F. LESCRAUWAET, Oecumenische ervaring met het boek Common Prayer (19751.
Anglicanisme
is het samenstel van leer en kerkinrichting, dat kenmerkenxl is voor de christenen die in religieuze gemeenschap staan met de zetel van Canterbury en dat, zich onderscheidend van rooms-katholicisme en protestantisme een via media vormt. z Anglicaanse Kerk.
Anglo-katholicisme
is de benaming voor de hoogkerkelijke richting in de Kerk van Engeland, samenhangend met het streven tot katholieke interpretatie van leer en ritueel van de historische Kerk van Engeland door de Oxford Movement (1841). In 1906 verscheen een officiële weerlegging, in 1924 daarentegen een 'Declaration of Faith', door 3000 geestelijken ondertekend, in consequent romaniserende, meer dan enkel ritualistische geest, met name inzake de overeenkomst tussen de eucharistie in de Kerk van Engeland en de mis. Er is oecumenische toenadering tot o.m. de oud-katholieken (intercommunie, 1931 ).
Lit.: W. L KNOX, The Catholic Movement in the Church of England (1923; 21930); EssaYss catholic and critical, by a group of Anglo-Catholics ( I 926 I; W. A VISSER 'T HOOFT Anglo-catholicism and orthodoxy; a protestant view (1933), G. Dlx, A. G. HEBERT en A. M. RAMSAY, Catholicity (1947): S. NEILL, Anglicanism {1965): W. C. CHADWICK, The Victorian ch urch (1966) .
Animatisme
(v. Lat. animatus = bezield), een wereldbeschouwing bij sommige natuurvolken, die het bezield-zijn van de gehele natuur aanneemt. Zij geldt als een vroeger stadium van het animisme, dat een individuele ziel of geest in de dingen veronderstelt. Bij het animatisme kan derhalve dan ook beter van al-beleving dan van al-bezieling worden gesproken. Men heeft tot de theorie van het animatisme (in de Angelsaksische land en ook wel aangeduid als vitalisme) zijn toevlucht genomen, toen die van het animisme niet in alle opzichten bleek te voldoen.
Lit.: R. DUSSAUD, Introduction à I histoire des religions (1914); R. R. MARETT The threshold of religion 121914): N. SÖDERB!OM, Das Werden des Gottesglaubens (1916}
G. VAN DER LEEUW, Phanomenologie der Religion (1933, 19S6); R. H. LOWIE, Primitive reHglOn (1936), TH. P. VAN BAAREN, Wij mensen, Religie en wereldbeschouwing bij schriftloze volken ( 1960).
Animisme
(v. Lat. anima = adem, levenskracht, ziel; animus = ziel, geest}, de primitieve wereldbeschouwing die de wereld bevolkt ziet door een groot aantal willende wezens, zowel goddelijke geesten als zielen van gestorvenen. De term animisme werd voor het eerst gebruikt door de Engelse antropoloog E. B. Tylor (Primitive calture, 1867), die uitging van het ook door primitieven opgemerkte verschil tussen het levende lichaam en het lijk waaruit de adem is geweken, en van de droom, waarin de ziel van de slaper het lichaam schijnt te verlaten. Dit geestelijk, wiliend beginsel, aldus Tylor, projecteerde de primitieve mens in zijn gehele omgeving, ook in de natuur. Aanvankelijk stelde men de primitieve religie gelijk met het animisme. Later kreeg men daarnaast oog voor de betekenis van het *dynamisme en tevens van het *oermonotheïsme en van het geloof in het Hoogste Wezen. Op animisme berust o.a. het geloof aan water-, vuur- en luchtgeesten, nachtmerries, weerwolven en de voorouderverering. Uit het animisme stamt het primitieve godengeloof. Daar de met een anima begiftigde grootheden ontzag inboezemen, worden zij vereerd.
Lit: A. BORCHERT, Der Animismus (1900): A. JENSEN, Mythos und Kult bei NaturVolkern (1951 ); S. MOWINCHEL, Religion und Kultus (19S3); G. VAN DER LEEUW, Phänomenologie der Religion (1933 1956): JDJ.WAARDENBURG,Classical approaches to the study of religion, ( 1973).
Antoinisme,
godsdienstige sekte, ca. 1905 ontstaan te Jemeppe-sur-Meuse bij Luik, onder leiding van een mijnwerker met mediamieke aanleg, Louis Antoine (184S25 juni 1912), die zich als genezer en als profeet van een nieuwe godsdienst opwierp. De opvattingen der sekte vormen een samenstel van christelijke, pantheïstische en theosofische elementen, waarin vooral de gebedsgenezing (onder handoplegging} een rol speelt. De beweging verspreidde zich tussen de beide wereldoorlogen over Noord-Frankrijk en Duitsland. In het Luikse industriegebied werden enige tempels opgericht. Na de Tweede Wereldoorlog is het antoinisme door andere sekten die gebedsgenezing propageren op de achtergrond gedrongen.
Lit.: J. MICHEL, Atitoine, I'Antoinisme. Les Antoinistes (1949).
Antroposofie
(v. Gr. anthroopos = mens; sophia = wijsheid), wereldbeschouwing die werd opgesteld door R. Steiner ( 1861 1925), aanvankelijk secretaris der Theosofische Vereniging in Duitsland. Steeds op eigen inzichten zich baserend, zag hij zich genoodzaakt zich los te maken van de theosofie. De antroposofische beweging heeft na 1918 een grote vlucht genomen, doordat zij zich op alle gebieden van cultuur en samenleving ging richten. Getracht wordt wetenschap, religie en kunst, opvoeding, geneeskunde, landbouw en sociale wetenschappen in een harmonisch verband te brengen en al deze levensgebieden en historische gedachtengangen in haar systeem te betrekken. In de versnipperdheid van onze moderne cultuur wil de antroposofile de eenheid van het leven, de mens en de wereld weer doen beseffen. De g:rondslag voor deze eenheid ligt volgens de antroposofische gedachtengang besloten in de geestelijke allcomst van al het gewordene. Door de zondeval had de mens het verband met deze oorsprong verloren en hij dreigde zich zelf geheel te verliezen in de uiterlijkheid van de immens gedifferentieerde wereld, met alle in het materialistische voerende gevolgen van dien. Door de komst van de Christus op aarde, door zijn dood en opstanding, zijn voor de mens hernieuwde ontwikkelingsmogelijkheden ontstaan, zodat thans enerzijds door regelmatige oefening en scholing de weg tot de geest op individuele wijze weer kan worden gevonden, anderzijds deze ontwikkeling leidt tot een mens-zijn in de volle zin des woords, waaruit een 'ware' mensheid kan ontstaan. In samenhang hiermede is de reïncarnatiegedachte in de antroposofie niet, gelijk in het Oosten, op een verlossing van een binding aan de aarde gericht, maar op het leven op aarde, omdat alleen daar de christus-krachtenn die toekomst schenken, kunnen worden gevonden.
Het centrum van de antroposofische beweging is in Dornach bij Basel. Hier begon Rudolf Steiner in 1913 met de bouw van het Goetheanum. Dit brandde af in 1922 en is sindsdien door een gebouw van beton vervangen. De Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft, met de Freie Hochschule fur Geisteswissenschaft, werd in de kersttijd van 1923 door Rudolf Steiner opgericht. Deze vereniging is geen geheim genootschap, maar is openbaar. Iedereen kan lid worden, zonder onderscheid van natie, stand of godsdienst welke wetenschappelijke overtuiging of kunstrichting men ook is toegedaan -, indien men de antroposofie en het werk aan het Goetheanum en de Freie Hochschule te Dornach als gerechtvaardigd erkent. Bij deze algemene vereniging zijn vele landelijke verenigingen aangesloten, ook de Anthroposofische Vereeniging in Nederland, die in november 1923 werd opgericht, in 1940 werd opgeheven ter voorkoming van ingrepen door de nazi's en in 1945 werd heropgericht. De Antroposofische Vereniging in België werd als afzonderlijke vereniging opgericht in 1960.
Bijzondere aandacht schenkt de antroposofie aan de opvoeding, waarover Steiner o.a. handelt in zijn Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Padagogik (1932). Volgens de antroposofische zienswijze zijn de grondslagen van de opvoedkunst gegeven in een kennis van het wezen van de wordende mens naar lichaam, ziel en geest, in het bijzonder wat betreft de ontwikkelingsperioden van de mens (0-7 jaar, 7-14 jaar en 14-21 jaar}. In een nieuwe methodiek wordt niet zozeer nadruk gelegd op het verwerven van kennis, als wel op de ontwikkeling van het wils- en gevoelsleven en de vorming voor het leven: lichaarn en ziel komen niet tot ontplooiing als het intellect te vroeg wordt geschoold. Grote betekenis wordt daarom gehecht aan kunstzinnig onderwijs: muziek, zang en ritmische oefeningen (euritmie). Uit het esthetisch handelen komt het verstandelijk begrijpen voort. Op deze wijze wordt het scheppend vermogen van de leerlingen gewekt, terwijl men bij de vorming van het kind zeer nauwe samenwerking tussen school en huisgezin voorstaat.
In 19l9 stichtte Steiner de Waldorfschule te Stuttgart, waar hij zelf de leraren opleidde (na tijdelijke sluiting door de nationaal-socialisten in 1945 heropend). Dergelijke centra voor onderwijs en opvoeding vindt men thans in verschillende landen. In Nederland zijn ca. 20 scholen voor basisonderwijs (die in Den Haag sinds 1923) gevestigd, waarvan enkele ook voor voortgezet onderwijs Zij werken samen in de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst. Sedert 1971 bestaat in Driebergen de Vrije Hogeschool, die een eenjarige cursus met brugfunctie na HAVO of VWO geeft. In 1974 werd te Zeist een Vrije Pedagogische Akademie geopend.
In 1967 is opgericht de Vereniging Het Heilpedagogisch Verbond, die het reeds vijftig jaar bestaande werk met gestoorde kinderen en volwassenen in diverse tehuizen bundelt.
In België bestaan te Antwerpen een Antroposofisch geneeskundig Therapeuticum, de Rudolf Steiner- en Hiberniaschool en de Parcivalschool (bijzonder onderwijs). Andere scholen bevinden zich te Brussel, Lier en Namen. Er is ook de Vereniging tot bevordering van de Rudolf Steinerpedagogie (Antwerpen) en een Heilpedagogisch instituut voor gehandicapte kinderen (Kessel bij Lier).
Lit.: RUDOLF STEINER, Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten (1909: Ned vert.: Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden'.' 1967); IDEM, Die Geheimwissenschaft im Umriss (1910); IDEM, Die padagogische Praxis vom Gesichtspunktc geisteswissenschaftlicher Menschenkenntnis (1940, 21956; Ned. vert.: De opvoeding van het kind in het licht der antroposofie. 1968); IDEM, Eine Einfuhrung in die anthrl,posophische Weltanschauung (31959); H. LEISEGANG, Die Geheimwissenschaften (1924): F. W. ZEYLMANS VAN EMMICHOVEN, Rudolf Steiner (1932) G. TROBERGB Rudolf Steinel und die Anthroposophie 11949): A. L. MATZKA, Theosophie und Anthroposophle (agso); F. H J. A. WILMAR, Kinderkrankheiten im Lichte der Anthroposophie (1967): H. S VERBRUGH, Mensheid a]s uitdaging in de anthroposofische heilpacdagogie (1974) M. S. Loosjes-Roelofs, Antroposofie Een wegwijzer (1977).
Apostolaat voor de Oosterse Kerken,
opgericht in 1927 als Apostolaat der hereniging (naamsverandering in 1974) en gevestigd te Boxtel, stelt zich ten doel als onderdeel van het oecumenisch streven van de Rooms-Katholieke Kerk, de eenheid en samenwerking bewerken tussen deze kerk en de afgescheiden kerken uit het Oosten. Daarom tracht het in Nederland belangstelling te wokken voor het christelijk oosten door het steunen van het wetenschappelijk tijdschrift der assumptionisten Het Christelijk Oosten, het organiseren van oosterse studiedagen en liturgievieringen, door publikaties, lezingen enz. Het Apostolaat voor de Oosterse Kerken helpt de oosterse katholieke groeperingen met de bouw van kerken, ziekenhuizen en scholen, met de opleiding van priesters en artsen. Het stelt ook beurzen ter beschikking van orthodoxe diakens en leken om aan westerse katholieke universiteiten te studeren.
In België bestaat De Herenigingsaktie, gevestigd te Brussel, die dezelfde middelen gebruikt als de Nederlandse stichting. Het tijdschrfit heet Brandende Lamp. De stichting is in geheel Vlaanderen actief, in het bijzonder echter in het hisdom Brugge. In Wallonië is vooral bekend het werk van de benedictijnenpriorij van Chevetogne, met haar driemaandelijks tijdschrift Irenikon.
Apostolische Kerk, Katholiek,
z Apostolischen.
Apostolischen
noemt zich een aantal groepen die hun oorsprong vinden in een beweging, ontstaan op het landgoed Albury bij Londen (1833) onder mannen met sterk eschatologische verwachtingen {o.a. Edward Irving, van wie de naam Irvingianen stamt). Twaalf hunner traden op als apostelen en stichtten gemeenten in Engeland, Schotland, Nederland (I863), Duitsland, de Verenigde Staten enz. Kenmerken dezer beweging waren de verwachting van Christus spoedige wederkomst, verlangen naar eenheid der kerk, herstel van de katholieke eredienst met veel ceremonieel, en een derde sacrament, de verzegeling der gelovigen (vgl. Openb. 7:4). Hoewel men aanvankelijk de eenheid der kerk zocht, kwam het toch tot een aparte denominatie:
a. de Katholiek Apostolische Kerk. In Nederland (een bekende leider was mr. Is. Capadose) telt deze kerk nog ca. 900 leden. Het apostelambt was voor eenmaal bedoeld. Toen reeds zes apostelen overleden waren, trad in Hamburg F. W. Schwartz als zevende apostel op (ook voor Nederland), waarop in 1863 een afscheiding plaatsvond:
b. de Hersteld Apostolische Zendingkerk, waarvan de apostel voor Nederland geldt als leider van de stam Juda (d. i. Nederland). Toen deze kerk na de dood van Schwartz diens opvolger Fr. Krebs niet als apostel aanvaardde, splitste zich weer een groep af:
c. de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de eenheid der apostelen (1897), thans genaamd Nieuw Apostolische Kerk in Nederland. Krebs' opvolger, H. Niehaus, had al eerder in Duitsland de benaming Neu Apostolische Gemeinde (thans Kirche) ingevoerd. In deze kerk werden steeds sterkere accenten op het apostelambt gelegd, toegespitst op een primaat als stamapostel. Na Niehaus werd J. G. Bischoff stamapostel. In Nederland leidden opvolgingsproblemen tot het uittreden van ca. 27 000 van de 31 000 leden, die onder apostel L. Slok d het Apostolisch Genootschap vormden (1951). Laatstgenoemde drie kerken zijn wars van ceremonieel en kennen groot, sommige zelfs absoluut gezag toe aan de (stam)apostel. Er bestaan onderling verschillen, o.a. over de verzegeling voor gestorvenen, de spoedige wederkomst des Heren en de hiërarchie m het apostelambt. Van het calvinisme namen zij een sobere liturgie over De kerk sub c. is in Duitsland de belangrijkste. De stamapostel is de directe representant van Christus, zijn woord geldt als belangrijker dan de bijbel.
Lit.: A. J. KORFF, Het schild des geloofs (1930); F. W. SCHWARTZ, Boek voor onze tijd (Ned. vert., 3X949); OSWALD EGGENBERGER, Die Neuapostolische Gemeinde jl953); K. HUNEN, Seher, Grubler. Enthusiasten ( ' 2 1 968).
Apostolisch Genootschap,
-z. Apostolischen.
Armeense Kerk,
een der oosterse kerken van monofysitische oorsprong. De Arrneense Kerk is sterk verbonden met het Armeense volksleven . Op dit ogenblik is het Armeense volk nog duidelijk een christelijk volk, zowel in Rusland als in de diaspora. Hoofd van alle Arrneniërs is de catholicos van Etsjmiatsin, in Sovjet-Rusland. Naast hem en ook onafhankelijk van hem staat de catholicos van Sis, wonend in Antelias, Libanon. Verder is er een Armeense patriarch in Istanbul en in Jeruzalem, ook weer met een vrij sterke onafhankelijkheid. In Bulgarije hebben de Armeniërs nog een aartsbisschop, en verscheidene bisschoppen in de Europese en Amerikaanse steden. Een kleine 200000 Armeniërs zijn verenigd met de paus van Rome. De katholieke Armeense patriarch zetelt in Beyrouth. Oecumenische contacten zijn zeer frequent; de Armeense Apostolische Kerk voelt zich nauw verwant aan de Anglicaanse Kerk, terwijl ook de betrekkingen met de andere monofysitische kerken steeds sterker worden. Op de bijeenkomsten die de monofysitische kerken sinds 1965 organiseren, zijn de Armeense Kerken sterk vertegenwoordigd. Met deze kerken verzetten de Armeniërs zich tegen de uitspraken van het concilie van Chalcedon en houden zij sterk vast aan de christologische inspiratie van Cyrillus van Alexandrië. Er is in de Godmens, Jezus Christus, slechts één phusis, 'natuur'. Met de andere oosterse kerken verzetten zij zich ook dogmatisch tegen Latijnse leerstellingen zoals vagevuur, pauselijk primaatschap en de dubbele voortkomst van de H. Geest uit Vader en Zoon. De priesters kunnen gehuwd zijn, maar dit moet dan geschieden voor de wijding. Bisschoppen en patriarchen worden gekozen uit de niet-gehuwde clerus. Bij deze keuzen hebben leken een grote invloed. Zij zijn ook sterk vertegenwoordigd bij het beraad over andere kerkelijke kwesties. Bij de viering van de eucharistie wordt ongedesemd brood gebruikt en de wijn wordt niet vermengd met water. De liturgische viering geschiedt in het klassiek Armeens en op een wijze welke duidelijk uitdrukking geeft aan wat het volk in de eeuwen heeft ervaren.
Lit.: F. E. BRIGHTMAN, Liturgies eastern and western, 1 (1896}; F. C CONYDEARF. Rituale Armenorum (1905): M. ORMANION, L'église arménienne (1910): 1. H. DALMAIS. The easeem liturgles IEng. vert. 1960); W. C. H DRIESSEN, De Armeense liturgie, in: Het christelijk Oosten, 17 (1964-1965); J. MÉCERIAN, Histoire et institutions de l'église arménienne (1965). Zie voorts de lopende jaargangen van het Nederlandse tijdschrift Het christelijk Oosten, voortzetting van Het christelijk Oosten en Hereniging.
Artikel 31, Gereformeerde Kerken onderhoudende,
z Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt).
Assemblies of God,
z Pinksterbeweging.
Association of Evangelicals,
in 1942 in de Verenigde Staten opgericht, omvat zowel kerken als verenigingen en personen. Deze bond staat op conservatiefprotestantse grondslag, en wil samenwerking vooral voor evangelisatie en zending (ook met massacommunicatiemiddelen). Hij verenigde zich in 1951 met de Evangelische Alliantie tot de World Evangelical Wellowship.
Assyriërs,
naam waarmee niet-geunieerde nestoriaanse christenen in het noorden van Irak wel worden aangeduid. Zelf noemen zij zich Surai. Gelijk uit de naam reeds blijkt, zouden zij volgens sommigen afstammen van de oude Assyriërs. Dit valt echter te betwijfelen. Zij spreken (Oost-)Syrische een van het oude Aramees afgeleide taal. Zij staan onder het kerkelijk gezag van bun eigen patriarch. In Irak wonen ca. 40000 Assyriërs, hoofdzakelijk in het gebied van Mosoel. Daarnaast leven er nog ca. I0000 in Syrië en enige duizenden in Perzië.
Onder de Perzische Sassaniden werden zij vervolgd. In het rijk der Arabische kaliefen waren zij, als niet-islamieten, tweede-rangsburgers, maar genoten zelfbestuur. In het Osmaanse Rijk namen zij ongeveer eenzelfde positie in. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen zij in opstand tegen de Turken. Onder het Britse mandaat over Irak werden uit de Assyriërs speciale militaire eenheden gevormd, die zich door gezagstrouw onderscheidden. Dit was niet bevorderlijk voor hun verhouding tot hun - islamitische - Arabische en Koerdische buren. Toen Irak in 1933 onafhankelijk werd, richtten Iraakse legerafdelingen grote slachtingen onder hen aan. Sedertdien zijn zij met rust gelaten. Ook z.Nestorianen.
Astrologie
(v. Gr. astrologia = astronomia = sterrenkunde , sterrenleer), leer berustend op het aannemen van een samenhang tussen de beweging der heme]lichamen (macrokos nos) en het gebeuren op aarde, speciaal het lot van de mens (microkosmos), dat van geboorte tot dood beïnvloed wordt door de loop der sterren, dwz. der planeten. Om deze samenhang te begrijpen en bijv. de juiste tijd voor bepaalde handelingen vast te stellen, of om het karakter van een mens te kunnen opmaken uit de constellatie bij zijn geboorte (horoscoop), moet men het schrift des hemels kunnen lezen; hiervoor dient de astroloog een grote kennis te bezitten van de invloed die elke planeet afzonderlijk uitoefent, al naar gelang van haar plaats aan de hemel, maar ook van de betekenis der verschillende huizen en tekens van de Dierenriem en de betekenis die gehecht moetworden aan de standen van de planeten onderling op het tijdstip der geboorte, dat (evenals de plaats} nauwkeurig bekend moet zijn.
De astrologie werd reeds door de oude cultuurvolken beoefend; de huidige vorm is afkomstig uit Babylonië, waar de astrologie speciaal onder de Chaldeeuwse dynastie (7de-6de eeuw v.C.) tot bloei kwam. Haar grootste bloei beleefde zij in het hellenistische tijdvak en in de Romeinse keizertijd. Astrologie viel toen nog geheel samen met de wetenschap van de bewegingen der hemellichamenn de astronomie; beide begrippen waren synoniem. Pas later ging men de natuurwetenschappelijke waarneming der hemellichamen specifiek astronomie noemen en verstond men onder astrologie sterrenwichelarij. Niettemin bleven astronomen nog lang tevens astrologen (zelfs Tycho Brahe en Kepler beoefenden nog de astrologie). Ook bij vele andere beoefenaars van de wetenschap stond de astrologie gedurende de middeleeuwen onder invloed van de islam in hoog aanzien, ondanks het feit dat het christendom haar vijandig gezind was en steeds had getracht haar uit te roeien, zonder veel succes overigens. In de renaissance oefende de astrologie nog veel invloed uit, maar met de opkomst van de moderne natuurwetenschap, speciaal van de astronomie, geraakte ze in verval. De astrologie was steeds gebaseerd geweest op de geocentrische opvatting van het heelal: het veranderde (heliocentrische) wereldbeeld leidde ertoe, dat men het geloof als zouden hemellichamen op enigerlei wijze het leven en lot van de mens bepalen, steeds meer als bij- en wangeloof ging beschouwen en ongetwijfeld dienen tal van oudere astrologische opvattingen ook als zodanig te worden aangemerkt.
In de 19de-20ste eeuw leefde de astrologie onder invloed van het occultisme. speciaal van de *Rozekruisers, weer op. In onze dagen zien wij opnieuw bij velen een toenemende belangstelling voor de astrologie ontstaan.
BEOORDELING DER ASTROLOGIE.
Het is niet mogelijk het uitgangspunt van de astrologie, dat berust op geloof in een samenhang tussen macrokosmos en microkosmos, via een exacte bewijsvoering te weerleggen. Wel is het een feit dat van de zijde der moderne astronomische wetenschap nimmer enig bewijs of zelfs maar indicatie geleverd is dat de beweerde invloed van hemellichamen op individuele personen aanwezig is of waarschijnlijk geacht kan worden.
Van (para)psychologische zijde heeft men op grond van diverse proefnemingen erop gewezen, dat er zich onder de astrologen personen bevinden die aan de hand van horoscopen ( = astrologische berekeningen) soms zeer specifieke gegevens met bétrekking tot de persoonlijkheid en levensomstandigheden van personen wier horoscopen zij getrokken hebben, vermogen te verstrekken. De meest voor de hand liggende verklaring is hier wel deze, dat de prestaties dezer 'astrologen' op paragnosie berusten. De astroloog zou dan in wezen een paragnost zijn, wiens paragnostische vermogens door het trekken van een horoscoop (in dit geval een suggestieve handeling geactiveerd zouden worden. Onnodig te zeggen dat deze 'intuïtieve' astrologie niets met de sterren uitstaande heeft.
De Zwitserse psycholoog C. Ch. Jung heeft getracht de astrologie te bezien in het licht van de leer der synchroniciteit welke wij reeds bij de oude Chinezen aantreffen en in de 18de eeuw bij Leibniz terugvinden. Volgens hem zouden wij bij de astrologie met zinvolle acausale samenhangen te doen hebben. Zijn werk hierover is in het Nederlands vertaald onder de titel Synchrosniciteit als beginsel van acausale samenhang ( 1954).
Lit.: F. BOLL, Sternglaube und Sterndeutung (31926); K. TH. BAYER, Die Grundprobleme der Astrologie (1927): K. STUMPFF, Astronomie gegen Astrologie. Eine naturwissenschaftliche und erkenntnistheoretische Kritik der Sterndeutekunst llgss); P. Couderc, L'Astrologie (14S7); W. GUNDEL, Sternglaube, Sternreligion und Sternorakel. Aus der Geschichte der Astrologie (1959); A. BARBAULT, Traité pratique d`astrologie
(196l) W- KENTON, Astrology ( 1974 )
Atheïsme
is een uit het Grieks afgeleid woord (v. theos = god) dat de ontkenning van het bestaan van God betekent. Vroeger meende men wel een aantal primitieve volkeren als atheïstisch te kunnen bestempelen omdat zij niet de voorstelling van een persoonlijke god kenden. Het bleek echter dat op die wijze het begrip atheïsme te ruim werd opgenomen. Dit begrip wekt immers de gedachte aan 'goddeloosheid', aan ontbreken van religieus besef. Nu is nog bij geen enkel volk de religie geheel afwezig gebleken. Integendeel: de meeste primitieve volkeren zijn alleszins godsdienstig, ook al schijnen zij geen persoonlijke god te vereren. Het begrip 'god' - in historische zin - is gebleken zeer relatief te zijn. Stelt men het synoniem met het iobject van religieuze verering', dan zal men ook fetisjen, geesten, machten als 'goden' moeten bestempelen. Beperlct men het tot de voorstelling van een persoonlijke god, dan heeft de toepassing van de term atheïsme op verschillende primitieve volkeren geen zin.
Ook moet men voorzichtig zijn met het begrip atheïsme toe te passen op die godsdienst die, als enige te midden der zgn. 'grote' godsdiensten, met het bestaan van een persoonlijke god geen rekening houdt, nl. het oudste boeddhisme. Boeddha is echter atheïst omdat zijn religieus besef zich tegen alle persoonlijkheid en alle voorstelling verzet; hij is dus atheïst uit religieuze ovenvegingen en daarom werkt de toepassing van ons begrip op het boeddhisme wederom misleidend. Evenmin kan men ten slotte atheïsme noemen die vorrnen van god-loosheid die zuiver praktisch van aard zijn. Wanneer Psalm 10 en 14 de goddeloze schilderen, die meent dat er geen God is, wordt daarmede niet zozeer een bepaalde overtuiging bedoeld, als wel het praktisch negeren van Gods bestaan.
Men doet dus beter de term atheïsme te beperken tot die ontkenning van Gods bestaan, die uit de beredeneerde overtuiging voortvloeit, dat er noch God noch iets goddelijks is. In de oudheid was die overtuiging zeer zeldzaam. Het Indische Samkaya-systeem is zulk een atheïsme op grond van een naturaistische wereldbeschouwing. In de Griekse oudheid betekent de beschuldiging van atheïsme vaak niet anders dan dat iernand de traditionele opvatingen aangaande de goden niet aanvaardde. Het eigenlijke atheïsme is echter een verschijnsel van de nieuwe tijd.
De algemene secularisatie van het geestesleven, die als gevolg van de grote stromingen der renaissance en verlichting optrad, leidde ook tot atheïsme. Die secularisatie drong in protestantse culturen meer in het godsdienstig keen zelf door, in rooms-katholieke kringen bleef zij er buiten. Vandaar dat men de felste openbaringen van het atheïsme in rooms-katholieke landen moet zoeken. Het Frankrijk der 18de eeuw bleek een vruchtbare bodem. Het Systeme de la nalure van Holbach predikte een mechanisch materialisme, waarin voor God noch goddelijkheid plaats bleef. Ook in de stromingen die de Franse Revolutie voorbereidden en droegen, speelde het atheïsme een rolt hoewel men zich die niet te groot mag denken. Voltaire was deïst, en de meeste revolutionaire vijanden van het christendom waren dat ook. In Duitsland betekende de beruchte Atheismusstreit (Fichte) weer heel iets anders: Fichte zoekt God in de zedelijke wereldorde zelf, terwijl het bestaan van een God buiten de mens problematisch wordt geacht. Eigenlijk atheïsme is dit niet. Zuiver atheïstisch dachten, op grond van naturalistisch materialisme, Buchner (Kraft und Stoff) en Haeckel. Aan hen vooral is de opvatting toe te schrijven dat de natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing noodzakelijkerwijze atheïsme insluit. Nietzsches ontkenning van God is toch weer in de eerste plaats een protest tegen de God van het christendom. Zijn woord 'God is dood' heeft ook in het hedendaagse christendom nieuwe aandacht gevonden. Ludwig Feuerbach, uit de School van Hegel voortgekomen, zag in God slechts het fantasiebeeld dat de mens, naar zijn eigen model, schept. Het positivisme is in het algemeen tot atheïsme geneigd, in zoverre het slechts de menselijke rede of de maatschappelijke ontwikkeling als macht erkent. Als zodanig heeft het ook betekenis gehad in de oorsprongen van het marxisme. In Frankrijk wérd het atheïsme, vooral in de 19de eeuw, de wereldbeschouwing van zeer vele intellectuelen. In Duitsland en Engeland was dit geenszins het geval en bleef volstrekt atheïsme tot de uitzonderingen behoren. Het *agnosticisme was in die landen te sterk. In Rusland werd na de Sovjetrevolutie het atheïsme tot staatsovertuiging verklaard. Er werd aanvankelijk een felle propaganda voor de godloosheid gevoerd. Later, met name in en na de Tweede Wereldoorlog, zijn de betrekkingen tussen kerk en staat minder vijandig geworden.
In de tegenwoordige theologie vindt het traditionele godsbegrip met zijn aan de wijsbegeerte ontleende hulpbegrippen als transcendentie, substantie enz. scherpe kritiek.
Lit.: F. MAUTHNER, Der Atheismus und seine Geschichte im Abendlande (4 dln., 1920
1923; 21963); A. B DRACHMANN, Atheism in Pagan antiquity (1922); O. NOORDENB()S. Het atheïsme in Ned. in de Igde eeuw (1931; diss.); E. MAURIS e.a., L'athéisme contemporain (1957); M. REDING, Der politische Atheismus (31958); G. SZCZESNY, Die Zukunft des Unglaubens (1958; Ned. vert.: De toekomst van het ongeloof, 21960); J LACROIX. Le sens de l'athéisme moderne (1959); P. EHLENS, Der Atheismus im dialekt. Materialismus (1961); Der Atheismus als Frage an die Kirche (1962); W. A. M. LUIJPEN, Fenomenologie en atheïsme (1963); W. GENT, Elntersuchungen zum Problem des Atheismus (1964): E. SCHILLEBEECEQX, God en mens (1965): W. WEISCHEDEL, Der Gott der Philosophen (2 dln., 1972).
Autocefale kerken
(v. Gr- autos = zelf, kephalé = hoofd; dus eigenhoofdig) heten in de orthodoxie die kerken die wat bestuur en administratie betreft door de andere orthodoxe kerken als onafhankelijk worden beschouwd. Autocefale kerken zijn slechts aan de jurisdictie van het algemeen concilie onderworpen. In de loop der eeuwen hebben zich tien nationale kerken losgemaakt van de oorspronkelljke patriarchaten, zodat er thans veertien autocefale Kerken zijn, nl. behalve de vier oude patriarchaten (Constantinopel, Alexandrië, Antiochië, Jeruzalem) vijf jongere patriarchaten (Rusland, Georgië, Bulgarije, Roemenië, Servië) en vijf niet-patriarchale Kerken (Griekenland, Cyprus, Polen, Tsjechoslowakije, Albanië}. Deze kerken worden door de hele orthodoxie erkend. In 1967 scheidde de orthodoxe kerk in Macedonië zich af van de Servische moederkerk (Joegoslavië) en verklaarde zich eigenmachtig autocefaal. De overige orthodoxe kerken erkenden deze daad niet. In 1970 verleende het patriarchaat Moskou aan een groep Russen in Noord-Amerika (The Orthodox Church in America) de autocefalie; door Constantinopel en de oude patriarchaten wordt deze als ongeldig beschouwd . Autocefale kerken zijn te onderscheiden van autonome kerken, die in bepaalde zaken (benoeming van kerkelijk hoofd, verkrijgen van heilig charisma e.a.) afhangen van de autocefale kerk waarvan zij oorspronkelijk deel uitmaakten. De orthodoxie telt zes autonome kerken (Kreta, Sinaï, Finland, Hongarije, China en het niet door allen erkende Japan) (voorts z Oosterse Kerken).
Avesta (Iraans, vermoedelijk: Grondtekst) heet de bundel heilige geschriften van de godsdienst van Zarathoestra, die door de Parsi's in Voor-Indië is bewaard. De belangrijkste teksten zijn de Jasna (verering), de Vispered (alle schutspatronen), de Vendidad (de wet tegen de demonen) en de Jashts (22 hymnen op goddelijke wezens). In de Jasma bevinden zich 17 Gattla's (liederen), die algemeen aan Zarathoestra zelf worden toegeschreven. Vroeger werd het boek wel Zend-Avesta (= commentaar en grondtekst) genoemd.
Uitg.: Le Zend-Avesta, d. I. DARMFSTETER (3 dln., 1892 1893; fotogr. herdr. 1960); Die Y. sts des Awesta d. H. LOMMEL ( 1 927) ; Die Gathas des Zarathustra d. H. HUMBACH (2 dln., rgsg); Die Zoroastrische Religion (Das Avesta) d. K. B. GELDNER (1926).
Ld.: H. LOMMEL, Die Rehgion Zarathustras nach dem Avesta dargestellt (1930); J. DUcFo3NE-GulLLEMlNz Zoroastre. Étude crit. avec trad. comm. des Gatha (1948); FX. ALTHFrM, Awestische Textgeschichte (1949); F. WOLFF, Avesta. die heiligen Bucher derpersen (Ig60) G. WIDENGREN, Die Religionen Irans ( 1965).
Azali's,
z Babisme.